ECLI:NL:RBOBR:2018:6573

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
9 januari 2019
Zaaknummer
C/01/335920 / EX RK 18-120
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de indeling in verkavelingsklasse en de vergoeding van schade in het kader van de Wet inrichting landelijk gebied

In deze beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, uitgesproken op 4 december 2018, wordt de ontvankelijkheid van de grieven van verzoekster tegen de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR) beoordeeld. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B. Baan, heeft beroep ingesteld tegen de door het College van Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant vastgestelde LGR Weerijs-Zuid. De rechtbank behandelt verschillende grieven van verzoekster, waaronder de indeling in verkavelingsklasse en de vergoeding van schade. De rechtbank oordeelt dat de indeling in verkavelingsklasse 2 terecht is, maar dat de berekening van de schaduwschade onvolledig was. De rechtbank wijst erop dat de kwaliteit van de grond geen rol speelt bij de indeling in verkavelingsklasse en dat een veldbezoek niet noodzakelijk is. De rechtbank verklaart grief 1 deels gegrond en grief 5 gegrond, wat leidt tot een wijziging van de LGR in verband met schaduwschade. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster, begroot op € 843,00, en verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/335920 / EX RK 18-120
Beschikking van 4 december 2018
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. B. Baan te Etten-Leur,
tegen
Het College van Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant,
zetelend te 's-Hertogenbosch,
verweerder,
gemachtigde mr. M.A.T.L. Thijssen te ’s-Hertogenbosch.

1.De procedure

1.1.
Bij besluit van 15 mei 2018 heeft verweerder de lijst der geldelijke regelingen Weerijs-Zuid (hierna: LGR) vastgesteld. De LGR heeft van 24 mei 2018 tot en met 4 juli 2018 ter inzage gelegen.
1.2.
Bij verzoekschrift van 3 juli 2018, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 4 juli 2018, heeft verzoekster beroep ingesteld tegen de LGR. De grieven van verzoekster tegen de LGR houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
1. Ten onrechte is een viertal zienswijzen als nieuw bezwaarpunt aangemerkt en niet ontvankelijk verklaard.
2. Verzuimd is om de nutsbepaling van de verkaveling mede aan de hand van een veldbezoek vast te stellen.
3. Op basis van de kwaliteit van de toegedeelde grond is verzoekster ten onrechte in verkavelingsklasse 2 in plaats van verkavelingsklasse 0 ingedeeld. De vermogensschade ad € 19.750,00 dient te worden vergoed.
4. De vermogensschade ad € 5.000,00 als gevolg van het feit dat aan een deel van de huiskavel de bestemming van waterberging is gegeven dient te worden vergoed.
5. De hoogte van de vergoeding van schaduwschade wordt betwist, nu niet duidelijk is hoe de omvang van de schaduwstrook is bepaald, hoe de hoogte van de jaarlijkse schade is vastgesteld en waarop de factor 10 is gebaseerd.
6. De ontsluiting van kavel [kavelnummer] is veranderd, omdat als gevolg van de titelzuiverende werking bestaande erfdienstbaarheden zijn komen te vervallen.
7. De schade vanwege optische vervuiling ad € 2.000,00 en inzaaien, omheinen en het graven van een sloot ad € 5.000,00 dient te worden vergoed.
8. Voor kosten van deskundige en andere bijstand dient een vergoeding te worden toegekend.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft tevens algemene stukken in het geding gebracht. Daaronder bevinden zich de Nota van zienswijzen Lijst Geldelijke Regelingen landinrichting Weerijs-Zuid, de Nadere Regels voor de schatting als bedoeld in artikel 68 van de Wilg voor het herverkavelingsblok Weerijs-Zuid (hierna: de Nadere Regels), voorbeeldbedrijven ten behoeve van de schatting, de algemene bepalingen bij de LGR Weerijs-Zuid, de voorlopige kostenopgave LGR Weerijs-Zuid, het besluit vaststelling ruilplan Weerijs-Zuid van 1 september 2015 en het besluit van verweerder van 18 september 2018, waarbij mr. M.A.T.L. Thijssen en mr. H.J.W. Leenen zijn gemachtigd om namens verweerder schriftelijk verweer te voeren en verweerder te vertegenwoordigen bij de mondelinge behandeling door de rechtbank.
1.4.
Het beroep van verzoekster is op 9 oktober 2018 ter zitting behandeld. Verschenen is de heer [naam echtgenoot] (hierna: [naam echtgenoot] ), echtgenoot van verzoekster, bijgestaan door de gemachtigde mr. B. Baan en vergezeld van de heer [naam rentmeester] , rentmeester/taxateur (hierna: [naam rentmeester] ), als adviseur. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. M.A.T.L. Thijssen. Deze werd bijgestaan door mevrouw [naam medewerker provincie] , medewerker van de Provincie Noord-Brabant, en ing. [naam medewerker kadaster] van het Kadaster. Tevens is verschenen de heer [naam bodemdeskundige] , als bodemkundige werkzaam bij de Provincie Noord-Brabant.
De belanghebbenden [naam belanghebbende] en [naam belanghebbende] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr. K. Bol, advocaat te Rotterdam.
