ECLI:NL:RBOBR:2018:6098
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering onbepaalde waarde en relatieve bevoegdheid rechter in kort geding
In deze zaak, die op 22 november 2018 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, hebben eisers, bestaande uit de vennootschap onder firma Van de G. en twee natuurlijke personen, een vordering ingesteld tegen gedaagden, een vennootschap onder firma en twee natuurlijke personen. De eisers vorderen dat gedaagden hoofdelijk worden veroordeeld om de gegevens van het rijbewijs van mevrouw L. binnen 24 uur na betekening van het vonnis aan hen te verstrekken, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag, met een maximum van € 20.000,-. De achtergrond van de vordering is een eerdere verkoop van een auto, waarbij het kenteken nog op naam van eisers staat door een vermoedelijke administratieve fout.
De kantonrechter heeft de zaak behandeld in kort geding, waarbij op 16 november 2018 een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. De eisers hebben gesteld dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,-, waardoor de kantonrechter bevoegd is om de zaak te behandelen. De rechter heeft echter geoordeeld dat de vordering van onbepaalde waarde is en dat de relatieve bevoegdheid van de rechter moet worden beoordeeld.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard om van de vordering kennis te nemen en de zaak verwezen naar de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen. De beslissing houdt in dat de eisers de gedaagden opnieuw moeten oproepen en de zaak bij de nieuwe rechter aanhangig moeten maken. Het griffierecht is reeds in rekening gebracht en voldaan door de rechtbank Oost-Brabant.