ECLI:NL:RBOBR:2018:6123

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
C/01/312274 / HA ZA 16-592
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van waterschap in civiele procedure

In deze civiele procedure, die plaatsvond voor de Rechtbank Oost-Brabant, heeft de rechtbank op 12 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap, eiseres, en het waterschap AA en Maas, gedaagde. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.J.M. Vannisselroy, stelde dat het waterschap zijn zorgplicht had geschonden door onvoldoende maatregelen te treffen naar aanleiding van wateroverlast. De gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J. Jacobse, betwistte deze stelling en voerde aan dat het waterschap adequaat had gereageerd op de klachten van eiseres.

De rechtbank heeft in haar vonnis de relevante wetgeving, waaronder de Waterschapswet en de Waterwet, besproken en de zorgplicht van het waterschap uiteengezet. De rechtbank oordeelde dat het waterschap adequaat had gereageerd op de klachten van eiseres door een onderzoek in te stellen en maatregelen te treffen. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat het waterschap tekort was geschoten in zijn zorgplicht. De eiseres werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die op € 5.404,00 werden begroot, te vermeerderen met wettelijke rente.

De rechtbank benadrukte dat de lange duur van de wateroverlast mogelijk door andere factoren was veroorzaakt, zoals extreme neerslag en de ligging van het perceel van eiseres. De rechtbank wees de vorderingen van eiseres af en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/312274 / HA ZA 16-592
Vonnis van 12 december 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Heeswijk-Dinther, gemeente Bernheze,
eiseres,
advocaat mr. E.J.M. Vannisselroy te Veldhoven,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
WATERSCHAP AA EN MAAS,
zetelend te 's-Hertogenbosch,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Jacobse te Middelburg.
Partijen zullen hierna [eiseres] en het waterschap genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 juli 2018
  • het proces-verbaal van comparitie van 5 november 2018 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 4 juli 2018 heeft de rechtbank een nadere inlichtingencomparitie gelast, opdat partijen hun debat nader zouden toespitsen over de reikwijdte van de zorgplicht van het waterschap met inachtneming van de wettelijke normen en de geldende jurisprudentie, en het causale verband tussen de eventuele schending van de zorgplicht en de schade.
2.2.
[eiseres] heeft, met verwijzing naar de nadere rapportage van [naam partijdeskundige 1] , (productie 25 van [eiseres] ) volhard in zijn stelling dat het waterschap zijn zorgplicht heeft geschonden. Hij heeft daartoe kort samengevat aangevoerd dat het waterschap geen adequate maatregelen heeft getroffen naar aanleiding van de klacht van [eiseres] .
2.3.
Het waterschap heeft, met verwijzing naar het hydrologisch memo van [naam partijdeskundige 2] , gemotiveerd weersproken dat het tekortgeschoten is in zijn zorgplicht.
2.4.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of het waterschap tegenover [eiseres] is tekortgeschoten in zijn zorgplicht als waterbeheerder.
2.5.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 1 lid 1 van de Waterschapswet een waterschap de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied ten doel heeft. Artikel 1 lid 2 van de Waterschapswet draagt waterschappen onder meer de zorg voor het watersysteem op. Het watersysteem is een samenhangend geheel van één of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken (art. 1.1. Waterwet). Bij de uitoefening van zijn taken moet het waterschap rekening houden met verschillende waterstaatkundige belangen. Gelet op artikel 2.1. van de Waterwet is het waterbeheer gericht op voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