De belanghebbende Stichting het Brabants Landschap is verschenen in de persoon van de heer [naam districtsbeheerder Brabants Landschap] , districtsbeheerder van Brabants Landschap.
1.5.
Vervolgens is uitspraak bepaald.

2.De inbreng en de toedeling

2.1.
De inbreng en de toedeling van verzoekster en haar echtgenoot [naam echtgenoot] zijn weergegeven op aangehechte detailkaart A. De kavels [kavelnummer] en [kavelnummer] zijn ingebracht door [naam echtgenoot] en aan hem toegedeeld als kavel [kavelnummer] . De overige kavels zijn ingebracht door en toegedeeld aan verzoekster. Er heeft nog een ruiling plaatsgevonden met het Brabants Landschap. Uiteindelijk heeft de toedeling de vorm, zoals weergegeven op aangehechte detailkaart C.

3.De ontwerp-LGR en de daartegen ingediende zienswijzen

3.1.
In de ontwerp-LGR is een bedrag opgenomen van € 19.601,84, te betalen door verzoekster. Dit bedrag bestaat uit een bedrag van € 1.627,40 in verband met toegekende punten vanwege indeling in verkavelingsklasse Matige verbetering (68,2 punten) en ontsluiting (9,3 punten) alsmede een bedrag van € 17.974,44 in verband met overbedeling.
De door verzoekster tegen de ontwerp-LGR ingediende zienswijzen houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.
1. De basiskosten en de verrekenposten zijn niet per kavel gespecificeerd.
2. Het nut is op administratieve wijze beoordeeld in plaats van middels een veldbezoek.
3. De kavels [kavelnummer] en [kavelnummer] vertegenwoordigen in het economisch verkeer een lagere waarde (€ 4,00 in plaats van € 6,00), zodat een vergoeding van € 19.750,00 dient te worden opgenomen.
4. Kavel [kavelnummer] ondervindt mogelijk beperkingen in verband met een extra vernatting hetgeen de waarde van het perceel beïnvloedt, zodat een vergoeding van € 5.000,00 dient te worden opgenomen.
5. Verzoekster wenst een vergoeding voor schaduwschade.
6. Verzoekster wenst een vergoeding in verband met mindere ontsluiting van kavel [kavelnummer] .
Verzoekster is bij brief van 15 juni 2017 verzocht zienswijzen 4 en 6 nader te onderbouwen en te concretiseren. Verzoekster heeft ter onderbouwing van haar zienswijzen een rapport van [naam rentmeester] ingediend.
Tijdens de hoorzitting op 1 februari 2018 heeft verzoekster haar zienswijzen aangevuld met de volgende punten:
7. Verzoekster wenst een vergoeding van € 2.000,00 voor de optische vervuiling en een vergoeding van € 5.000,00 voor het inzaaien, het omheinen en het graven van een sloot overeenkomstig hetgeen is opgemerkt in het rapport van [naam rentmeester] .
8. Verzoekster wenst een vergoeding voor deskundige (juridische) bijstand op basis van de dubbele redelijkheidstoets.

4.De LGR

4.1.
Het individuele overzicht LGR dat betrekking heeft op verzoekster is aan deze beschikking gehecht. Naar aanleiding van de door verzoekster ingediende zienswijzen is een bedrag van € 908,00 in mindering gebracht op het door verzoekster te betalen bedrag, waardoor dit bedrag is verminderd tot € 18.693,40. Het bedrag van € 908,44 heeft blijkens het als bijlage 4 bij het verweerschrift gevoegde “rapport zienswijze” betrekking op schaduwschade.

5.De beoordeling

Grief 1

5.1.
In het als bijlage 4 bij het verweerschrift gevoegde “rapport zienswijze” is het volgende vermeld.
“Reclamant heeft ter onderbouwing van zijn zienswijze op 24 juli 2017 een rapport van [naam rentmeester] ingediend. Naast een onderbouwing van reeds ingediende zienswijzen bevat het rapport 4 nieuwe bezwaarpunten te weten:
verkavelingsklasse van klasse 2 naar klasse 0;
ontsluitingsnut 9,8 punten (ipv 9,3 punten)
overbedeling ad € 16.602,00 (ipv € 17.974,44);
afspraken ruilplan vergoeding ad € 7.000,00.
Deze zienswijzen zijn buiten de wettelijke termijn van de terinzagelegging ingediend en derhalve niet-ontvankelijk.”
5.2.
Verzoekster voert aan dat zij in de zienswijzen tegen de ontwerp-LGR van 10 april 2017 expliciet heeft gesteld dat zij zich niet kon verenigen met de voorlopige schatting van de overbedeling voor een bedrag van € 19.601,84. In de zienswijzen is uitdrukkelijk opgemerkt dat over de wijze waarop de schatting van genoemd bedrag en de wijze van totstandkoming een voorbehoud is gemaakt door het uitbrengen van een deskundigenrapport. Het op 24 juli 2017 aan verweerder toegezonden rapport van [naam rentmeester] is een aanvulling op de reeds eerder ingediende zienswijze waarbij de overbedeling voor een bedrag van € 19.601,84 is bestreden. Ten onrechte heeft verweerder in het thans bestreden besluit de genoemde vier nieuwe bezwaarpunten niet-ontvankelijk verklaard. De bezwaarpunten dienen alsnog in de onderhavige beroepsprocedure te worden betrokken.
