ECLI:NL:RBOBR:2018:6346

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
01/879024-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zeer gewelddadige overval op geld- en waardetransportbedrijf met explosieven en vuurwapens

Op 20 maart 2013 heeft een groep personen een gewelddadige overval gepleegd op een vestiging van een geld- en waardetransportbedrijf in Best. Tijdens deze overval zijn explosieven en zware wapens gebruikt, en is brand gesticht bij een geldwagen waarin medewerkers van het bedrijf zich hadden verschanst. De daders hebben op de vlucht gericht geschoten op achtervolgende politiemedewerkers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar, waarbij het bewijs onder andere is gebaseerd op DNA-sporen en schakelbewijs van eerdere strafbare feiten. De rechtbank oordeelt dat de verdachte, door gebruik te maken van zijn zwijgrecht, niet heeft kunnen aantonen hoe zijn DNA op de plaats delict is terechtgekomen. De rechtbank heeft de ernst van het delict en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafoplegging. De vordering van de benadeelde partijen is deels toegewezen, waarbij de verdachte ook is veroordeeld tot schadevergoeding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879024-13.
Datum uitspraak: 20 december 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1971] ,
wonende te [postcode] , [adres] ,
uit andere hoofde gedetineerd in [detentieplaats]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 juni 2018 en 6 december 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 maart 2018.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 maart 2013 te Best en/of Eersel, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen meerdere sealbags met geld, bevattende een geldbedrag van in totaal 153.290 euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat geldbedrag onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld, tegen:
- [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meerdere in het pand in Best aanwezige medewerker(s) van [bedrijf] en/of - [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] , verbalisant(en) van de politie Brabant Zuid-Oost,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, - met explosieven een toegangsdeur tot een bedrijfsruimte van [bedrijf] heeft/hebben geforceerd en/of - met (een) vuurwapen(s), althans (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en) een bedrijfsruimte van [bedrijf] heeft/hebben betreden en/of - met (een) bivakmuts(en), althans gedeeltelijke gezichts/hoofdbedekking(en) op de/het hoofd(en), een bedrijfsruimte van [bedrijf] heeft/hebben betreden en/of
- met benzine, althans een brandbare en/of licht ontvlambare vloeistof brand heeft/hebben gesticht aan en/of nabij de in de bedrijfsruimte van [bedrijf] aanwezige waardetransportauto en/of in de sluis in de bedrijfsruimte en/of
- (een) vuurwapen(s) heeft/hebben gericht op de zich in een dienstvoertuig bevindende verbalisant(en) [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of
- met (een) vuurwapen(s) een of meerdere kogels heeft/hebben afgevuurd in de richting van de zich in een dienstvoertuig bevindende verbalisant(en) [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] .

