ECLI:NL:RBOBR:2018:6040

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
C/01/332044 / HA ZA 18-190
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over eigendomsverkrijging door verkrijgende verjaring en privacy-inbreuk door cameratoezicht

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Oost-Brabant op 5 december 2018, staat de eigendomsverkrijging door verkrijgende verjaring centraal. Eisers, die in 1979 een perceel hebben gekocht van Van Gerven B.V., claimen dat zij door middel van verjaring eigenaar zijn geworden van een strook grond die hen scheidt van de buren, gedaagden. De rechtbank onderzoekt of de eisers zich als rechthebbenden hebben gedragen en of er sprake is van ondubbelzinnig bezit. De rechtbank oordeelt dat de eisers voldoende bewijs hebben geleverd van hun bezit, maar dat de goede trouw van eisers ter discussie staat. De rechtbank draagt eisers op te bewijzen dat de erfafscheiding door Van Gerven B.V. is geplaatst. Daarnaast wordt er een vordering van eisers behandeld over cameratoezicht door gedaagden, dat volgens eisers hun privacy schendt. De rechtbank oordeelt dat de camera aan de voorzijde van de woning van eisers inderdaad een inbreuk op hun privacy vormt, terwijl de camera aan de achterzijde dat niet doet. De rechtbank wijst de vordering tot verwijdering van de achterste camera af, maar beveelt gedaagden om maatregelen te treffen om de privacy van eisers te waarborgen met betrekking tot de voorste camera. De zaak wordt aangehouden voor bewijslevering door eisers en verdere beslissingen in reconventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/332044 / HA ZA 18-190
Vonnis van 5 december 2018
in de zaak van

1.[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. J.J.T. van Stiphout te Helmond,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. T.P.M.D. Jansen te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 mei 2018
  • het proces-verbaal van descente en comparitie van 29 oktober 2018.
1.2.
Zoals opgenomen in het proces-verbaal, maakt de conclusie van antwoord in reconventie deel uit van de processtukken. Met [gedaagden] is de rechtbank het eens dat die conclusie in feite neerkomt op een conclusie van repliek en dat daarvoor deze procedure zich niet leent. [gedaagden] hebben echter op deze conclusie ter zitting kunnen reageren en zij hebben dat, onder meer aan de hand van pleitaantekeningen, ook gedaan. Zij zijn daarom niet onredelijk in hun verdediging bemoeilijkt. Daarom wordt hun verzoek om de conclusie buiten beschouwing te laten niet toegewezen. Ook het verzoek van [gedaagden] om na de zitting nog een conclusie van dupliek te nemen wordt niet toegewezen. [gedaagden] hebben immers op alle punten van [eisers] gereageerd en zij hebben verder niet kenbaar gemaakt welk afzonderlijk belang zij verder nog hebben bij het nemen van een conclusie van dupliek.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Bij de beoordeling van het geschil gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten. Deze staan vast omdat ze niet, of niet voldoende gemotiveerd, zijn betwist.
2.1.
[eisers] wonen aan de [adres] . Het perceel met de daarop gevestigde woning en aanhorigheden hebben [eisers] op 2 april 1979 via notariële levering verkregen van verkoper Exploitatiemaatschappij Van Gerven Mierlo B.V. (hierna te noemen: Van Gerven B.V.).
2.2.
Van Gerven B.V. was tevens eigenaar van het buurtperceel van [eisers] , te weten het perceel aan de [adres] . Dat perceel is rond hetzelfde jaartal (1979) aan de eerste bewoners van de [adres] geleverd, te weten [bewoners buurtperceel]
2.3.
Van Gerven B.V. heeft destijds de woningen aan de [adres] gebouwd. Zij heeft een houten erfafscheiding aan de achterzijde van een zestal percelen aan de [adres] , te weten [adres] , aangebracht.
2.4.
Aan de achterzijde van de percelen ligt de openbare weg de Santheuvel. Deze weg kon via een 1 meter brede opening die in de houten erfafscheiding was gelaten, bereikt worden. [eisers] hebben daar in 1979 een laag poortje geplaatst.
2.5.
Het perceel van [eisers] werd van het perceel aan [adres] afgescheiden door middel van houten paaltjes met draad.
2.6.
