ECLI:NL:RBOBR:2018:6575

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
9 januari 2019
Zaaknummer
C/01/335923 / EX RK 18-122
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek om gronden in ruilplanprocedure en niet-ontvankelijkheid van verzoeker

In deze beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, uitgesproken op 4 december 2018, is het beroep van verzoeker tegen de lijst der geldelijke regelingen Weerijs-Zuid behandeld. Verzoeker had verzocht om de gronden van zijn verzoekschrift later te mogen indienen, wat door de rechtbank werd toegestaan. De rechtbank verklaarde verzoeker ontvankelijk, ondanks de bezwaren van de Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant. De rechtbank oordeelde dat de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht deels van toepassing waren, wat leidde tot misverstanden over de geldende processuele bepalingen.

De rechtbank behandelde vervolgens de grieven van verzoeker, die onder andere betrof de kadastrale grensbepaling van zijn perceel en de vergoeding van gemaakte kosten in het kader van de ruilplanprocedure. De rechtbank oordeelde dat verzoeker niet kon aantonen dat de kadastrale grenzen anders lagen dan de in het terrein zichtbare grenzen. Ook werd vastgesteld dat de kosten die verzoeker had gemaakt niet noodzakelijk waren voor het wijzigen van het ruilplan, en dat de vergoeding die eerder was toegekend voldoende was. De rechtbank concludeerde dat alle grieven ongegrond waren en verklaarde het beroep ongegrond, met compensatie van de proceskosten tussen partijen.

De beschikking benadrukt het belang van duidelijke kadastrale grensbepalingen en de noodzaak voor verzoekers om hun gronden tijdig en adequaat te formuleren. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, wat betekent dat elk van de partijen zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/335923 / EX RK 18-122
Beschikking van 4 december 2018
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde [naam gemachtigde/broer verzoeker] ,
tegen
Het College van Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant,
zetelend te 's-Hertogenbosch,
verweerder,
gemachtigde mr. M.A.T.L. Thijssen te ’s-Hertogenbosch.

1.De procedure

1.1.
Bij besluit van 15 mei 2018 heeft verweerder de lijst der geldelijke regelingen Weerijs-Zuid (hierna: LGR) vastgesteld. De LGR heeft van 24 mei 2018 tot en met 4 juli 2018 ter inzage gelegen.
1.2.
Bij verzoekschrift van 3 juli 2018, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 4 juli 2018, heeft verzoeker beroep ingesteld tegen de LGR. Hij heeft daarbij verzocht de gronden van het verzoek nader te mogen formuleren. Op dat verzoek heeft de griffier namens de rechtbank meegedeeld dat verzoeker het verzoekschrift binnen twee weken vanaf 4 juli 2018 dient aan te vullen.
Op 18 juli 2018 heeft verzoeker de aanvulling op het verzoekschrift aan de rechtbank doen toekomen.
De grieven van verzoeker tegen de LGR houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
1. Verweerder heeft in het kader van het ruilplan van de rechtbank opdracht gekregen om ter hoogte van “pad 55” de grens uit te zetten. Verweerder heeft daarbij verzuimd ook de grens van perceel [perceel/kavelnummer] (
perceel [perceel/kavelnummer], rb.) te bepalen.
2. Kavel [perceel/kavelnummer] is aan verzoeker toegedeeld, terwijl hij niet op de hoogte is van de kadastrale grens ter plaatse.
3. De door verzoeker in het kader van het ruilplan gemaakte kosten dienen alsnog te worden vergoed.
4. De aanvoer van 750 m³ wensgrond ten behoeve van kavel [perceel/kavelnummer] dient te worden vergoed, alsmede de kosten voor het op peil brengen van het gehalte organische stof.
5. De agrarische verkeerswaarde is niet juist vastgesteld. Het verschil per ruilklasse in het economisch verkeer bedraagt geen € 3.000,00, maar € 5.000,00. In dit verband maakt verzoeker aanspraak op een vergoeding van € 1.000,00 (0,5 ha x het waardeverschil tussen € 5.000,00 en € 3.000,00.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft tevens algemene stukken in het geding gebracht. Daaronder bevinden zich de Nota van zienswijzen Lijst Geldelijke Regelingen landinrichting Weerijs-Zuid, de Nadere Regels voor de schatting als bedoeld in artikel 68 van de Wilg voor het herverkavelingsblok Weerijs-Zuid (hierna: de Nadere Regels), voorbeeldbedrijven ten behoeve van de schatting, de algemene bepalingen bij de LGR Weerijs-Zuid, de voorlopige kostenopgave LGR Weerijs-Zuid, het besluit vaststelling ruilplan Weerijs-Zuid van 1 september 2015 en het besluit van verweerder van 18 september 2018, waarbij mr. M.A.T.L. Thijssen en mr. H.J.W. Leenen zijn gemachtigd om namens verweerder schriftelijk verweer te voeren en verweerder te vertegenwoordigen bij de mondelinge behandeling door de rechtbank.
1.4.
Verzoeker heeft bij brief van 26 september 2018 aan de rechtbank de grief onder 5. ingetrokken.
1.5.
Het beroep van verzoeker is op 9 oktober 2018 ter zitting behandeld. Verschenen is verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde [naam gemachtigde/broer verzoeker] . Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. M.A.T.L. Thijssen. Deze werd bijgestaan door mevrouw [naam medewerker provincie] , medewerker van de Provincie Noord-Brabant, en ing. [naam medewerker kadaster] van het Kadaster. Tevens is verschenen de heer [naam bodemdeskundige] , als bodemkundige werkzaam bij de Provincie Noord-Brabant.
1.6.
Vervolgens is uitspraak bepaald.

