ECLI:NL:RBOBR:2018:6576

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
9 januari 2019
Zaaknummer
C/01/334745 / EX RK 18-93
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de lijst der geldelijke regelingen in het kader van de Wet inrichting landelijk gebied

In deze beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, uitgesproken op 4 december 2018, is het beroep van verzoeker tegen de lijst der geldelijke regelingen (LGR) in het kader van de Wet inrichting landelijk gebied (Wilg) behandeld. Verzoeker, die in persoon verscheen, betwistte de juistheid van de LGR, waarin hij meende dat er sprake was van onderbedeling in plaats van overbedeling. Hij stelde dat door verjaring meer grond was ingebracht dan op de lijst van rechthebbenden was opgenomen, wat leidde tot een onjuiste vaststelling van de LGR. De verweerder, het College van Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant, werd vertegenwoordigd door mr. M.A.T.L. Thijssen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de LGR correct was vastgesteld en dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn grief met betrekking tot de buiten het verkavelingsblok gelegen grond. De rechtbank oordeelde dat de lijst van rechthebbenden, die als basis diende voor de LGR, correct was en dat verzoeker had kunnen en moeten reageren op de ter inzage gelegde stukken. De rechtbank concludeerde dat verzoeker overbedeeld was en dat de LGR terecht een bedrag voor overbedeling bevatte. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het indienen van zienswijzen en het controleren van de vastgestelde gegevens in het kader van ruilverkavelingsprocedures. De rechtbank bevestigde dat de procedurele regels en de vastgestelde lijst van rechthebbenden leidend zijn in dergelijke zaken.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/334745 / EX RK 18-93
Beschikking van 4 december 2018
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
verschenen in persoon,
tegen
Het College van Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant,
zetelend te 's-Hertogenbosch,
verweerder,
gemachtigde mr. M.A.T.L.Thijssen te ‘s-Hertogenbosch.

1.De procedure

1.1.
Bij besluit van 15 mei 2018 heeft verweerder de lijst der geldelijke regelingen als bedoeld in artikel 62 Wet inrichting landelijk gebied (Wilg), voor het herverkavelingsblok ‘Weerijs-Zuid’ (hierna: LGR) vastgesteld. De LGR heeft ter inzage gelegen van 24 mei 2018 tot en met 4 juli 2018.
1.2.
Bij verzoekschrift van 25 mei 2018, ontvangen op de griffie van deze rechtbank op 31 mei 2018, heeft verzoeker beroep ingesteld tegen de LGR. De door verzoeker in het verzoekschrift ingebrachte grief tegen de LGR houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in:
De LGR is onjuist vastgesteld, omdat vanwege verjaring meer is ingebracht dan op de lijst rechthebbenden is opgenomen. Aldus is geen sprake van een overbedeling, maar van een onderbedeling van € 2.792,40.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft tevens algemene stukken in het geding gebracht. Daaronder bevinden zich de Nota van zienswijzen Lijst Geldelijke Regelingen landinrichting Weerijs-Zuid, de Nadere Regels voor de schatting als bedoeld in artikel 68 van de Wilg voor het herverkavelingsblok Weerijs-Zuid (hierna: de Nadere Regels), voorbeeldbedrijven ten behoeve van de schatting, de algemene bepalingen bij de LGR Weerijs-Zuid, de voorlopige kostenopgave LGR Weerijs-Zuid, het besluit vaststelling ruilplan Weerijs-Zuid van 1 september 2015 en het besluit van verweerder van 18 september 2018, waarbij mr. M.A.T.L. Thijssen en mr. H.J.W. Leenen zijn gemachtigd om namens verweerder schriftelijk verweer te voeren en verweerder te vertegenwoordigen bij de mondelinge behandeling door de rechtbank.
1.4.
Het beroep van verzoeker is op 9 oktober 2018 ter zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, vergezeld van zijn echtgenote. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. M.A.T.L. Thijssen. Deze werd bijgestaan door ing. [naam medewerker provincie] , medewerker van de Provincie Noord-Brabant, en ing. [naam medewerker kadaster] van het Kadaster.
1.5.
Vervolgens is uitspraak bepaald.