[naam buurtbewoner] heeft op 18 december 2017 een schriftelijke verklaring opgesteld, gericht aan [eisers] Daarin staat onder meer:
“Ik kan me nog goed herinneren dat jullie hier op ons hofje kwamen wonen in 1979 (…) Ik weet (…)ook nog heel goed hoe jullie perceel eruit zag: De tuin was en is diep en loopt achterin taps toe met aan het eind een poortje naar de straat. Vanuit jullie huis gezien was de tuin (…) begrensd (…) aan de linkerkant door gedeeltelijk een houten schutting en verder naar achteren tot het einde door paaltjes met draad. (…)”
2.7.
In een schriftelijke verklaring van [naam buurtbewoner 2] staat het volgende:
“ (…) Wij woonden al op [adres] (Kadaster nr. [kadastraal nummer] ) voordat jullie huis aan de [adres] (Kadaster nr. [kadastraal nummer] ) gebouwd werd. Ons perceel grensde aan de achterzijde aan jullie perceel (…) Als we naar jullie op bezoek gingen, of als de kinderen bij jullie gingen spelen, werd er altijd gebruik gemaakt van jullie pad dat langs onze coniferenhaag liep. Ook als ik de haag knipte maakte ik gebruik van dit pad. Het pad heeft bestaan vanaf ons eerste contact in 1979. Op onderstaande foto is duidelijk dit pad langs onze haag, aan de andere zijde afgezet met een draad, te zien zoals wij ons dat herinnerden. (…).”
2.8.
De heer en mevrouw [naam buurtbewoner 3] hebben op 17 december 2017 de volgende schriftelijke verklaring opgesteld:
“Verklaren uit eigen waarneming te hebben gezien, dat de achtertuin van [eisers] sinds 1979 duidelijk is afgescheiden van het naastgelegen perceel [adres] en dat hun tuin altijd een pad heeft gehad dat via een poortje toegang geeft tot de openbare weg. (…) Vrij snel na aankoop zijn wij gaan kijken hoe hun huis en tuin er uit zag. Daarom weten wij heel goed dat hun perceel van meet af aan met ca één meter grensde aan het openbare terrein dat toegang gaf naar de bushalte op de Santheuvel (toen Dickbierweg) (…)”
2.9.
In 1993 hebben [gedaagden] de woning aan de [adres] van de [naam verkopers] gekocht. Zij hebben in 1994 de houten erfafscheiding vervangen door een hoge schutting. Het poortje hebben zij verwijderd. In plaats daarvan hebben zij een poort in dezelfde stijl als de schutting geplaatst. Zij hebben van die poort een sleutel aan [eisers] gegeven.
2.10.
In 1994 hebben [eisers] in plaats van de houten paaltjes met draad een gaashekwerk geplaatst. Dit hekwerk staat er nog steeds. Het is mobiel te verplaatsen en kan dus verzet worden.
2.11.
In september 2017 hebben [gedaagden] het achterste deel van het gaashekwerk uit de grond gehaald om een stenen pad naar de poort te maken. [eisers] hebben hiertegen bezwaar gemaakt en hebben het gaashekwerk weer in zijn oorspronkelijke positie teruggeplaatst.
2.12.
De kadastrale grenzen van de percelen zijn op het navolgende uittreksel van de kadastrale kaart van 8 september 2017 als volgt weergegeven:
2.13.
Het gaat in dit geschil om de volgende strook grond (het ingetekende driehoekje)

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eisers] vorderen, na wijziging van eis:
  • een verklaring voor recht dat zij door middel van verjaring eigenaar zijn geworden van de ten processe bedoelde strook grond,
  • veroordeling van [gedaagden] in de kosten welke gepaard gaan met inschrijven van onderhavig vonnis in de openbare registers,
  • veroordeling om binnen 14 dagen na vonniswijzing de poort te verwijderen die het ten processe bedoelde stuk grond van [eisers] afsluit, onder verbeurte van een dwangsom ineens van € 10.000,-
  • veroordeling van [gedaagden] om de twee opgehangen camera’s die waarneembaar zijn vanaf het perceel van [eisers] te verwijderen en verwijderd te houden onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag(deel) voorzover binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis deze camera’s niet zijn verwijderd,
  • [gedaagden] te gebieden niet op een dusdanige manier te (laten) parkeren dat hierdoor de toe- en uitgang voor [eisers] wordt versperd, eveneens onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag(deel) voor elke keer dat [eisers] door middel van een gedateerde foto vastlegt dat [gedaagden] dit verbod overtreden,
met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
[gedaagden] vorderen,
1. onder de voorwaarde dat de rechtbank heeft vastgesteld dat van verkrijgende verjaring geen sprake is, te verklaren voor recht dat de strook grond toebehoort aan [gedaagden] en [eisers] te veroordelen tot ontruiming en ontruimd houden van deze strook grond, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag(deel) dat [eisers] hier niet aan voldoen,
2. onder de voorwaarde dat de rechtbank heeft vastgesteld dat van verkrijgende verjaring wel sprake is, veroordeling van [eisers] tot het voldoen van een schadevergoeding in natura door middel van het terugleveren van het stuk grond onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag(deel) dat [eisers] hier niet aan voldoen,
met veroordeling van [eisers] in de kosten van dit geding, waaronder de nakosten.