5.3.
Verweerder voert aan dat verzoekster bij brief van 10 januari 2018 is uitgenodigd voor een hoorzitting op donderdag 1 februari 2018. Daaraan was een bijlage toegevoegd waarin de zienswijzen waren samengevat. Tijdens de hoorzitting is gevraagd of de zienswijzen juist waren weergegeven. Daarop is enkel aangegeven dat de samenvatting met 2 punten (7 en 8) aangevuld diende te worden en is niet te kennen gegeven dat de overige gronden verkeerd waren samengevat of dat men zich niet kon verenigen met de beoordeling van de verkavelingsklasse als zodanig. Voor zover het rapport van [naam rentmeester] ingaat op het verkavelingsnut (a) handhaaft verweerder het eerder ingenomen standpunt dat het een nieuw bezwaarpunt betreft.
Ten aanzien van de ontsluiting (b) was onder zienswijze 6 al wel een opmerking gemaakt en werd een schadevergoeding voor een mindere ontsluiting gevraagd. In het rapport [naam rentmeester] wordt dat ingevuld met de stelling dat de toegekende ontsluitingspunten niet juist zijn. Verweerder stelt vast dat het rapport van [naam rentmeester] , wat betreft het ontsluitingsnut, als een onderbouwing van de tijdig ingediende zienswijze kan worden beschouwd.
Het (als nieuw aangemerkte) bezwaar (c) inzake de overbedeling kan achteraf als een uitbreiding/onderbouwing van zienswijze 3 worden aangemerkt. Dit bezwaar kan alsnog ontvankelijk worden beschouwd, aldus verweerder.
Dit geldt niet voor het bezwaar dat betrekking heeft op de schadevergoeding van € 7.000,00 vanwege de optische vervuiling, inzaaien, omheinen en het graven van een sloot (d). Deze zaken zijn in de zienswijze in het geheel niet genoemd, aldus verweerder.
Verweerder handhaaft dan ook het standpunt dat de bezwaarpunten (a) en (d) niet-ontvankelijk zijn in het kader van de zienswijzenprocedure en vervolgens ook in deze beroepsprocedure op grond van artikel 6:13 Awb.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat verzoekster bij de door haar ingediende zienswijzen duidelijk had moeten maken op welke punten/onderwerpen zij het niet eens was met de ontwerp-LGR. Het was niet voldoende om louter te stellen dat bezwaar bestond tegen het bedrag van € 19.601,84 en dit bezwaar vervolgens later te onderbouwen met een deskundigenrapport, waarin de diverse onderwerpen aan de orde kwamen. Zo is het overigens niet helemaal gegaan. Verzoekster is in haar zienswijze (bijlage 6 bij het verweerschrift) ingegaan op een aantal punten. Verweerder acht thans de onderwerpen “ontsluiting” en “overbedeling” wel ontvankelijk. De rechtbank zal verweerder daarin volgen.
Daarnaast constateert de rechtbank dat verzoekster in haar zienswijze onder 3 (halverwege pagina 2) opmerkt dat de percelen vóór landinrichting genummerd [kavelnummer] , [kavelnummer] en [kavelnummer] … wat betreft kavelvorm (een mooie rechthoekige vorm) … gunstig waren en dat de kavelvorm na toedeling aanmerkelijk minder gunstig is. Kavelvorm is één van de aspecten waarnaar wordt gekeken bij het verkavelingsnut. Het bezwaar tegen het verkavelingsnut (verkavelingsklasse) is dus al in de zienswijze aan de orde gesteld, zodat de thans hiertegen ingediende grief wel ontvankelijk is.
De optische vervuiling, het inzaaien, omheinen en het graven van een sloot is in de zienswijze echter niet benoemd, zodat verweerder verzoekster terecht niet-ontvankelijk heeft geacht op dit punt.
De grief is dus gegrond voor zover het betreft de ontvankelijkheid van de onderwerpen verkavelingsklasse
,ontsluitingsnut en overbedeling en voor het overige ongegrond. Dit leidt op zichzelf niet tot wijziging van de LGR. Hierna zal worden ingegaan op de betreffende grieven zelf.
Grief 2 en 3
5.5.
Verzoekster wijst erop dat in het rapport van de zienswijze de volgende zinsnede is opgenomen:
“toekenning van een klasse betekent niet dat aan alle bovengenoemde criteria op gelijke mate moet worden voldaan”.Dit is bij uitstek een argument om de criteria en het werkelijke nut van de verkaveling mede aan de hand van een veldbezoek vast te stellen. Op die wijze wordt voldaan aan het zorgvuldigheidsbeginsel, aldus verzoekster.
Het rapport van [naam rentmeester] is mede gebaseerd op een veldbezoek ter plaatse van de in de ruilverkaveling betrokken percelen. Op pagina 13 van 21 wordt gesteld dat op basis van de kwaliteit van de toebedeelde gronden ten onrechte verkavelingsklasse 2 is toegekend. Het rapport motiveert dat de verkavelingsklasse 0 (geen of nagenoeg geen verbetering) dient te worden toegekend.