2.De inbreng en de toedeling

2.1.
De inbreng en de toedeling van verzoeker zijn weergegeven op aangehechte detailkaart. Daarop is ook het voormalig “pad 55” weergegeven.

3.De LGR

3.1.
Het individuele overzicht LGR dat betrekking heeft op verzoeker is aan deze beschikking gehecht.

4.De beoordeling

Vooraf: het beroep op niet-ontvankelijkheid

4.1.
Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek omdat de gronden van het verzoek na sluiting van de beroepstermijn zijn ingediend.
4.2.
De rechtbank overweegt daarover als volgt.
4.2.1.
Artikel 69 Wilg bepaalt dat beroep dient te worden ingesteld tegen de LGR door indiening van een verzoekschrift als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Artikel 69 bepaalt ook dat de artikelen 6:2, 6:7 tot en met 6:20 en 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van overeenkomstige toepassing zijn. Dat betekent dat het verzoekschrift moet worden ingediend binnen de in artikel 6:7 Awb genoemde termijn van zes weken. De overige bepalingen van hoofdstuk 6 Awb zijn niet van toepassing. Dat betekent dat er op grond van de toepasselijke bepalingen geen mogelijkheid is voor het instellen van een pro forma beroep en herstel van verzuim van de vereisten in artikel 6:5 Awb (waaronder de bepaling dat het beroepschrift de gronden daarvan moet bevatten). Op grond van het bepaalde in artikel 278 Rv dient in het verzoekschrift te zijn omschreven het verzoek en de gronden waarop het berust. Een herstelregeling (zoals opgenomen in artikel 6:6 Awb) ten aanzien van het bepaalde in artikel 278 Rv is er niet.
4.2.2.
De rechtbank heeft verzoeker toch de mogelijkheid geboden zijn verzoekschrift aan te vullen binnen een door de rechtbank bepaalde korte termijn (na sluiting van de beroepstermijn). De reden hiervan is dat verzoeker een zwaarwegend belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van zijn verzoekschrift, terwijl het verzuim kon worden hersteld zonder nadelige gevolgen voor verweerder. Voorts is meegewogen dat in de praktijk is gebleken dat het deels wel en deels niet van toepassing zijn van de bepalingen in de Awb misvatting omtrent de geldende processuele bepalingen in de hand heeft gewerkt.
4.3.
De rechtbank ziet dan ook geen reden om terug te komen op de beslissing om aan verzoeker een herstelmogelijkheid te bieden en verwerpt daarom het beroep op niet-ontvankelijkheid.
Beoordeling van de grieven
Grief 1
4.4.
Verzoeker voert aan dat het ingebrachte en weer toegedeelde perceel [perceel/kavelnummer] was gelegen aan pad 55. Dit pad is in het ruilplan toebedeeld aan de heer [naam] . Een beperkt deel van het pad is eigendom van verzoeker. Met de heer [naam] is in het verleden meermaals een dispuut geweest aangaande de kadastrale grens en het gebruik van het pad ter ontsluiting van een achterliggend perceel van de vader en later de broer van verzoeker. Vanwege de geachte openbaarheid van het pad en de ontsluiting voor aanwonenden is de kadastrale situatie niet duidelijk. Om duidelijkheid te scheppen heeft er bij het merendeel van de aan het pad grenzende percelen een kadastrale opmeting plaatsgevonden in opdracht van de rechtbank. Verweerder heeft verzuimd om ook de kadastrale grens bij perceel [perceel/kavelnummer] te bepalen. Dit heeft de broer van verzoeker wel verzocht toen de kadastrale opmeting plaatsvond. Door de herverkaveling is het pad komen te vervallen. Verzoeker is van mening dat er vanwege het vervallen van het pad een deugdelijke kadastrale grensbepaling plaats dient te hebben.