2.De inbreng en de toedeling

2.1.
De inbreng en de toedeling van verzoeker is weergegeven op de aan deze beschikking gehechte detailkaart. De grief heeft (onder meer) betrekking op het (door de griffier blauw gearceerde) stukje grond aan de zuidzijde. Blijkens de lijst van rechthebbenden, als bijlage 11 gevoegd bij het door verweerder ingediende verweerschrift, bedraagt de oppervlakte van de inbreng in totaal 2.37.10 ha. Blijkens het toedelingsregister, als bijlage 10 gevoegd bij het door verweerder ingediende verweerschrift, bedraagt de oppervlakte van de toedeling in totaal 2.42.30 ha.

3.De ontwerp-LGR en de daartegen ingediende zienswijze

3.1.
In de ontwerp-LGR was een verrekenpost voor overbedeling opgenomen van een bedrag van € 2.915,82, te betalen door verzoeker. In zijn zienswijze heeft verzoeker aangevoerd dat sprake is van onderbedeling in plaats van overbedeling, aangezien als gevolg van verjaring meer is ingebracht dan op de lijst van rechthebbenden is opgenomen.
Naar aanleiding van de zienswijze heeft verweerder een herberekening gemaakt, waaruit is gebleken dat de waarde van kavel [kavel/perceelnummer] geen € 101.745,24 maar € 99.818,82 is. Er is dan ook slechts sprake van een bedrag van € 1.926,42 in verband met overbedeling in plaats van € 2.915,82.

4.De LGR

4.1.
Het individuele overzicht LGR dat betrekking heeft op verzoeker is aan deze beschikking gehecht. In de LGR is naar aanleiding van de zienswijze van verzoeker een bedrag van € 989,40 in mindering gebracht op het bedrag in verband met overbedeling.