Verder wordt in het rapport gesteld dat op basis van de ruilklassenkaart ten onrechte ruilklasse 3 is toegekend aan de betreffende gronden. Uit het rapport van [naam rentmeester] blijkt dat sprake is van vermogensschade. [naam rentmeester] is bij de beoordeling van de ruilklasse uitgegaan van de grootschalige bodemkaart. Dat is een uitsnede van de bodemkaart die afkomstig is van de Provincie. Die kaart staat immers op de site van de Provincie (in de Brabantse Bodematlas). Volgens de website betreft het hier actuele bodeminformatie en is die kaart sinds ongeveer een jaar beschikbaar. Het ontgaat verzoekster dat de grootschalige bodemkaart sterk verouderd zou zijn en niet geschikt om op perceelniveau daarover uitspraken te doen, zoals verweerder stelt. De samenstelling van de bodem wijzigt niet zo maar in de loop der jaren. De toegedeelde kavels [kavelnummer] en [kavelnummer] hebben een slechte bodemgesteldheid en zijn droogtegevoelig.
5.6.
Verweerder voert aan dat voor wat betreft het verkavelingsnut het gehele bedrijf in één klasse wordt ingedeeld. De indeling in een klasse berust op het visueel vergelijken van inbreng en toedeling en het beoordelen van het verschil tussen de verkaveling in de inbreng- en toedelingssituatie. Op basis hiervan worden alle eigendommen of bedrijven ingedeeld. De gedachte hierbij is dat de herverkaveling leidt tot verbetering van de exploitatie van het gehele bedrijf (hoger rendement, grotere efficiëncy), ook voor de niet geruilde gedeelten van het bedrijf. Bij de beoordeling van de verkaveling wordt uitgegaan van objectief nut, dat wil zeggen dat wordt geabstraheerd van de wijze waarop de rechthebbende zijn bedrijf exploiteert. De interne indeling van de kavels in meerdere gebruikseenheden speelt geen rol. Bij deze visuele methode, die sinds jaar en dag in alle verkavelingen in den lande bij het beoordelen van het verkavelingsnut wordt toegepast, heeft een veldbezoek geen enkele meerwaarde.
In het als bijlage 15 bij het verweerschrift gevoegde Bodemkundig rapport wordt toegelicht dat de kwaliteit van de grond geen enkele rol speelt bij de indeling in de verkavelingsklasse. Ook de bestemming van de grond is bij die beoordeling niet relevant.
Ingevolge de Nadere regels wordt de indeling in nutsklasse per bedrijf of eigendom beoordeeld. Het bedrijf [naam verzoekster en echtgenoot] bestaat uit twee R-nummers ( [nummer] [verzoekster] en [nummer] [naam echtgenoot] ). Beiden wonen op hetzelfde adres en de heer [naam echtgenoot] treedt in de gehele procedure op namens het bedrijf. Samen brengen [naam echtgenoot] en [verzoekster] een bedrijfskavel in van 02.49.30 ha en een veldkavel. De gezamenlijke grootte is 04.35.90 ha. Zij krijgen een bedrijfskavel en een veldkavel toegedeeld met een gezamenlijke grootte van 04.58.90 ha. De bedrijfskavel is met zo’n 60% (01.55.30 ha) vergroot van 02.49.30 ha naar 04.04.60 ha. Daarnaast heeft er afstandsverkorting plaatsgevonden doordat de veldkavel dichterbij het bedrijf is toegedeeld. De vorm is niet verbeterd, maar de vergroting van de bedrijfskavel met 60% rechtvaardigt volgens verweerder een indeling in klasse 2 (Matige verbetering).
Ten aanzien van de verrekening van over- en onderbedeling geldt het volgende. Ingevolge artikel 61 Wet inrichting landelijk gebied (Wilg) wordt het verschil in oppervlakte tussen de ingebrachte en toegedeelde gronden met de eigenaren in geld verrekend. Ingevolge artikel 62, tweede lid, Wilg, dient verweerder voor die verrekening de agrarische verkeerswaarde vast te stellen met inachtneming van de regels, bedoeld in artikel 63, tweede lid Wilg. Bij besluit van 14 februari 2012 heeft verweerder, met in achtneming van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, Besluit inrichting landelijk gebied (Bilg), de agrarische verkeerswaarde per ruilklasse vastgesteld. Hierin is de kwaliteit van de grond verdisconteerd. Aldus is vastgesteld dat de overbedeling € 17.974,44 bedraagt. In de op pagina 8 van het verweerschrift opgenomen tabel maakt verweerder de berekening inzichtelijk. In het als bijlage 15 bij het verweerschrift gevoegde Bodemrapport wordt onderbouwd dat aan de kavels [kavelnummer] en [kavelnummer] (9.875 m²) terecht ruilklasse 3 is toegekend.
5.7.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.7.1.