Verzoeker heeft ter zitting gewezen op luchtfoto’s met daaroverheen geprojecteerde grenzen die als bijlage zijn gevoegd bij het verzoekschrift van zijn broer [naam gemachtigde/broer verzoeker] . Voor het maken van deze foto’s is een systeem van de overheid gebruikt waarin luchtfoto’s kunnen worden gecombineerd met kadastrale kaarten. Volgens hem zijn de gedrukte grenzen de kadastrale grenzen en valt op de foto’s te zien dat de kadastrale grenzen niet altijd samenvallen met de in het terrein zichtbaar aanwezige grenzen. Volgens verzoeker zit er ter hoogte van zijn perceel een kronkel in het pad en is het pad in de loop der jaren steeds meer verlegd. Daarom had verzoeker graag willen meedoen aan de in opdracht van de rechtbank uitgevoerde grensuitzetting.
4.5.
Verweerder voert aan dat de rechtbank in het kader van de behandeling van een aantal tegen het ruilplan ingediende verzoekschriften opdracht heeft gegeven om de grens van “pad 55” ter plaatse van de eigendom van die verzoekers uit te zetten. Die grensuitzetting wees toen uit dat “pad 55” niet tot de eigendom van die verzoekers behoorde. Verzoeker was geen partij bij dat dispuut. Het door verzoeker ingebrachte perceel is ongewijzigd weer aan hem toegedeeld. Verondersteld mag worden dat verzoeker met de eigen grenzen bekend is. Het systeem dat verzoeker heeft gebruikt om kadastrale grenzen zichtbaar te maken op luchtfoto’s klopt niet helemaal en is dan ook niet bruikbaar. Het systeem van het kadaster is nauwkeuriger, aldus verweerder.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat het systeem waarmee de door verzoeker getoonde luchtfoto’s is gemaakt te onnauwkeurig is. Daarmee kan niet worden aangetoond dat kadastrale grenzen anders liggen dan in het terrein zichtbare grenzen.
Bij gelegenheid van de behandeling van het ruilplan heeft verzoeker geen aanspraak gemaakt op de eigendom van een gedeelte van “pad 55”. Verzoeker heeft niet betwist dat bij de grensuitzetting is gebleken dat het pad niet tot de eigendom van de destijds bij het dispuut betrokken verzoekers behoorde. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval anders zou zijn. Nu de door verzoeker ingebrachte kavel [perceel/kavelnummer] ook weer aan hem is toegedeeld en er op dit punt voor verzoeker niets is gewijzigd, bestaat er dan ook geen enkele aanleiding om de grens ter plaatse (op kosten van verweerder) uit te zetten. De rechtbank is van oordeel dat de grief ongegrond is.
Grief 2
4.7.
Verzoeker voert aan dat hij niet bekend is met de kadastrale grenzen van kavel [perceel/kavelnummer] . Deze kavel is nieuw aan hem toegedeeld.
4.8.
