ECLI:NL:RBOBR:2018:6098

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
7269021 / 18-8678
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering onbepaalde waarde en relatieve bevoegdheid rechter in kort geding

In deze zaak, die op 22 november 2018 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, hebben eisers, bestaande uit de vennootschap onder firma Van de G. en twee natuurlijke personen, een vordering ingesteld tegen gedaagden, een vennootschap onder firma en twee natuurlijke personen. De eisers vorderen dat gedaagden hoofdelijk worden veroordeeld om de gegevens van het rijbewijs van mevrouw L. binnen 24 uur na betekening van het vonnis aan hen te verstrekken, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag, met een maximum van € 20.000,-. De achtergrond van de vordering is een eerdere verkoop van een auto, waarbij het kenteken nog op naam van eisers staat door een vermoedelijke administratieve fout.

De kantonrechter heeft de zaak behandeld in kort geding, waarbij op 16 november 2018 een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. De eisers hebben gesteld dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,-, waardoor de kantonrechter bevoegd is om de zaak te behandelen. De rechter heeft echter geoordeeld dat de vordering van onbepaalde waarde is en dat de relatieve bevoegdheid van de rechter moet worden beoordeeld.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard om van de vordering kennis te nemen en de zaak verwezen naar de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen. De beslissing houdt in dat de eisers de gedaagden opnieuw moeten oproepen en de zaak bij de nieuwe rechter aanhangig moeten maken. Het griffierecht is reeds in rekening gebracht en voldaan door de rechtbank Oost-Brabant.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer : 7269021
Rolnummer : 18-8678
Vonnis in kort geding van 22 november 2018
in de zaak van:

1.de vennootschap onder firma [Van de G.] ,

gevestigd te [plaats] ,

2. [De heer van de G.] ,

3. [Mevrouw van de G.] ,

beiden wonende te [plaats] ,
eisers,
gemachtigde: mr. M.C.J. Houben,
t e g e n :

1.de vennootschap onder firma Transportbedrijf [L.] ,

gevestigd te [plaats] ,

2. [De heer G.] ,

3. [Mevrouw L.] ,

beiden wonende te [plaats] ,
gedaagden,
niet verschenen.

1.Het verloop van het geding

Dit blijkt uit het volgende:
de dagvaarding;
de mondelinge behandeling die op 16 november 2018 heeft plaatsgevonden.

2.Het geschil

2.1.
Eisers vorderen samengevat dat gedaagden hoofdelijk worden veroordeeld om de gegevens van het rijbewijs van mevrouw [L.] binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis schriftelijk aan eisers te doen toekomen, onder verbeurte van een dwangsom voor iedere dag dat gedaagden hiertoe in gebreke blijven van € 1.000,- , met een maximum van € 20.000,-.
Eisers leggen daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
Op 28 december 2017 hebben gedaagden bij eisers een auto van het merk Dodge Ram VAN gekocht voor een bedrag van € 2.359,50. Het aankoopbedrag is voldaan en de administratieve handelingen om de auto op naam van [L.] (gedaagde onder 1) te stellen zijn verricht. Nadien is gebleken dat er bij het overschrijven van het kenteken vermoedelijk een computerstoring of andere storing is geweest waardoor het kenteken van de auto nog op naam staat van eisers. Om de omissie te herstellen is het slechts nodig dat de gegevens van het rijbewijs van mevrouw [L.] (gedaagde onder 3) aan eisers worden doorgegeven. Dat kan mondeling of schriftelijk, eventueel door afgifte van een kopie van het rijbewijs. Gedaagden zijn tot op heden onbereikbaar gebleven.

3.De beoordeling

3.1.
Eisers hebben de zaak bij de kantonrechter te Eindhoven als voorzieningenrechter aangebracht aangezien er duidelijk aanwijzingen zijn dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,-.
3.2.
Ingevolge artikel 110 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) dient in zaken waarin de vordering ten hoogste € 25.000,- beloopt de rechter ook zonder daartoe strekkend verweer te beoordelen of hij relatief bevoegd is. De kantonrechter is van oordeel dat het bepaalde in artikel 110 lid 2 Rv eveneens betrekking heeft op het bepaalde in artikel 93 onder b Rv. De strekking van de ambtshalve beoordeling van de relatieve bevoegdheid door de kantonrechter is immers dat een gedaagde gedagvaard dient te worden voor de kantonrechter in de nabijheid van zijn woonplaats in gevallen van vorderingen van een relatief geringe waarde, al dan niet expliciet in geld uitgedrukt.
3.3.
Er zou daarbij geen uitzondering dienen te gelden voor de vorderingen van onbepaalde waarde voor zover die een waarde van € 25.000,- niet te boven gaan als vermeld in artikel 93 onder b Rv. Zo heeft de wetgever in artikel 110 lid 1 tweede volzin Rv immers ook niet uitdrukkelijk alleen naar artikel 93 onder a Rv verwezen om daarmee 93 onder b Rv te willen uitsluiten.
3.4.
Met toepassing van artikel 74 Rv zal de vordering worden verwezen naar de rechtbank Noord-Nederland, en meer specifiek de kantonrechter te Groningen in de stand waarin deze zich bevindt. Nu het bepaalde in artikel 74 lid 1 en 3 eerste volzin Rv na verwijzing op de gang van zaken van toepassing is, is voor voortzetting vereist dat één van partijen de overige partijen bij exploot oproept en de zaak bij de kantonrechter naar wie verwezen is aanhangig maakt op een door hemzelf te kiezen rolzitting. Daarbij moeten de voor dagvaarding voorgeschreven termijnen in acht worden genomen.

4.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
verklaart zich onbevoegd om van de vordering van eisers kennis te nemen;
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen voort te procederen;
verstaat dat het griffierecht ad € 119,00 door de rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven, reeds in rekening is gebracht en is voldaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Godrie, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2018.