De basiskosten op de LGR hebben (onder meer) betrekking op de Verkavelingsklasse (het verkavelingsnut). In casu is de toedeling ten opzichte van de inbreng geclassificeerd in klasse 2 (Matige verbetering). Deze classificatie is door verweerder gebaseerd op de bij de algemene stukken gevoegde voorbeeldbedrijven ten behoeve van de schatting, zoals deze ook ter inzage hebben gelegen bij de ontwerp-LGR en de LGR. Blijkens deze voorbeelden is sprake van 5 verkavelingsklassen, te weten klasse 0 t/m 4, waarbij klasse 4 de meeste punten oplevert. Bij de indeling in klassen wordt gekeken naar de volgende punten: samenvoeging bij huis, samenvoeging veldkavels, vormverbetering en afstandsverkorting. Dit kan worden beoordeeld aan de hand van de kaarten van inbreng en toedeling, waarop zichtbaar is in hoeverre al dan niet sprake is van verbetering op genoemde punten. Een veldbezoek is hiervoor niet nodig. De kwaliteit van de gronden speelt bij de bepaling van het verkavelingsnut geen rol.
Op bijgevoegde detailkaart A valt te zien dat de aan verzoekster toegedeelde kavels [kavelnummer] en [kavelnummer] qua vorm in meer of mindere mate slechter zijn dan de inbrengkavels [kavelnummer] , [kavelnummer] en [kavelnummer] . Daar staat tegenover dat laatstgenoemde veldkavels thans geconcentreerd bij huis liggen. Op basis van (enkel) de concentratie bij huis zou het verkavelingsnut voor verzoekster passen in klasse 3. Nu daartegenover sprake is van (enige) vormverslechtering is naar het oordeel van de rechtbank indeling in klasse 2 terecht.
5.7.2.
De verrekenposten op de LGR hebben (onder meer) betrekking op over- of onderbedeling. Daarbij wordt de oppervlakte en de kwaliteit van de gronden in de inbreng vergeleken met de oppervlakte en de kwaliteit van de gronden in de toedeling. De kwaliteit van de gronden wordt vergeleken aan de hand van de voorafgaand aan het plan van toedeling vastgestelde ruilklassenkaart. Aan de verschillende ruilklassen is een agrarische waarde toegekend, overeenkomstig de Wilg en de daarop gebaseerde regels. Daarbij heeft ruilklasse 1 de hoogste agrarische verkeerswaarde (€ 64.200,00 per ha) en ruilklasse 4 de laagste agrarische verkeerswaarde (€ 55.200,00 per ha). Ruilklasse 3 heeft een agrarische verkeerswaarde van € 58.200,00.
Aan deze beschikking is een uitsnede van de ruilklassenkaart gehecht. Daaruit blijkt dat een groot deel van de door verzoekster ingebrachte veldkavel is ingedeeld in ruilklasse 4 (blauw gekleurd) en dat een veel kleiner deel van de toedeling is ingedeeld in ruilklasse 4 en de rest in ruilklasse 3 (groen gekleurd).
Blijkens het als bijlage 15 bij het verweerschrift gevoegde bodemkundig rapport, dat is opgemaakt naar aanleiding van het door verzoekster ingestelde beroep,
dateert de bodemkaart waarnaar in het rapport van [naam rentmeester] wordt verwezen van 1964. Deze kaart wordt gebruikt om overzichten te maken, maar is niet geschikt om perceelgerichte uitspraken te doen. Bovendien is deze kaart sterk verouderd, waardoor in veel gevallen de grondwaterstand informatie, maar soms ook de bodeminformatie niet meer actueel is. Bodemkundige beweringen dienen te worden gebaseerd op de meest recente (bestaande) informatie of eigen bodemonderzoek.
De Bestuurscommissie heeft speciaal voor deze verkaveling Alterra opdracht gegeven om een detailbodemkaart te maken voor dit gebied. Deze kaart is als basis gebruikt voor de ruilklassenkaart.
Bij de beoordeling van de bodemkwaliteit dient te worden gekeken naar onder meer de natuurlijke bodemvruchtbaarheid, de bruikbaarheid en risico’s als droogtegevoeligheid of ontwatering. Bij het bepalen van de ruilklassen zijn de risico’s ten aanzien van de ontwatering zwaarder gewogen dan de risico’s op verdroging. Dit bleek achteraf in het verkavelingsproces – er hebben veel gesprekken plaatsgevonden met belanghebbende grondeigenaren, waarbij natte percelen veel vaker een issue vormden dan droge percelen – een juiste keuze te zijn geweest. Ruilklasse 3 is daarom voor de toegedeelde percelen correct vastgesteld. De aan de ingebrachte veldkavel toegekende ruilklasse 4 is niet toegekend vanwege de bodemvruchtbaarheid, maar vanwege de bruikbaarheid en risico’s ten aanzien van de ontwatering, aldus het rapport.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de indeling van (een deel ter grootte van 01.30.01 ha.) van de inbreng in klasse 4 voldoende gemotiveerd, evenals de indeling van het overgrote deel van de toegedeelde kavels in ruilklasse 3. De rechtbank sluit zich hierbij aan. Een veldbezoek hoeft naar het oordeel van de rechtbank niet plaats te vinden.
