Overwegingen
1. Verzoekers huren de woning van een woningbouwvereniging. In een op 1 oktober 2018 opgemaakte bestuurlijke rapportage van de politie staat dat op 26 september 2018 een politieonderzoek heeft plaatsgevonden in de woning van verzoekers. In de rapportage is het volgende opgenomen:
“Op woensdag 26 september 2018, omstreeks 07:00 uur, betrad de politie, naar aanleiding van verkregen informatie over de handel in verdovende middelen, binnen in de woning gelegen aan [adres] .
(…)
Aansluitend vond in de genoemde woning een doorzoeking plaats onder leiding van de rechter-commissaris. Tijdens deze doorzoeking werden verspreid in de woning diverse grote contante geldbedragen aangetroffen met een totaalbedrag van € 420.915,–.
Tevens werden in de woonkamer 2 henneptoppen (4,49 gram) en een plakje hasj (9,06 gram) aangetroffen. Op zolder werden in totaal 14 plastic (grip/seal)zakken met hennep (toppen/gruis) aangetroffen met een totaalgewicht van 2369 gram.
(…)
Naast bovengenoemde verdovende middelen werd op zolder een hennepdroogruimte aangetroffen, met daarin doorrekken met hennepgruis. Er werden onder andere de navolgende goeden aangetroffen en inbeslaggenomen: ventilatoren, verwarmingselementen, luchtreiniging, weegschalen, lamineermachine, sealapparaat, assimilatielampen, slakkenhuisventilator, temperatuurventilatieregelaar, ontvochtiger en een koolstoffilter.
(…)
In de achtertuin werden twee (2) hennepplanten aangetroffen en inbeslaggenomen.
(…)
Ter plaatse werd de stroomvoorziening van de woning onderzocht door een fraudeinspecteur van de netwerkbeheerder Enexis B.V. Deze constateerde dat elektriciteit in de woning illegaal werd afgenomen”.
Naar aanleiding hiervan heeft de burgemeester bij brief van 1 november 2018 aan verzoekers het voornemen gestuurd om de woning voor de duur van één maand te sluiten.
2. In het bestreden besluit heeft de burgemeester zich onder verwijzing naar artikel 13 van de Opiumwet en het “handhavingsbeleid op artikel 13b Opiumwet gemeente Nuenen c.a. 2015” van de gemeente Nuenen (het beleid) op het standpunt gesteld dat hij bevoegd was de woning te sluiten. In de zienswijze van verzoekers ziet de burgemeester geen aanleiding om niet tot sluiting van de woning over te gaan. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen waarin het onverantwoord is om aan het beleid vast te houden, zal hiervan worden afgeweken. Van zo’n situatie is volgens de burgemeester hier geen sprake. Het beschermen van de openbare orde weegt volgens de burgemeester daarom in dit geval zwaarder dan de belangen van verzoekers.
3. Verzoekers hebben aangevoerd dat de constateringen over de aangetroffen goederen feitelijk onjuist zijn. De 2.369 gram gevonden henneptoppen/-gruis is het restant van maximaal 3 hennepplanten die verzoeker in zijn tuin had staan. Hij had in totaal maar 5 hennepplanten, en die stonden allemaal in zijn tuin. Meer dan 5 planten heeft hij dus nooit gehad, terwijl verder alleen 2 henneptoppen van 4,49 gram en een plakje hash van 9,06 gram zijn gevonden. Op grond daarvan heeft de burgemeester niet mogen aannemen dat de drugs in de woning waren voor verstrekking, verkoop of aflevering. Datgene wat hij in huis had, was bestemd voor eigen gebruik ter bestrijding van de migraine waaraan verzoeker lijdt. Verder heeft de burgemeester volgens verzoekers geen goede belangenafweging gemaakt. Zo is te weinig rekening gehouden met de belangen van verzoekster. Zij wist niet dat er drugs in haar woning lagen. Uit de medische stukken, die al bij de zienswijze zijn overgelegd, blijkt duidelijk dat sluiting van de woning ernstige psychische gezondheidsklachten bij haar veroorzaakt en dat de bestaande gezondheidsproblematiek wordt verergerd. Afwijking van het beleid had daarom voor de hand gelegen. Volgens verzoekers is onvoldoende gemotiveerd waarom de in de zienswijze genoemde omstandigheden geen aanleiding geven om de woning niet te sluiten. Het standpunt van verzoekers wordt bovendien onderbouwd door een brief van de huisarts van verzoekster. Verder komt de dochter van verzoekers een aantal dagen in december naar huis om te wennen na een intramurale behandeling voor haar drugsverslaving en zal ze per 17 januari 2019 definitief naar huis komen. Als de woning gesloten is, kan zij niet naar huis komen en dat is niet in haar belang, zo kort na de behandeling. Volgens verzoekers is sprake van een situatie die zo uitzonderlijk is dat van het beleid moet worden afgeweken.