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Op 20 maart 2013 heeft een groep personen een overval gepleegd op de vestiging in Best van het geld- en waardetransportbedrijf [bedrijf] . Bij de overval zijn sealbags met geld weggenomen. De daders hebben bij de overval geweld gebruikt. Zij hebben de nooddeuren die toegang verschaften tot een bedrijfsruimte van [bedrijf] met explosieven eruit geblazen. In de bedrijfsruimte was kort tevoren een geldwagen binnengereden die door de bestuurder en de bijrijder werd gelost. Kort voor de explosie hebben deze werknemers zich verschanst in de beveiligde ruimte van die geldwagen. Hierna kwamen gewapende personen in donkere kleding en gemaskerd met bivakmutsen de bedrijfsruimte binnen. Met een slijptol werden de reeds geloste geldcontainers opengeslepen en werd een deel van de inhoud in tassen gedaan. Kort voor het verlaten van het pand werd door één van de daders brand gesticht aan de achterzijde van de geldwagen waarin op dat moment de [bedrijf medewerkers] zaten. Korte tijd na de overval zijn in Eersel vanuit een daar rijdende BMW kogels afgevuurd in de richting van twee politieagenten die daar in hun dienstvoertuig deze BMW achtervolgden.
Het standpunt van de officier van justitie.
Op grond van de in het op schrift gesteld requisitoir vermelde bewijsmiddelen is de officier van justitie van oordeel dat een bewezenverklaring kan worden uitgesproken voor het medeplegen van diefstal met geweld en ook gevolgd door geweld.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft tijdens zijn pleidooi verzocht om de informanten, die in de onderhavige zaak informatie hebben gegeven die ten grondslag ligt aan de (Belgische) CIE-informatie, als getuigen te horen. Dit verzoek is voorwaardelijk gedaan voor het geval dat de rechtbank zou besluiten om de CIE-informatie te bezigen voor het bewijs.
De raadsman heeft vervolgens vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van enig bewijs van betrokkenheid van verdachte. Dat er een vermeende DNA-match is tussen een op een na de overval op het terrein van [bedrijf] aangetroffen dwarsbuis en het DNA van verdachte is volgens de raadsman op zijn zachtst gezegd discutabel. Deze vermeende DNA-match mag niet redengevend zijn voor een bewezenverklaring. Ook staat niet vast dat deze dwarsbuis afkomstig is van de vangrail langs de A58, welke door de politie in verband wordt gebracht met de overval. Mocht er al sprake zijn van een DNA-match, dan is volgens de raadsman niet bekend hoe het DNA van verdachte op de buis terecht is gekomen. De raadsman heeft gewezen op de mogelijkheid van secundaire overdracht: de mogelijkheid dat men het DNA-spoor van verdachte op de dwarsbuis heeft aantroffen zonder dat hij aldaar is geweest of contact heeft gehad met de dwarsbuis waarop het spoor zou zijn aangetroffen.
De raadsman heeft verder nog opgemerkt dat voor het schieten op politieagenten door de daders van de overval geen enkel bewijs aanwezig is. Hoewel het Openbaar Ministerie de overval en het schieten op de agenten aan elkaar linkt, is dit enkel gebaseerd op het korte tijdsbestek tussen de twee incidenten. Het tijdsverloop is een contra-indicatie voor deze aanname. De daders hebben het terrein van [bedrijf] om 23.03 uur verlaten. Eén van de in Eersel beschoten verbalisanten heeft gemeld dat hij de BMW rond 23.05 uur in Eersel heeft zien rijden. Volgens de raadsman is het onmogelijk dat de daders van de overval in die paar minuten in de BMW zijn gestapt en de afstand van [bedrijf] naar Eersel, een afstand van ongeveer 20 à 25 kilometer, hebben afgelegd. Volgens de raadsman is het geenszins uitgesloten dat het bij de schietpartij in Eersel om andere personen handelt dan de daders van de overval.
Het oordeel van de rechtbank.
Op grond van de hierna vermelde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het ten laste gelegde heeft gepleegd.
Nu de rechtbank de CIE-informatie niet gebruikt in haar bewijsconstructie, ziet de rechtbank de noodzaak niet om de CIE-informanten als getuigen te horen. Het (voorwaardelijke) verzoek van de raadsman wordt afgewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit onderstaande bewijsmiddelen – kort gezegd - het volgende. De ochtend na de overval is geconstateerd dat er een stuk vangrail van ongeveer 2,5 meter lengte ontbrak langs de A58 richting Eindhoven op een plaats die zeer dicht was gelegen bij het bedrijfsterrein van [bedrijf] . Gebleken is verder dat de daders na de overval door de aldaar gemaakte doorgang in de vangrail zijn gevlucht in een BMW X6M. Deze auto is op 22 mei 2013 in een garagebox in [plaats in Belgie] (België) aangetroffen. Uit technisch onderzoek aan deze BMW en bij de in de vangrail gemaakte doorgang aangetroffen sporen is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat deze aangetroffen BMW door deze doorgang is gereden.
Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat op het bedrijfsterrein van [bedrijf] een metalen (dwars)buis is aangetroffen. Deze buis is in beslag genomen onder het SIN-nummer AAEL2467NL. Tijdens onderzoek aan de doorgang in de vangrail van de A58 werd vastgesteld dat alle uitgenomen vangraildelen nog aanwezig waren, met uitzondering van de metalen dwarsbuis die aanwezig moet zijn geweest in het middelste vak van de gecreëerde doorgang. Bij vergelijking van de karakteristieken van de bij [bedrijf] aangetroffen buis met de nog in de vangrail aanwezig zijnde dwarsbuizen bleek dat deze overeenkwamen qua afmetingen, materiaal, uitvoering en aanwezige boorgaten. De buis was ook niet terug te brengen naar een plaats van herkomst op of rond het bedrijfsterrein van [bedrijf] . Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen staat naar het oordeel van de rechtbank onomstotelijk vast dat de bij [bedrijf] aangetroffen dwarsbuis met SIN AAEL2467NL afkomstig is van de vangrail van de snelweg A58 waar de doorgang was gecreëerd.
Op basis van de beschrijving van de camerabeelden van [bedrijf] stelt de rechtbank vast dat zichtbaar is dat deze dwarsbuis door één van de daders van de overval werd vastgehouden en dat deze midden op de parkeerplaats ter hoogte van de nooddeur is achtergelaten.
Op het uiteinde van die buis werd een DNA-mengprofiel aangetroffen. Dit DNA-mengprofiel werd voorzien van SIN nummer AAEL2467NL#02. Dit profiel is vergeleken met de Belgische databank. Dit leverde een match op met het DNA-profiel van verdachte [verdachte] . Uit een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna te noemen NFI), dat deel uitmaakt van het strafdossier [1] , blijkt ten aanzien van het DNA-profiel AAEL2467NL#02, aangetroffen op het uiteinde van de metalen buis, het volgende.
Het DNA profiel is een onvolledig DNA-mengprofiel van minimaal twee personen waarvan minimaal één man. Het DNA-profiel van verdachte [verdachte] paste in het onvolledige DNA-mengprofiel AAEL2467NL#02. Het NFI komt tot de volgende evaluatie van de bewijskracht van het vergelijkend DNA onderzoek. De ordergrootte van de bewijskracht van de match tussen het DNA-profiel van verdachte [verdachte] en het DNA-mengprofiel AAEL2467NL#02 (uiteinde metalen buis) is berekend met specialistische software. Er is aangenomen dat bemonstering AAEL2467NL#02 celmateriaal van twee of drie personen bevat en dat deze personen onderling niet verwant zijn. Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: de bemonstering bevat celmateriaal van [verdachte] en één of twee willekeurige onbekende perso(o)n(en)
Hypothese II: de bemonstering bevat celmateriaal van twee of drie willekeurige onbekende personen.
De bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn meer dan een miljoen keer waarschijnlijker als hypothese 1 waar is dan als hypothese II waar is.
De ordegrootte bewijskracht van “meer dan een miljoen waarschijnlijker” heeft als bijbehorende verbale term “ extreem veel waarschijnlijker”.
Door de raadsman is in algemene zin aangevoerd dat de resultaten van de zogenaamde LCN-methode minder betrouwbaar zouden zijn en dat de bewijswaarde van dit onderzoek gering zou zijn vanwege de risico’s van beïnvloeding van het materiaal. De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak niet is gebleken van enig aanknopingspunt op grond waarvan het met behulp van de LCN-methode verkregen DNA-bewijsmateriaal in deze zaak zou moeten worden uitgesloten van het bewijs. Een dergelijk (begin van een) aanknopingspunt is door de raadsman overigens ook niet aangevoerd. De rechtbank acht de resultaten van het DNA-onderzoek dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat er op de bij [bedrijf] aangetroffen dwarsbuis met SIN AAEL2467NL DNA van verdachte [verdachte] is aangetroffen.
De raadsman heeft in algemene zin gewezen op de mogelijkheid van secundaire overdracht van DNA. Nu verdachte op dit punt gebruik heeft gemaakt van zijn zwijgrecht en op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt op welke wijze zijn DNA op de betreffende buis terecht kan zijn gekomen zonder dat hij ter plaatse aanwezig is geweest of contact heeft gehad met de buis waarop het spoor is aangetroffen, gaat de rechtbank voorbij aan dit verweer.