5.De beoordeling

5.1.
Verzoeker voert aan dat het blijkens het ruilplan “extra” toegedeelde stuk grond (
het op aangehechte detailkaart blauw gearceerde stukje grond,rb.) al ver voor 1971 in gebruik was bij de familie. Het betreft een stuk grond dat is gelegen in de bocht van de Bakkebrugstraat. Verzoeker heeft altijd gedacht dat dit stuk grond van hem was.
Bij zijn zienswijze heeft verzoeker een kadastraal kaartje gevoegd, waarop hij heeft aangegeven “Onderbedeling 498 m²”. Een kopie van dit kaartje is aan deze beschikking gehecht. Verzoeker is van mening dat hij door verjaring eigenaar is van deze grond, omdat deze grond al sinds 1971 in gebruik is bij zijn familie. Dit stuk grond had volgens verzoeker ook aan hem moeten worden toegedeeld, zoals dat is gebeurd met het op aangehechte detailkaart blauw gearceerde stukje grond. Hierop doelt verzoeker met zijn stelling dat sprake is van onderbedeling in plaats van overbedeling.
Verzoeker is van mening dat hij op het verkeerde been is gezet door de brief van de bestuurscommissie van 17 maart 2011. Daarin schreef de bestuurscommissie dat het perceel van verzoeker in principe niet zou wijzigen, zoals huispercelen. Hij heeft door deze brief steeds in de veronderstelling verkeerd dat er voor hem niets zou veranderen.
5.2.
Verweerder voert aan dat het ruilplan wordt opgesteld op basis van de lijst van rechthebbenden. Hierin is voor de binnen het blok gelegen gronden opgenomen wat de aard en omvang van ieders ingebrachte recht is. Verweerder moet bij het opstellen van de lijst van rechthebbenden uitgaan van de in het kadaster ingeschreven gegevens. Volgens het kadaster is de gemeente Zundert eigenaar van het betreffende stukje grond. De lijst van rechthebbenden is als onderdeel van het ruilplan van 25 november 2013 vastgesteld. Het inbrengregister heeft – tegelijkertijd met het plan van toedeling met een daarbij behorende kaart – van 30 maart 2012 tot en met 10 mei 2012 voor een ieder ter inzage gelegen. Op basis van de ter inzage gelegde stukken had verzoeker kunnen vaststellen dat hem een “extra” strook grond was toegedeeld, waarvan hij krachtens verjaring al eigenaar meende te zijn. De stukken die destijds in het kader van de tervisielegging aan verzoeker zijn toegezonden zijn opgenomen in bijlage 13 bij het verweerschrift. Verzoeker had in het kader van die procedure een zienswijze kunnen indienen c.q. beroep kunnen instellen, waarna had kunnen worden vastgesteld of verzoeker in het vervolg van de verkavelingsprocedure als eigenaar diende te worden aangemerkt of niet. Verzoeker heeft destijds verzuimd dat te doen.
Het door verzoeker als “onderbedeling” aangemerkte stuk grond ligt buiten het blok. Verweerder heeft geen invloed op buiten het blok gelegen gronden.
Voor wat betreft de overbedeling kan verweerder niet anders dan de LGR baseren op de vastgestelde lijst van rechthebbenden. Feitelijk heeft het beroep van verzoeker geen betrekking op de LGR, maar op de lijst van rechthebbenden.
Verweerder is daarom van mening dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
5.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
Zoals verweerder ter zitting heeft uitgelegd, is het deel van de grond waarmee verzoeker meent te zijn onderbedeeld gelegen buiten de blokgrens. Op aangehechte detailkaart is de blokgrens weergegeven met een roze stippellijn. Deze blokgrens wordt aan het begin van het ruilverkavelingsproces vastgesteld en kan daarna niet meer worden gewijzigd. In artikel 51 lid 2 Wilg is bepaald dat het plan van toedeling uitsluitend betrekking heeft op de gronden in het blok. In het kader van het ruilverkavelingsproces kan verweerder dan ook geen invloed uitoefenen op de eigendomsverhoudingen van het door verzoeker bedoelde stukje grond, dat volgens het kadaster eigendom is van de gemeente. De buiten de blokgrens gelegen grond wordt ook niet betrokken bij de berekening van over- of onderbedeling. Verzoeker is daarom niet-ontvankelijk in dit gedeelte van zijn grief.
5.4.
Voor het overige zal de grief van verzoeker ongegrond worden verklaard. Verzoeker heeft niet betwist dat de door verweerder als bijlage 13 bij het verweerschrift gevoegde stukken aan hem zijn toegezonden. Bij die stukken bevinden zich ook de hiervoor onder 2.1. genoemde lijst van rechthebbenden en het toedelingsregister. Het feit dat de bestuurscommissie in de brief van 17 maart 2011 heeft geschreven dat het huisperceel in principe niet zal wijzigen, betekent niet dat verzoeker in het geheel niet oplettend hoefde te zijn op eventuele wijzigingen. Bij de brief wordt immers uitgegaan van
kadastralegegevens en het is aan verzoeker om te controleren of die gegevens overeenstemmen met de feitelijke situatie. Verzoeker had destijds kunnen constateren dat de oppervlakte van de toedeling, wat betreft de
binnenhet blok gelegen gronden, iets groter was dan de inbreng (2.42.30 ha tegenover 2.37.10 ha) en dat met het
buitenhet blok gelegen stukje grond geen rekening was gehouden. Dat hem dit toen kennelijk niet is opgevallen dient voor zijn rekening te blijven. In bijlage 13 staat duidelijk vermeld dat op rechten die niet in het ruilplan zijn opgenomen, later geen beroep kan worden gedaan (bijlage 13, blz. 4 van 12). Verzoeker is ten opzichte van de inbreng, zoals opgenomen in de lijst van rechthebbenden, overbedeeld, zodat terecht een bedrag voor overbedeling is opgenomen in de LGR.
5.5.
De rechtbank ziet in de aard van de zaak aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren op na te melden wijze.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn grief voor zover deze betrekking heeft op de buiten het blok gelegen grond,
6.2.
verklaart het beroep voor het overige ongegrond,
6.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Roeterdink en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 4 december 2018.