Karakter van deze procedure: een voorlopige voorziening
4. Het gaat hier om een verzoek om voorlopige voorziening. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort (artikel 6:16 van de Awb). Met andere woorden: het besluit blijft van kracht ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daartoe is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel is verwoord dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De verzoeker moet dus goede redenen hebben die maken dat hij de beslissing op zijn bezwaarschrift niet kan afwachten en een uitzondering op de hoofdregel dat het bezwaar de uitvoering van het besluit niet schorst, rechtvaardigen. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de beslissing op bezwaar. De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die in een later stadium in een eventuele bodemprocedure over de zaak beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
5. Gelet op de op handen zijnde sluiting is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers aannemelijk hebben gemaakt dat en waarom zij niet kunnen wachten tot de burgemeester een beslissing op het bezwaar heeft genomen. Er is daarom sprake van ‘onverwijlde spoed’ in de zin van artikel 8:81 van de Awb.
Wat ging er vooraf aan de behandeling op zitting?
6. De voorzieningenrechter heeft op 30 november 2018 een ordemaatregel getroffen, omdat de burgemeester niet wilde wachten met de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit en het voor de rechtbank niet mogelijk was om vóór 3 december 2018, 10.00 uur, een zitting te plannen. De zaak is toen niet inhoudelijk beoordeeld. Die inhoudelijke beoordeling vindt nu, nadat er een zitting is geweest, wel plaats. Omdat de ordemaatregel inhield dat het bestreden besluit werd geschorst, beoordeelt de voorzieningenrechter of die getroffen voorziening moet worden opgeheven of gewijzigd (artikel 8:87, eerste lid, van de Awb).
Beoordeling van het bestreden besluit
7. Volgens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang als in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
8. Vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is dat mag worden aangenomen dat drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking als de aangetroffen hoeveelheid groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik. Daarbij is in beginsel aannemelijk dat de drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn, als de maximale hoeveelheid voor eigen gebruik, te weten 0,5 gram bij harddrugs, 5 gram bij softdrugs en 5 wiet- of hennepplanten, wordt overschreden (zie onder meer de uitspraken van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2365, en 29 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2388). Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbende op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Als het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester bevoegd om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet een last onder bestuursdwang op te leggen (dus te sluiten) (zie de uitspraak van 30 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:371). 9. Volgens vaste rechtspraak mag de burgemeester in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:371). 10. Met de door de burgemeester overgelegde bestuurlijke rapportage is voldoende komen vast te staan dat in de woning van verzoekers een handelshoeveelheid softdrugs is aangetroffen. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekers hebben aangevoerd geen reden voor twijfel aan de juistheid van de in de bestuurlijke rapportage vermelde bevindingen. De redenering van verzoeker, dat de aangetroffen 2.369 gram henneptoppen/gruis afkomstig zijn van 3 hennepplanten uit zijn tuin en dat hij maar 5 planten heeft gehad, volgt de voorzieningenrechter niet. Van die 3 planten is hoe dan ook in elk geval 2.369 gram henneptoppen/gruis overgebleven en op zolder gevonden. Dat alleen al overtreft de gebruikershoeveelheid (30 gram) in hoge mate. Bovendien is er ook nog 4,49 gram aan henneptoppen in de woonkamer gevonden, plus 9,06 gram hash. Dat dat voor eigen gebruik was bestemd, is niet aannemelijk gemaakt. Het verhaal daarover van verzoeker is niet helder en consistent; het is gebleven bij de enkele stelling dat hij de drugs gebruikt ter bestrijding van zijn migraine, met als loutere onderbouwing een briefje van de huisarts waarin staat dat verzoeker bekend is met migraine. Dat is niet genoeg. Hij heeft bovendien geen goede verklaring gegeven voor alle andere aangetroffen zaken in zijn woning, die ook duiden op drugshandel: ventilatoren, verwarmingselementen, luchtreiniging, weegschalen, een lamineermachine, een sealapparaat, assimilatielampen, een slakkenhuisventilator, een temperatuurventilatieregelaar, een ontvochtiger, een koolstoffilter en meer dan € 420.000,– aan contanten. Wat verzoeker daarover in antwoord op vragen van de voorzieningenrechter heeft gezegd, namelijk dat hij de spullen nog had liggen omdat hij ze ooit had gekregen en nog een keer wilde verkopen, komt de voorzieningenrechter niet erg geloofwaardig voor.