Verweerder voert aan dat grenzen die zijn gerelateerd aan topografie (zoals gebouwen, sloten, rasters, hagen of wegkanten) bij een herverkaveling niet worden uitgezet. In de onderhavige situatie is de grens van kavel [perceel/kavelnummer] gelegen in het midden van de sloot, respectievelijk ter plaatse van een raster. Daarom zijn deze grenzen niet uitgezet.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat ook deze grief ongegrond is. Verzoeker betwist niet dat ter plaatse een sloot en een raster aanwezig waren. Nu verweerder uitgaat van deze grenzen, kan verzoeker daar ook van uitgaan. Dat verzoeker zelf nog een raster erbij heeft gezet om uitbraak van vee te voorkomen, zoals hij ter zitting heeft verklaard betekent uiteraard niet dat daarmee de grens is gewijzigd.
Grief 3
4.10.
Verzoeker voert aan dat kavel [perceel/kavelnummer] in het concept-ruilplan ten onrechte aan een derde was toegekend. Vanwege het grote belang van het perceel (inmiddels is op het perceel een bouwvergunning voor een agrarisch bedrijf afgegeven) heeft verzoeker veel kosten
(€ 12.252,00) moeten maken om deze toedeling te voorkomen. De rechtbank achtte in haar uitspraak de genoemde kosten onvoldoende gespecificeerd en heeft zich beperkt tot het toekennen van een vergoeding van € 4.000,00. Verzoeker heeft bij de LGR de kosten nader gespecificeerd en gevraagd om een vergoeding van € 5.189,00.
4.11.
Verweerder voert aan dat hij in de uitspraak van de rechtbank van 30 januari 2015 is veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 4.000,00 in verband met door verzoeker gemaakte kosten in het kader van de ruilplanprocedure. Naar het oordeel van de rechtbank gaven de overgelegde nota’s en specificaties onvoldoende inzicht welke kosten betrekking hebben op kavel [perceel/kavelnummer] . Daarnaast overwoog de rechtbank dat de kosten van de taxatie van de verschillende deskundigen en rapporten niet in aanmerking komen voor een vergoeding, aangezien het onvoldoende duidelijk is dat deze noodzakelijkerwijs gemaakt zijn in verband met het wijzigen van het (concept-)ruilplan. Verzoeker kan die kosten niet opnieuw aan de orde brengen, aldus verweerder.
4.12.
Zoals de rechtbank al in de beschikking van 30 januari 2015 onder 2.9. heeft overwogen, kon een bedrag van € 4.000,00 geacht worden in redelijkheid te zijn besteed om verweerder ertoe te bewegen kavel [perceel/kavelnummer] niet uit te ruilen. Verweerder is veroordeeld tot betaling van dit bedrag als schadevergoeding. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker en zijn broer, bestaande uit het griffierecht van € 292,00 en de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 678,00. Het is de rechtbank duidelijk dat verzoeker daarnaast veel meer kosten heeft gemaakt. Daarmee is nog niet gezegd dat verzoeker genoodzaakt was deze kosten te maken om het ruilplan gewijzigd te krijgen, laat staan dat deze kosten ten laste zouden moeten komen van verweerder. De rechtbank ziet dan ook (nog steeds) geen aanleiding om verweerder te veroordelen tot betaling van een hogere schadevergoeding in dit verband. Deze grief is daarom ook ongegrond.
Grief 4
4.13.