Op pagina 8 van het verweerschrift heeft verweerder een tabel opgenomen met daarin de berekening van de overbedeling. Daaruit blijkt dat verzoekster een oppervlakte inbrengt van in totaal 03.17.75 ha en dat de oppervlakte van haar toedeling 03.40.75 ha, dus 2300 m² meer bedraagt. Verder blijkt daaruit dat in de inbreng sprake is van nihil-gronden van 00.06.40 ha en in de toedeling een nihil-gronden van 00.02.78 ha, dus 362 m² minder. Per saldo is aan verzoekster dus 2662 m² meer cultuurgrond toegedeeld dan ingebracht. Ook blijkt dat een ten opzichte van de inbreng kleiner deel van de toedeling (0.47.29 ha, dus 8272 m² minder) is ingedeeld in klasse 4.
Naar het oordeel van de rechtbank is de berekening van het door verzoekster te betalen bedrag van € 17.974,44 juist.
De conclusie is dat de grieven 2 en 3 ongegrond zijn.
Grief 4
5.8.
Verzoekster voert aan dat per peildatum 1 oktober 2011 een deel van de huiskavel de bestemming “waterberging” had. Bij de vaststelling van de agrarische verkeerswaarde dient de juridische toestand per de peildatum uitgangspunt te zijn. Het rapport van [naam rentmeester] is bij de taxatie ook van die peildatum uitgegaan. Verweerder stelt dat aan de bestemming “waterberging” geen invulling zal worden gegeven en dat bij de eerstvolgende herziening van het bestemmingsplan verzocht zal worden aan de gemeente de planologische bestemming in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie. Dat is volgens verzoekster echter niet relevant. Daarnaast is niet duidelijk hoe verweerder komt aan een oppervlakte van 700 m², zoals verweerder in het zienswijzerapport stelt. Op basis van de bestemmingsplankaart heeft [naam rentmeester] gemeten dat de oppervlakte 2500 m² bedraagt, aldus verzoekster.
5.9.
Verweerder voert aan dat gronden worden verrekend tegen de agrarische verkeerswaarde zoals die door verweerder is vastgesteld. Ingevolge het bepaalde in artikel 26, tweede lid, onder h, Bilg komt de andere dan agrarische waarde voor verrekening in aanmerking, hetgeen dan ingevolge de Nadere regels onder 4 een verrekenpost tussen de opkomende en afgaande eigenaar betreft. Blijkens artikel 27, derde lid, Bilg dient bij de waardering van de andere dan agrarische waarde te worden uitgegaan van de situatie bij de terinzagelegging van het ontwerp-ruilplan (30 maart 2012). Kennelijk wenst verzoekster zich op deze verrekenpost te beroepen. De afgaande eigenaar van de betreffende kavel is het Brabants Landschap.
In het Inrichtingsplan is voor de betreffende grond de ambitie “waterberging” opgenomen. Op de als bijlage 12 overgelegde detailkaart B is de contour van de waterberging te zien. In het ruilplan, zoals dat is vastgesteld, was ca. 2100 m² van de huiskavel van verzoekster gelegen binnen de contour van de waterberging. Nadien heeft de bestuurscommissie een ruil kunnen bewerkstelligen, als gevolg waarvan de huiskavel van verzoekster, bij nadere berekening met nog slechts ca. 1085 m² binnen de bestemming “waterberging” is gelegen.
(zie aangehechte detailkaart C,rb.)
De in het Inrichtingsplan opgenomen ambitie is overgenomen in het op 4 september 2012 door de gemeente Zundert vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied. Deze bestemming dateert dus van na de peildatum 1 oktober 2011 en van na 30 maart 2012, welke datum voor de andere dan agrarische waarde bepalend is.
Verweerder is er echter niet in geslaagd om de voor de waterberging voorziene gronden geheel vrij te maken. Daarom is de grond toegedeeld aan verzoekster. Aan de voorziene bestemming “waterberging” zal daarom geen invulling kunnen worden gegeven. Aan de gemeente zal worden verzocht om bij een eerstvolgende herziening van het bestemmingsplan de planologische bestemming in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie. Het betreft overigens grond die door het jaar heen als grasland in gebruik is. Alleen als de watertoevoer vanuit België zodanig toeneemt dat de Turfvaart dit water niet meer kan verwerken, kan het water de waterberging instromen. Mocht verzoekster daardoor natschade ondervinden, kan zij een beroep doen op de Natschaderegeling van het Waterschap. Verweerder ziet dan ook geen enkele aanleiding voor een verrekening van andere dan agrarische waarde of een vergoeding van eventuele schade in de toekomst.
5.10.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze grief ongegrond. Uit het betoog van verweerder blijkt dat de aan verzoekster toegedeelde gronden noch op de peildatum 1 oktober 2011, noch op de voor de andere dan agrarische verkeerswaarde bepalende datum 30 maart 2012 de feitelijke bestemming “waterberging” hadden; deze gronden hadden gewoon een agrarische bestemming. De gemeente heeft de bestemming "waterberging" pas op 4 september 2012 toegekend en deze bestemming zal dus weer ongedaan worden gemaakt. De aan verzoekster toegedeelde gronden waren en blijven feitelijk bruikbaar voor agrarische doeleinden. Uit aangehechte uitsnede van de ruilklassenkaart blijkt dat de aanvankelijk voor waterberging bestemde grond is ingedeeld in ruilklasse 4. In zoverre is rekening gehouden met de gevoeligheid voor vernatting. Zonodig kan verzoekster een beroep doen op de Natschaderegeling van het Waterschap.