Daarmee staat vast dat verdachtes DNA is aangetroffen op de metalen buis die uit de doorgang in de vangrail naar de A58 komt, door welke doorgang genoemde BMW X6M na de overval is gereden.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt verder uit de bewijsmiddelen dat vanuit deze BMW is geschoten op de agenten. De raadsman heeft dat in twijfel getrokken omdat het gelet op het korte tijdsbestek tussen de overval op [bedrijf] in Best en het schieten op agenten in Eersel onmogelijk zou zijn dat de daders van de overval in een paar minuten in de BMW zijn gestapt en de afstand van [bedrijf] naar Eersel - volgens de raadsman een afstand van ongeveer 20 à 25 kilometer -hebben afgelegd. Daarmee is geenszins uitgesloten is dat het bij de schietpartij in Eersel om andere personen handelt dan de daders van de overval, aldus de raadsman. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de overval op het filiaal van [bedrijf] gelegen aan de [adres bedrijf] te Best plaatsvond op 20 maart 2013 tussen 22.50 uur en 23.00 uur. Na de overval zijn de daders in een BMW type X6(M) via de onderdoorgang Bestscheheide en een schuin oplopend talud en een groenstrook ter hoogte van hectometerpaal 13.7 de A58 in de richting van Eindhoven opgereden. [Getuige] heeft even later een BMW met hoge snelheid de N2 zien oprijden. Verbalisant [verbalisant 1] heeft beschreven dat hij omstreeks 22.55 uur op het politiebureau in Eersel flarden meekreeg van een melding over een overval die gaande was bij [bedrijf] in Best. Hierop heeft hij zijn collega [verbalisant 2] gewaarschuwd en zijn ze in een dienstvoertuig gestapt. Ze hebben vervolgens post ingenomen op het viaduct over de A67. Toen ze ongeveer 5 à 10 minuten op het viaduct stonden, zagen ze over de A67 een BMW type X6 naderen. Deze auto kwam uit de richting van Eindhoven en nam de afslag Eersel. Waargenomen werd dat de auto zand of vuiligheid aan de zijkant had. Het leek alsof met de auto door een zandpad was gereden. Aan het einde van de afslag Eersel reed de BMW linksaf in de richting van rotonde ’t Stuivertje. Verbalisanten zijn toen achter de auto aangereden.
Uit ARS-gegevens blijkt dat de BMW om 23.15 uur op rotonde ’t Stuivertje was. [2] Vanuit de BMW is om 23.16 uur op de inzittenden van het dienstvoertuig geschoten. [3]
Naar het oordeel van de rechtbank is het zeer wel mogelijk om met een BMW X6, een krachtige auto waarmee met zeer hoge snelheden kan worden gereden, in een tijdsbestek van ruim 10 minuten van de A58 ter hoogte van hectometerpaal 13.7Li naar ‘t Stuivertje in Eersel te rijden.
Voor de rechtbank staat, gelet op de bewijsmiddelen, vast dat het de daders van de overval bij [bedrijf] zijn geweest die met een snelle BMW X6(M) van Best naar Eersel zijn gereden en daar op de inzittenden van het politievoertuig hebben geschoten.
Naast het aangetroffen DNA van verdachte op de plaats delict, maakt de rechtbank voor de betrokkenheid van verdachte op de tenlastegelegde gewapende overval in Best gebruik van schakelbewijs. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs) onder omstandigheden is toegelaten. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende modus operandi kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben toegedragen, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte alsmede de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd.
Ten aanzien van het schakelbewijs overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte is op 22 mei 2016 (welk vonnis is bekrachtigd in hoger beroep) veroordeeld voor een gewapende overval in de nacht van 2 op 3 april 2013 op het hoofdkantoor van [betrokkene] te [plaatsnaam] , Luxemburg. Bij het onderzoek in Luxemburg werd DNA van verdachte aangetroffen.
De rechtbank constateert een aantal opvallende overeenkomsten tussen deze Luxemburgse gewapende overval en de tenlastegelegde overval. De overval in Luxemburg werd uitgevoerd door minstens zes daders, voorzien van onder andere automatische wapens en bivakmutsen. Bij de overval werd gebruik gemaakt van explosieven en een slijptol. De daders schoten te Garnich met automatische wapens (op een getuige en) op politieagenten. Vanwege de aanwezigheid van glasscherven op de rijweg te Luxemburg kan worden verondersteld dat de daders net als bij de vlucht in Nederland vanuit de auto hebben geschoten, waarbij de achterruit werd vernield. In de BMW X6M die bij de tenlastegelegde overval te Best werd gebruikt, werd een Kalasjnikov huls “BXN83” aangetroffen welke unieke overeenkomsten vertoont met drie in Garnich aangetroffen hulzen. Bovendien is gebleken dat deze hulzen door hetzelfde wapen zijn afgevuurd [4] .
De overtuiging van de rechtbank dat verdachte één van de daders is van de overval bij [bedrijf] in Best wordt versterkt door het beroep van verdachte op zijn zwijgrecht voor wat betreft het ten laste gelegde. De in de bewijsmiddelen vermelde feiten en omstandigheden op zichzelf, maar zeker in samenhang bezien, met name het aantreffen van zijn DNA op een buis op de plaats delict, wijzen zodanig sterk in de richting van verdachte dat deze in beginsel vragen om een redelijke verklaring van de zijde van verdachte. Verdachte heeft deze verklaring niet willen geven.