Verzoeker voert aan dat kavel [perceel/kavelnummer] in het kader van de kavelaanvaardingswerken opgehoogd had moeten worden met kavelaanvaardingsgrond. De aangevoerde 750 m³ voorziet hier niet in, gezien de vlakke ligging van de kavel na verwerking van de grond. Daarom wil verzoeker vergoeding van de aangevoerde wensgrond. Ook heeft hij het organische stofgehalte op peil moeten brengen. Dit had ook binnen de kavelaanvaardingswerken moeten vallen, aldus verzoeker.
4.14.
Verweerder voert aan dat verzoeker in zijn zienswijze geen opmerking heeft gemaakt over het organische stofgehalte van de grond. Volgens verweerder is verzoeker niet ontvankelijk op dit punt. Voor het overige is het verweerder niet duidelijk wat verzoeker bedoelt met dit onderdeel van het beroep.
4.15.
De rechtbank overweegt als volgt.
In zijn zienswijze heeft verzoeker verzocht om een vergoeding van € 2.250,00 in verband met 750 m³ wensgrond à € 3,00/m³. Een nadere toelichting is hierbij niet gegeven. In het als bijlage 4 bij het verweerschrift gevoegde “rapport zienswijze” is opgemerkt dat de wensgrond om niet is verstrekt, waarbij de verwerking voor rekening van de ontvanger kwam. Met de ondertekening van de overeenkomst werd ingestemd met de voorwaarde dat er geen schadevergoeding ingediend kan worden naar aanleiding van het ontvangen van de grond. Derhalve bestaat er geen aanleiding voor een schadevergoeding, aldus het “rapport zienswijze”.
In zijn verzoekschrift heeft verzoeker de grief geformuleerd zoals hiervoor weergegeven.
Ter zitting heeft verzoeker toegelicht dat het perceel aanvankelijk zou worden gedraineerd, omdat het laag ligt. Uiteindelijk heeft hij ervoor gekozen om grond op te laten brengen. De door verweerder opgebrachte grond was echter onvoldoende. Daarom heeft verzoeker gevraagd om wensgrond. Er was echter geen wensgrond meer voorradig. Verzoeker heeft nog ongeveer 300 m³ grond à € 3,00/m³ toegevoegd en verwerkt, zo heeft verzoeker ter zitting gesteld.
In reactie hierop heeft verweerder erkend dat de kavel gedraineerd zou worden. In plaats daarvan heeft de aannemer van verweerder grond opgebracht. Dit blijkt uit de aantekeningen op de tekening van de kavelaanvaardingswerkzaamheden. Die grond heeft verzoeker niet hoeven betalen. Verweerder heeft de zienswijze zo begrepen dat de opgebrachte wensgrond niet voldeed, maar verweerder staat niet in voor de kwaliteit van wensgrond.
De rechtbank is van oordeel dat de grief ongegrond is, aangezien verzoeker de grief onvoldoende heeft onderbouwd. Ter zitting is gebleken dat de 750 m³ grond, waarover verzoeker het in zijn zienswijze en in zijn verzoekschrift heeft, door verweerder zijn betaald en opgebracht. Pas ter zitting stelt verzoeker dat hij 300 m³ extra zou hebben opgebracht. Of dit zo is en of dit noodzakelijk was, is door verzoeker niet aangetoond.
Conclusie en proceskosten
4.16.
De conclusie is dat alle grieven ongegrond zijn, zodat het beroep ongegrond moet worden verklaard. De rechtbank ziet in de aard van de zaak aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren op na te melden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart het beroep ongegrond,
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Roeterdink en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 4 december 2018.