ECLI:NL:RBOBR:2018:6097

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
7073076 / 18-5659
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassingsgebied Europese procedure voor geringe vorderingen en beoordeling van grensoverschrijdende zaken

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is een tussenbeschikking gegeven in het kader van de Europese procedure voor geringe vorderingen (EPGV). Eisers, de heer en mevrouw van R., hebben een vordering ingesteld tegen Corendon, een vennootschap gevestigd in Turkije, wegens een vervoersovereenkomst die niet naar behoren is nagekomen. Op 5 augustus 2017 zouden eisers van Eindhoven Airport naar Antalya, Turkije worden vervoerd, maar zij arriveerden met meer dan drie uur vertraging. Eisers vorderen een financiële compensatie van € 1.600,00 op basis van Verordening 261/2004, maar Corendon heeft niet gereageerd op de vordering.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering niet onder het toepassingsgebied van de EPGV valt, omdat zowel eisers als het aangezochte gerecht zich in Nederland bevinden, terwijl de verweerster in Turkije is gevestigd, dat geen EU-lidstaat is. Hierdoor is er geen sprake van een grensoverschrijdende zaak zoals bedoeld in de EPGV. De kantonrechter heeft eisers de gelegenheid gegeven om binnen 30 dagen de vordering in te trekken, met de waarschuwing dat als zij dit niet doen, de procedure zal worden voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de termijn voor het intrekken van de vordering loopt tot en met 14 januari 2019. Indien eisers de vordering niet intrekken, zal de procedure worden voortgezet en is er een rolzitting gepland op 25 april 2019 voor het indienen van een conclusie van antwoord door de verweerster. De griffier zal een afschrift van het verzoekschrift met deze beschikking aan de verweerster toezenden, en verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer : 7073076
Rolnummer : 18-5659
Uitspraak : 13 december 2018

Beschikking op grond van Verordening (EG) nr. 861/2007, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/2421, in de zaak van:

1. [De heer van R.] pro se en in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van zijn minderjarige kinderen [W. van R.] en [L. van R.] ;

2. [Mevrouw R.] pro se en in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen [W. van R.] en [L. van R.] ;

beiden wonende te [plaats] ,
eisers,
gemachtigde: K.A.M. Verheijen, DAS Rechtsbijstand,
t e g e n
de vennootschap
Corendon,
gevestigd te Antalya (Turkije), Güzeloluk Mahalessi 1879, Sokak no: 148 Antalya
verweerster,
niet verschenen.

De procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
Het standaard vorderingsformulier A, met producties, van bijlage I van Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen (hierna: de Verordening).
De aangetekende brief aan verweerster waarbij zij in de gelegenheid is gesteld binnen 30 dagen na dagtekening van die brief verweer te voeren tegen de vordering. Bij de brief heeft de griffier gevoegd antwoordformulier C met een kopie van vorderingsformulier A met producties en bijlage II van de Betekeningsverordening 1393/2007, waarbij verweerster de mogelijkheid is geboden de stukken te weigeren omdat ze in een taal zijn gesteld die zij niet begrijpt.

De vordering

Eisers leggen het volgende aan hun vordering ten grondslag. Zij hebben met verweerster een vervoersovereenkomst gesloten inhoudende dat zij hen op 5 augustus 2017 zou vervoeren van Eindhoven Airport naar Antalya, Turkije. Eisers zijn uiteindelijk met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen op de eindbestemming. Op grond van Verordening 261/2004 hebben zij recht op een financiële compensatie van € 1.600,00 (€ 400,00 per persoon). Verweerster weigert eisers financieel te compenseren, zodat zij zich genoodzaakt zagen onderhavige procedure te starten. Op grond van het voorgaande vorderen eisers van verweerster betaling van een bedrag van € 1.600,00 ter zake hoofdsom, te vermeerderen met rente en (proces)kosten.

De beoordeling

1. De Europese procedure voor geringe vorderingen (hierna EPGV) is – zakelijk weergegeven – in grensoverschrijdende gevallen van toepassing in burgerlijke en handelszaken, indien de waarde van een vordering, alle rente, kosten en uitgaven niet meegerekend, op het tijdstip dat het vorderingsformulier ter griffie van de rechtbank wordt ontvangen, niet meer bedraagt dan € 5.000,00, en tenminste een van de partijen haar woonplaats of haar gewone verblijfplaats heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat van het aangezochte gerecht (artikel 2 en 3 EPGV), een en ander behoudens de in artikel 2 lid 2 van de EPGV genoemde uitzonderingen.
2. De kantonrechter stelt vast dat de vordering niet binnen het toepassingsbereik van de EPGV valt. Eisers wonen in Nederland, het aangezochte gerecht is in Nederland gevestigd en verweerster is in Turkije gevestigd. Turkije is geen lidstaat van de Europese Unie. Van een grensoverschrijdende zaak zoals bedoeld in art. 3 EPGV is dus geen sprake, omdat eisers in dezelfde lidstaat wonen als waar het aangezochte gerecht is gevestigd en verweerder niet in een lidstaat is gevestigd.
3. Gelet op art. 4 lid 3 EPGV en art. 4 van de Uitvoeringswet Verordening Europese Procedure voor Geringe Vorderingen (hierna: Uitvoeringswet) worden eisers in de gelegenheid gesteld om binnen 30 dagen de vordering in te trekken. De kantonrechter wijst eisers erop dat indien zij de vordering niet wensen in te trekken art. 69 Rv. van overeenkomstige toepassing is conform art. 4 lid 3 Uitvoeringswet en dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure. Daarbij dienen de formaliteiten en termijn als bedoeld in de artikelen 55 en 115 Rv. in acht te worden genomen.
4. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

De beslissing

De kantonrechter:
bepaalt dat de termijn, waarbinnen eisers het verzoek kunnen intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van de) wederpartij), zal lopen tot en met 14 januari 2019;
voor het geval eisers het verzoek niet binnen die termijn intrekken:
beveelt dat deze procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure;
verwijst de zaak naar de rolzitting van
donderdag 25 april 2019 om 09.00 uurvoor het indienen van een conclusie van antwoord door verweerster;
beveelt dat eisers deze rolzitting aan verweerster bij exploot dienen aan te zeggen;
stelt eisers in de gelegenheid hun stellingen aan te passen aan de regels die van toepassing zijn op de dagvaardingsprocedure;
bepaalt dat de griffier een afschrift van het verzoekschrift met deze beschikking zal toezenden aan verweerster;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 13 december 2018.