Bewijsmiddelen

De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud van de bewijsbijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 20 maart 2013 te Best en Eersel, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen sealbags met geld, bevattende een geldbedrag van in totaal 153.290 euro, toebehorende aan [bedrijf] , waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en dat geldbedrag onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, en welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen:
- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , in het pand in Best aanwezige medewerkers van [bedrijf] en - [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , verbalisanten van de politie Brabant Zuid-Oost,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen - met explosieven een toegangsdeur tot een bedrijfsruimte van [bedrijf] hebben geforceerd en - met vuurwapens een bedrijfsruimte van [bedrijf] hebben betreden en - met bivakmutsen op de hoofden een bedrijfsruimte van [bedrijf] hebben betreden en
- met benzine brand hebben gesticht aan en nabij de in de bedrijfsruimte van [bedrijf] aanwezige waardetransportauto en in de sluis in de bedrijfsruimte en
- met (een) vuurwapen(s) kogels hebben afgevuurd in de richting van de zich in een dienstvoertuig bevindende verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
- gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren.
(Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van enig bewijs voor betrokkenheid van verdachte. De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd voor het geval de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen plegen van een zeer gewelddadige overval op een vestiging in Best van het geld- en waardetransportbedrijf [bedrijf] . Bij de overval zijn explosieven en zware wapens gebruikt. Bij de overval is brand gesticht bij een geldwagen waarin twee medewerkers van [bedrijf] zich hadden verschanst. Na de overval hebben de daders op de vlucht gericht geschoten op twee achtervolgende politiemedewerkers.
Verdachte en zijn mededaders hebben zich daarmee schuldig gemaakt aan een zeer ernstig geweldsdelict. Het delict is gepleegd in georganiseerd verband waarbij de daders planmatig te werk zijn gegaan. Het strafbare feit kan enkel zijn begaan na een langere periode van voorbereiding en overeenkomstig een welbewust opgesteld plan.
Verdachte en de mededaders hebben door hun gedragingen willens en wetens een zeer groot en levensbedreigend gevaar voor anderen in het leven geroepen en hebben zich niets aangetrokken van hun belangen. Uit de toelichting op de vorderingen benadeelde partij en de ter zitting voorgelezen schriftelijke verklaring van één van de slachtoffers blijkt dat de bedreigingen en het gewelddadige karakter van de overval grote indruk op de slachtoffers hebben gemaakt en dat de herinnering aan de overval sommige slachtoffers hindert in hun dagelijkse bezigheden. Verdachte en de mededaders hebben bij het plegen van het feit enkel gehandeld uit winstbejag en hebben zich daarbij niets aangetrokken van de belangen van de slachtoffers. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Daarnaast leiden overvallen tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. Verdachte heeft met dit gevolg geen rekening gehouden toen hij besloot om samen met anderen op een zeer gewelddadige manier snel aan geld te willen komen.
Kijkend naar de persoon van verdachte houdt de rechtbank ten nadele van verdachte rekening met de omstandigheid dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte sinds 1990 in België voor talrijke feiten, zoals diefstal met geweld met gebruik van wapens, gekwalificeerde diefstal, handel in verdovende middelen, wederspannigheid en deelname aan een criminele organisatie, met de politiediensten in aanraking is geweest waarbij langdurige straffen zijn opgelegd. Zo is verdachte op 26 oktober 2006 in België tot 20 jaar gevangenisstraf veroordeeld voor vrijheidsberoving, gijzeling en diefstal met geweld.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur voor deze zeer gewelddadige overval op zijn plaats.
In artikel 6, eerste lid, van het EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat een strafzaak bij de rechtbank dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaar nadat die redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem strafvervolging zal worden ingesteld. In de onderhavige zaak is weliswaar tijdens een verhoor van verdachte over de in Luxemburg gepleegde overval door een Luxemburgse rechter op 8 juli 2014 gesproken over de overval bij [bedrijf] in Best in Nederland, echter dit verhoor door een Luxemburgse rechter kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een handeling waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem in Nederland voor de overval in Best strafvervolging zou worden ingesteld. Derhalve is er naar het oordeel van de rechtbank in formele zin geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Niettemin houdt de rechtbank bij de strafoplegging er wel rekening mee dat verdachte vanaf dat verhoor heeft kunnen beseffen dat hij voor dat feit mogelijk nog in Nederland zou worden vervolgd.
Verder betrekt de rechtbank daarbij het gegeven dat verdachte - hoewel artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing nu het een buitenlands vonnis betreft - na het plegen van de overval bij [bedrijf] , op 25 mei 2016 in Luxemburg is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 jaar. De rechtbank ziet aldus aanleiding om een lichtere straf op te leggen dan de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf.
De rechtbank is van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving en vanuit het oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een langdurige gevangenisstraf.
Alles overwegende acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren passend en geboden.

De vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2] .

Het standpunt van de officier van justitie.
Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2] van een bedrag van
€ 7.643,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Tevens behoort de schadevergoedingsmaatregel voor dat bedrag te worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging.
Omdat de raadsman van oordeel is dat het ten laste gelegde niet bewezen kan worden, heeft de raadsman bepleit om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, dan wel om de vordering af te wijzen. De raadsman heeft de vordering verder niet betwist.
Beoordeling.De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil .
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

Het standpunt van de officier van justitie.
Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van
€ 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Tevens behoort de schadevergoedingsmaatregel voor dat bedrag te worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging.
Omdat de raadsman van oordeel is dat het ten laste gelegde niet bewezen kan worden, heeft de raadsman bepleit om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, dan wel om de vordering af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de vordering niet kan worden toegewezen, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Beoordeling.De benadeelde partij heeft ter terechtzitting van 6 december 2018, na tussenkomst van de officier van justitie, een vergoeding verzocht van € 5.000,- voor gederfde pensioeninkomsten. Dit omdat hij vanwege een overval in 1995 en de overval bij [bedrijf] in Best op 20 maart 2013 vanwege psychische klachten arbeidsongeschikt is geraakt en daardoor geen volledig pensioen heeft kunnen opbouwen.
Nu de benadeelde partij niet heeft onderbouwd of, en zo ja voor welk deel, het gevorderde bedrag toe te rekenen is aan het in deze zaak bewezenverklaarde, is de rechtbank van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij deze vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 24c, 36f, 310, 312.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregel:

gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar.

Maatregel van schadevergoeding van EUR 7.643,00 subsidiair 73 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 2] van een bedrag van EUR 7.643,- (zegge: zevenduizendzeshonderddrieënveerig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 73 dagen hechtenis. Het bedrag is een vergoeding voor immateriële schade.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s) is vergoed.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 2] van een bedrag van EUR 7.643,- (zegge: zevenduizendzeshonderddrieënveertig euro). Het bedrag is een vergoeding voor immateriële schade.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s) is vergoed.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. R.J. Bokhorst en mr. C.J. Sangers- de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van [namen griffiers] griffiers,
en is uitgesproken op 20 december 2018.

Voetnoten

1.Het einddossier van de politie Oost-Brabant, Team Ondermijning, genummerd 20160912.1030.AMB.83082, onderzoek 22DRR13007 (Duinkegelbij), pagina’s: 1137 - 1140.
2.Het aanvullend dossier in de zaak [verdachte] van de politie Oost-Brabant, Team Ondermijning, proces-verbaal nummer 20170927.1000.AMB.83082, onderzoek 22DRR13007 (Duinkegelbij), pagina: 140
3.Het aanvullend dossier in de zaak [verdachte] van de politie Oost-Brabant, Team Ondermijning, proces-verbaal nummer 20170927.1000.AMB.83082, onderzoek 22DRR13007 (Duinkegelbij), pagina: 140.
4.Het einddossier van de politie Oost-Brabant, Team Ondermijning, genummerd 20160912.1030.AMB.83082, onderzoek 22DRR13007 (Duinkegelbij), pagina’s: 2555.