In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 21 december 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf van de minderjarige [A]. De verzoeker, [A], heeft op 4 september 2018 een brief geschreven aan de kinderrechter, waarin hij verzocht om bij zijn vader te mogen wonen. De kinderrechter heeft op 5 oktober 2018 met [A] gesproken en op 29 oktober en 28 november 2018 gesprekken gevoerd met de ouders van [A]. Tijdens deze gesprekken is de situatie van [A] besproken, waarbij de vader instemde met het verzoek van [A] en de moeder bezorgdheid uitte over de zorg voor [A] bij de vader.
[A] woont sinds de echtscheiding van zijn ouders in 2013 bij zijn moeder, maar inmiddels woont hij al bij zijn vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet aandringt op terugkeer van [A] naar haar huis en dat [A] al hulp krijgt van MEE. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen reden is om een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming te verzoeken, omdat er al zicht is op de situatie van [A].
De rechtbank heeft daarom besloten dat het hoofdverblijf van [A] voortaan bij zijn vader zal zijn. De ouders moeten samen afspraken maken over de financiële gevolgen van deze beslissing. De beschikking is gegeven door rechter mr. J.W. Brunt en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.