11. De burgemeester was dus op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd tot het opleggen van een last tot sluiting van de woning.
Evenredigheid van de sluiting en artikel 4:84 van de Awb
11. Uit de tekst van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet volgt dat de burgemeester bij de uitoefening van de daarin neergelegde bevoegdheid beleidsruimte heeft. De invulling van die bevoegdheid door de burgemeester moet dan ook met enige terughoudendheid worden getoetst. Daarbij is de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet van belang (vergelijk de uitspraak van 5 november 2014 van de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2014:3941). Ook bij de vaststelling van de sluitingsduur beschikt de burgemeester over beslissingsruimte. De burgemeester hanteert beleid waarin, voor zover van belang, bij een eerste constatering van softdrugs in woningen een sluiting volgt van één maand. 12. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling moet de burgemeester alle omstandigheden van het geval betrekken in zijn beoordeling. Hij moet beoordelen of die omstandigheden, op zichzelf of samen met andere omstandigheden, bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb zijn. In dat artikel staat dat het bestuursorgaan moet handelen volgens zijn beleid, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die de beleidsregel dient (zie onder meer de uitspraken van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840 en van 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3251). 13. De burgemeester heeft in het bestreden besluit maar weinig woorden gewijd aan de belangenafweging. Het zijn algemene overwegingen, weinig toegesneden op de situatie van verzoekers zelf. In het verweerschrift en tijdens de zitting heeft de gemachtigde van de burgemeester wel het een en ander toegelicht. Volgens de burgemeester is door verzoekers met de overgelegde stukken niet onderbouwd dat verzoekster echt is aangewezen op verblijf in deze specifieke woning. De huisarts schrijft dat het op zowel psychische als lichamelijke gronden zeer bezwaarlijk is voor verzoekster om uit huis te gaan, maar licht dat niet toe. Verder geeft hij er geen blijk van zich te realiseren dat het maar om een sluiting van één maand gaat, en wordt aan een verklaring van een huisarts sowieso minder waarde gehecht, vanwege de vertrouwensrelatie die er met de patiënt is, waardoor een huisarts volgens een richtlijn van de KNMG geen geneeskundige verklaring mag afgeven. De voorzieningenrechter kan die visie van de burgemeester volgen. Verzoekers hebben nu eenmaal niet voldoende onderbouwd dat verzoekster echt op déze woning is aangewezen. Ook de verklaring van de oncologisch chirurg van 7 december 2018 is daarvoor niet voldoende. Natuurlijk is iedereen gebaat bij een stabiele thuissituatie, zeker iemand die – zoals verzoekster – midden in een ziekteproces verkeert met alle belastende onderzoeken en onzekere, stressvolle momenten die daarmee gepaard gaan. Maar volgens vaste rechtspraak van de Afdeling moet aannemelijk zijn dat iemand vanwege zijn medische situatie echt op de woning is
aangewezen, en dus niet ergens anders kán wonen. Dat is hier niet aannemelijk gemaakt.
14. Dat de 30-jarige dochter van verzoekers een aantal wendagen heeft in december en op 17 januari 2019 uit de instelling waar ze nu verblijft, wordt ontslagen, is ook geen omstandigheid die de sluiting onevenredig maakt. De wendagen zijn, als de sluiting van kracht gaat, al voorbij. De laatste wendag is namelijk op 31 dcember en de burgemeester heeft gezegd dat hij, als de voorlopige voorziening wordt afgewezen, verzoekers in elk geval nog een week geeft om één en ander voor te bereiden. Er zal volgens de burgemeester daarbij rekening worden gehouden met de feestdagen. De sluiting zal vanaf de datum dat de dochter wordt ontslagen uit de instelling nog ongeveer twee of drie weken duren. Dat heeft de burgemeester niet als onevenredig hoeven te beoordelen.
14. Wat verzoekers dus hebben aangevoerd, slaagt niet. De burgemeester heeft dus in redelijkheid kunnen besluiten tot het gelasten van de sluiting voor een periode van een maand. Daarom bestaat er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening en moet de ordemaatregel die de voorzieningenrechter eerder heeft getroffen, worden opgeheven. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.