Grief 5
5.11.
Verzoekster verzoekt om verduidelijking van de door verweerder gemaakte berekening van de schaduwschade.
5.12.
Verweerder voert het volgende aan.
In het algemeen deel van de Nota van zienswijzen is onder 2.3.2. toegelicht op welke wijze de schade als gevolg van schaduwwerking is berekend. Bij zowel de inbreng als bij de toedeling wordt de schaduwstrook gelijkgesteld aan de hoogte van de beplantingen en afhankelijk van de ligging van de grond ten opzichte van de stand van de zon is een bepaald percentage gehanteerd. Dit resulteert in de gecomprimeerde schaduwstrook. Op basis van de normen van de Gasunie is vervolgens de opbrengstderving vastgesteld, gekapitaliseerd met factor 10.
5.13.
Ter zitting is geconstateerd dat verweerder abusievelijk een strook met bomen langs de toedeling van verzoekster niet heeft meegenomen bij de berekening van de schaduwschade. Verder heeft [naam rentmeester] de door verweerder gehanteerde boomhoogte ter discussie gesteld. Afgesproken is dat [naam rentmeester] een berekening zou opstellen van de schaduwschade, zoals hij meent dat die berekend zou moeten worden en deze berekening aan verweerder zou toesturen. Verweerder zou die berekening bekijken en daarop reageren en ook zijn berekening aanpassen in verband met de abusievelijk niet meegenomen strook bomen.
5.14.
Bij brief van 5 november 2018 heeft verzoekster de berekening van [naam rentmeester] aan de rechtbank en aan verweerder toegestuurd. Verweerder heeft zijn reactie met berekeningen bij brief van 19 november aan de rechtbank en verzoekster toegestuurd.
5.15.
Volgens [naam rentmeester] is de door verweerder gemaakte berekening onvolledig en moet daarbij ook worden meegenomen dat de kroon van de naast de toedeling staande bomen boven het land van verzoekster hangt. Daardoor kan zonlicht niet op de grond komen, waardoor de gewasgroei beperkt is. Verder is verzuimd om naar de toekomst te kijken en er rekening mee te houden dat de bomen verder zullen groeien. Volgens [naam rentmeester] dient daarom een gemiddelde te worden gehanteerd in plaats van de huidige boomhoogten. [naam rentmeester] berekent de schaduwschade op € 5.669,84.
5.16.
In zijn reactie voert verweerder aan dat in de door verzoekster gehanteerde tabel naast de berekende schaduwstrook ook de schaduw wordt meegenomen die door de boomkroon boven het perceel wordt veroorzaakt. Deze schaduw is echter al onderdeel van de gecomprimeerde schaduwstrook. Als de methode van [naam rentmeester] zou worden gevolgd, zou de schaduwoppervlakte tweemaal worden meegeteld, waarbij bovendien de oppervlakte onder de kroon voor 100% wordt meegeteld. Verder is verzuimd deze methodiek ook op de inbreng toe te passen, aldus verweerder.
Verweerder berekent de schaduwschade overeenkomstig de door hem gehanteerde systematiek, inclusief de “vergeten” zijde “Huiskavel west” op € 994,00.
5.17.
De rechtbank overweegt als volgt.
In het algemeen deel van de Nota van zienswijzen onder 2.3.2 geeft verweerder weer op welke wijze de schade als gevolg van schaduw door bomen voor alle reclamanten is berekend. De berekeningswijze is aan deze beschikking gehecht. Op het daarbij weergegeven plaatje is te zien dat in de schaduwstrook is begrepen de 100% opbrengstdepressie onder de boomkruin. Er bestaat dus geen aanleiding om deze schaduwwerking nog een keer, apart, te berekenen.
In het als bijlage 17 bij het verweerschrift gevoegde schaduwrapport staat vermeld dat de schaduwstrookbreedte gelijk word gesteld aan de hoogte van de beplanting en dat de hoogte van de beplanting wordt vastgesteld met de openbare AHN-Viewer (Algemene Hoogtekaart Nederland). De opbrengst(schade) wordt op € 1.900,00 per ha gesteld. Dit komt neer op
€ 0,19/m².
Blijkens de berekening in het schaduwrapport brengt verzoekster 231 m² gecomprimeerde schaduwoppervlakte in en wordt 709 m² toegedeeld. Blijkens de door verweerder gemaakte nieuwe berekening bedraagt de gecomprimeerde oppervlakte van de “vergeten” strook 45 m².
In de berekening van [naam rentmeester] is ten onrechte geen rekening gehouden met de schaduwoppervlakte in de inbreng.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de door hem gehanteerde gemiddelde boomhoogte te hanteren bij de berekening. Immers heeft verweerder op voor alle reclamanten dezelfde wijze de schaduwschade berekend, uitgaande van de AHN-Viewer. Als bij verzoekster een andere boomhoogte wordt gehanteerd, wordt zij ten opzichte van andere eigenaren in het gebied bevoordeeld.