Uit het arrest West-Friesland (HR 8 januari 1999, NJ 1999, 319) blijkt dat een waterschap adequaat moet reageren op klachten door naar aanleiding daarvan een onderzoek in te stellen en zo nodig, afhankelijk van de uitkomst daarvan, maatregelen te treffen. Ook in die situatie komt het waterschap een zekere beleidsvrijheid toe. In het arrest Rijnstromen (HR 9 november 2001, NJ 2002, 446) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de beleidsvrijheid van een waterschap niet zo ver gaat dat het optreden van een waterschap slechts marginaal zou kunnen worden getoetst. De civiele rechter moet toetsen of een waterschap, in aanmerking genomen de concrete omstandigheden van het geval, de verschillende bij zijn beleid betrokken belangen en zijn beperkte middelen, beneden de zorg van een goed waterbeheerder is gebleven.
2.6.
[eiseres] heeft gesteld dat het waterschap onvoldoende adequaat is opgetreden toen de wateroverlast optrad, en dat het onvoldoende onderhoud heeft gepleegd aan waterloop 205-6. Hij heeft daarvoor feiten en omstandigheden aangevoerd die zijn weergegeven in r.o. 4.2 van het tussenvonnis van 29 maart 2017.
2.7.
Het waterschap heeft betwist dat het onvoldoende adequaat is opgetreden en onvoldoende onderhoud heeft gepleegd.
2.8.
Tussen partijen staat vast dat het waterschap naar aanleiding van de klacht van [naam buurman] op 16 augustus 2010 de afsluiter 205WRS heeft dichtgezet, en opdracht heeft gegeven tot een extra maaibeurt van traject 205063 (langs Koolhof). Deze maaibeurt is op 20 augustus 2010 uitgevoerd. Het waterschap heeft onweersproken gesteld dat het waterpeil als gevolg van die acties geleidelijk is gezakt en dat het, gelet op de geringe hoeveelheid neerslag tot dan toe, het gevoerde stuwbeheer en het uitgevoerde onderhoud, geen aanleiding had om verdergaande maatregelen te treffen. [naam buurman] had ook niet geklaagd over achterstallig onderhoud; zijn klacht betrof uitsluitend het hoge waterpeil. Bovendien was de gehele watergang (de gehele blauwe lijn op het kaartje dat op de zitting van 16 februari 2017 door het waterschap is overgelegd) conform het maaibeleid van 21 tot 25 juni 2010 nog gemaaid. Tot zover zijn de maatregelen dus adequaat en toereikend geweest.
[naam medewerker waterschap] (medewerker van het waterschap) is naar aanleiding van de klacht van [eiseres] op 27 augustus ter plaatse geweest en heeft toen de stuw verlaagd. Op dat moment had het waterschap nog geen aanleiding om te veronderstellen dat het verlagen van de stuw niet toereikend zou zijn, mede in het licht van de eerdere maatregelen die het had genomen naar aanleiding van de klacht van [naam buurman] en de daaraan voorafgaande reguliere maaibeurten die het had uitgevoerd. Bovendien is gesteld noch gebleken dat [eiseres] of een andere ingeland had geklaagd over het onderhoud van de waterloop. Vervolgens heeft het waterschap opdracht gegeven voor twee extra maaibeurten. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] opnieuw had geklaagd, zodat ervan moet worden uitgegaan dat het waterschap dat uit eigen beweging heeft gedaan. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het waterschap na het verlagen van de stuw opnieuw is gaan kijken of het verlagen van de stuw voldoende effect had, zoals het waterschap ook gesteld heeft. Toen hem bleek dat dat niet zo was heeft het de opdracht gegeven tot extra maaibeurten. Op 30 augustus is traject 2050016 (langs de Wambergse Beek) en op 31 augustus traject 2050062 (dit betrof de bottleneck volgens [eiseres] ) gemaaid. Kort daarna is het water van het perceel van [eiseres] uiteindelijk weggestroomd.
2.9.
Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat het waterschap niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan door geen adequate maatregelen te treffen. Immers, vast staat dat het waterschap terzake beide klachten een onderzoek ter plaatse heeft ingesteld en op grond daarvan maatregelen heeft getroffen. Dat die maatregelen niet snel genoeg tot het gewenste resultaat voor [eiseres] hebben geleid, wil nog niet zeggen dat het waterschap daardoor tekort geschoten is in zijn zorgplicht. Gesteld noch gebleken is immers dat het waterschap na de klacht van [eiseres] aanleiding had om te veronderstellen dat het verlagen van de stuw en het uitvoeren van de twee extra maaibeurten niet toereikend zouden zijn. [eiseres] (of een andere ingeland) heeft niet geklaagd over slecht onderhoud van de watergang, zodat niet geoordeeld kan worden dat het waterschap eerder had moeten maaien. De stelling van [eiseres] dat van het waterschap verwacht had mogen dat het een verdergaand onderzoek had ingesteld omdat de twee klachten elkaar zo kort opvolgden treft evenmin doel. Deze stelling is gelet op de hiervoor omschreven omstandigheden te algemeen van aard om op grond daarvan van het waterschap te verlangen dat het een verdergaand onderzoek zou hebben ingesteld dan dat het heeft gedaan.
2.10.
De stelling van [eiseres] dat het waterschap onvoldoende onderhoud heeft gepleegd ter hoogte van het traject 2050062 treft evenmin doel. [eiseres] heeft deze stelling gebaseerd op de relatief lange duur van de maaibeurt en de omstandigheid dat er ook schepwerkzaamheden zijn verricht. Daarbij beroept hij zich op de bon die als productie 5 bij dagvaarding is overgelegd. Het enkele feit dat er relatief lang is gemaaid en daarbij ook schepwerkzaamheden zijn verricht, is echter onvoldoende om de conclusie te dragen dat op dit traject onvoldoende onderhoud heeft plaatsgevonden. Zoals hiervoor is overwogen heeft er immers in de periode van 21 tot 24 juni 2010 nog een reguliere maaibeurt plaatsgevonden. Door het waterschap is bovendien onweersproken gesteld dat met een korfmaaier (die gebruikt is) geen bagger kan worden geschept, zodat er niet van kan worden uitgegaan dat er zich in het traject een ophoping van baggerspecie heeft bevonden, zoals [eiseres] heeft gesteld. De stelling dat bij het onderhavige traject sprake is van een aanzienlijk hoogte-en breedteverschil, en dat dit traject gevoelig is voor extra rietgroei, hetgeen door [eiseres] is gesteld en door het waterschap is betwist, draagt, wat daar verder ook van zij, evenmin de conclusie dat het waterschap daar onvoldoende onderhoud heeft verricht.
2.11.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat het waterschap in strijd met zijn zorgplicht heeft gehandeld. Dit leidt reeds tot afwijzing van het gevorderde, maar daarenboven overweegt de rechtbank nog het volgende.
2.12.
Het waterschap heeft aangevoerd dat de meer voor de hand ligt dat de lange duur dat het perceel van [eiseres] onder water stond veroorzaakt is door andere factoren dan de door [eiseres] gestelde bottleneck in de waterloop, zoals de aanzienlijke neerslag die in de laatste 10 dagen van augustus was gevallen (drie maal hoger dan het langjarig gemiddelde van 25.8 mm), de lage ligging van het perceel, en de beperkte infiltratiecapaciteit van de bodem in combinatie van de ligging van de aardappelruggen parallel aan de watergang, waardoor het water minder snel kon wegstromen. De rechtbank is van oordeel dat deze factoren er net zo goed toe kunnen hebben bijgedragen dat het water niet sneller kon afstromen. Zonder nadere toelichting, die [eiseres] niet heeft gegeven, valt niet in te zien dat alleen de veronderstelde bottleneck in de waterloop dat heeft veroorzaakt. Dat is in feite niet meer dan een suggestie, die echter te speculatief van aard is om daarop het causale verband te baseren. Het causale verband is daarmee niet komen vast te staan.
2.13.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het waterschap worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- griffierecht 1.929,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
3.475,00(5,0 punten × tarief € 695,00)
Totaal € 5.404,00

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van het waterschap tot op heden begroot op € 5.404,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00
aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2018.