In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is een tussenbeschikking gegeven in het kader van de Europese procedure voor geringe vorderingen (EPGV). Eisers, de heer en mevrouw van R., hebben een vordering ingesteld tegen Corendon, een vennootschap gevestigd in Turkije, wegens een vervoersovereenkomst die niet naar behoren is nagekomen. Op 5 augustus 2017 zouden eisers van Eindhoven Airport naar Antalya, Turkije worden vervoerd, maar zij arriveerden met meer dan drie uur vertraging. Eisers vorderen een financiële compensatie van € 1.600,00 op basis van Verordening 261/2004, maar Corendon heeft niet gereageerd op de vordering.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering niet onder het toepassingsgebied van de EPGV valt, omdat zowel eisers als het aangezochte gerecht zich in Nederland bevinden, terwijl de verweerster in Turkije is gevestigd, dat geen EU-lidstaat is. Hierdoor is er geen sprake van een grensoverschrijdende zaak zoals bedoeld in de EPGV. De kantonrechter heeft eisers de gelegenheid gegeven om binnen 30 dagen de vordering in te trekken, met de waarschuwing dat als zij dit niet doen, de procedure zal worden voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de termijn voor het intrekken van de vordering loopt tot en met 14 januari 2019. Indien eisers de vordering niet intrekken, zal de procedure worden voortgezet en is er een rolzitting gepland op 25 april 2019 voor het indienen van een conclusie van antwoord door de verweerster. De griffier zal een afschrift van het verzoekschrift met deze beschikking aan de verweerster toezenden, en verdere beslissingen zijn aangehouden.