Ook de kapitalisatiefactor van 10 is voor alle reclamanten gehanteerd. Deze kapitalisatiefactor wordt in de rechtspraak sinds jaar en dag gehanteerd bij de berekening van schade, waarvan niet te voorspellen valt hoe lang deze schade zal worden geleden. In deze kapitalisatiefactor is toekomstige schaduwschade verdisconteerd, dat wil zeggen: zowel toekomst in tijd (de nog komende jaren) als toekomst in de vorm van toenemende boomhoogte.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de grief gegrond is, nu in de berekening voor de LGR vergeten is een strook bomen mee te nemen. De betreffende verrekenpost dient te worden aangepast conform de nieuwe berekening van verweerder. Voor het overige wordt de berekeningswijze van verweerder gevolgd en is de grief ongegrond.
Grief 6
5.18.
Verzoekster stelt dat de ontsluiting van kavel [kavelnummer] is veranderd ten opzichte van de inbrengsituatie. Als gevolg van de titelzuiverende werking van de toedeling is de erfdienstbaarheid vervallen. Er is geen nieuwe erfdienstbaarheid gevestigd. De ontsluiting is dus niet gelijk aan die van het ingebrachte perceel [kavelnummer] .
5.19.
Verweerder voert aan dat in de lijst van rechthebbenden voor de binnen het blok gelegen gronden is opgenomen wat de aard en omvang is van ieders ingebrachte recht. Voor perceel [kavelnummer] is geen erfdienstbaarheid opgenomen in de lijst van rechthebbenden. Wat daarvan zij, het in kavel [kavelnummer] opgegane perceel [kavelnummer] is ontsloten via kavel [kavelnummer] . Die kavel is toegedeeld aan [naam echtgenoot] , echtgenoot van verzoekster. De gronden worden als één gebruik aangemerkt.
5.20.
De rechtbank is van oordeel dat deze grief ongegrond is. Zowel kavel [kavelnummer] als kavel [kavelnummer] waren en zijn in gebruik ten behoeve van het bedrijf van [naam echtgenoot] en verzoekster. Het vestigen van een erfdienstbaarheid heeft in een dergelijk geval geen nut. Naar de rechtbank aanneemt zullen verzoekster en [naam echtgenoot] elkaar niet belemmeren om van het ene naar het andere perceel te komen en te gaan. Als het al zo is, dat ooit een erfdienstbaarheid heeft bestaan ten laste van kavel [kavelnummer] en ten behoeve van kavel [kavelnummer] , zoals verzoekster stelt, maar verweerder betwist, dan betekent het vervallen daarvan geen verslechtering van de ontsluiting.
Grief 7
5.21.
Zoals hiervoor bij grief 1 al is besproken is deze grief niet-ontvankelijk.
Grief 8
5.22.
Verweerder heeft de zienswijze die betrekking heeft op de door verzoekster verzochte vergoeding van kosten voor deskundige en juridische bijstand niet-ontvankelijk geacht, omdat deze zienswijze tijdens de hoorzitting op 1 februari 2018 is ingediend en daarmee buiten de wettelijke termijn van de terinzagelegging. In zijn verweerschrift merkt verweerder op dat in de zienswijzeprocedure in beginsel geen plaats is voor een vergoeding van kosten van rechtsbijstand en dat verzoekster geen argumenten naar voren heeft gebracht die een uitzondering op dit uitgangspunt rechtvaardigen.
5.23.
Verzoekster heeft niet nader gemotiveerd waarom volgens haar in de zienswijzeprocedure de kosten van juridische bijstand en de kosten van de deskundige hadden moeten worden vergoed. De rechtbank is van oordeel dat deze grief ongegrond is.
Conclusie en proceskosten
5.24.
De conclusie is als volgt. Grief 1 is deels gegrond, maar dit leidt niet tot een wijziging van de LGR. Alleen grief 5 is gegrond in die zin dat de LGR dient te worden gewijzigd en een hoger bedrag dient te worden opgenomen in verband met schaduwschade. Grief 7 is niet ontvankelijk en voor het overige is het beroep ongegrond.
5.25.
Gelet op het feit dat de LGR naar aanleiding van het beroep van verzoekster dient te worden gewijzigd, zal verweerder worden veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, begroot op € 834,00 (€ 291,00 griffierecht en € 543,00 salaris gemachtigde). Aangezien de wijziging van de LGR niet is bewerkstelligd door het rapport van [naam rentmeester] , dienen de kosten van dat rapport voor rekening van verzoekster te blijven.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart grief 1 (deels) en grief 5 gegrond,
6.2.
bepaalt dat de LGR ten aanzien van [verzoekster] dient te worden gewijzigd in die zin dat in verband met schaduwschade een verrekenpost van € 994,00 dient te worden opgenomen in plaats van € 908,44,
6.3.
verklaart grief 7 niet-ontvankelijk,
6.4.
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster, begroot op € 843,00,
6.5.
verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Roeterdink en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2018.