3.5.
[eisers] voeren verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
strook grond
4.1.1.
[eisers] leggen aan hun vordering met betrekking tot de strook grond ten grondslag dat zij door verkrijgende dan wel bevrijdende verjaring eigenaar daarvan zijn geworden. Zij voeren daartoe de volgende feiten en omstandigheden aan. Toen zij voor het eerst in 1979 kwamen kijken was de tuin nog een chaos en gevuld met zand en puin. Dit gold ook voor de tuin van de buren. Beide huizen stonden al bijna twee jaar leeg en de tuinen werden gebruikt als een soort speelplaats voor de jeugd. Zij hebben toen uitdrukkelijk aan verkoper Van Gerven B.V., die de woningen aan de [adres] had gebouwd, gevraagd hoe de situatie achter was. Dit was van belang voor de heer [eiser] die via de achterzijde van het perceel de bushalte die aan de openbare weg (nu: de Santheuvel) lag, wilde bereiken. Hen werd verteld dat zij achter een meter als uitgang hadden. Van Gerven heeft bij de houten erfafscheiding aan de achterzijde van de woningen een meter open gelaten, waardoor [eisers] op de openbare weg konden komen. Toen zij er kwamen wonen, had Van Gerven houten paaltjes met daartussen gespannen draad geplaatst op de erfafscheiding tussen hun perceel en het perceel aan [adres] (dat nu eigendom is van [gedaagden] ). In het verlengde daarvan hebben zij een poortje geplaatst om zo de achterzijde van hun perceel af te sluiten. Zij zijn er altijd vanuit gegaan dat het hun strook grond betrof. Zij hebben zich ook altijd als eigenaar van de strook grond gedragen en ook het onderhoud aan de strook grond verricht. [eisers] hebben verschillende getuigenverklaringen van omwonenden in het geding gebracht die hun stelling bevestigen.
4.1.2.
[gedaagden] zijn rond 1994 komen wonen op het perceel aan de [adres] . Zij hebben de houten erfafscheiding vervangen door een schutting. Het poortje van [eisers] hebben zij zonder overleg verwijderd. In plaats daarvan hebben zij een poort (in dezelfde stijl als de schutting) geplaatst. Zij hebben [eisers] hiermee overrompeld, omdat het is gebeurd toen [eisers] niet thuis waren. Zij hebben [eisers] een sleutel van de poort gegeven. In dezelfde periode hebben [eisers] de houten paaltjes met draad vervangen door het gaashekwerk dat er nu nog steeds staat. Dat was iets hoger zodat hun hond niet naar de tuin van de buren kon komen.
4.1.3.
Op 3 december 2017 hebben [gedaagden] het achterste deel van het gaashekwerk uit de grond gehaald om een eigen stenen pad naar de poort te maken en daarmee de perceelsgrens te veranderen. Hiertegen hebben [eisers] gereclameerd en het gaashekwerk weer in zijn oorspronkelijke positie teruggeplaatst.
4.1.4.
Voorzover de goede trouw van [eisers] mocht worden betwist en niet mocht worden aangetoond, hebben [eisers] tevens op grond van bevrijdende verjaring de eigendom van de strook grond verkregen. De daarvoor geldende verjaringstermijn van 20 jaar is immers ook al ruimschoots voltooid.
Dit alles aldus [eisers]
4.2.
[gedaagden] hebben daartegen het volgende ingebracht. In 1993 hebben zij de woning aan de [adres] gekocht. In de desbetreffende brochure was ook een tekening van de tuin gevoegd. Bij het doornemen van de concept koopakte viel het [gedaagden] op dat er iets vermeld werd over een buurpad. Hierop hebben [gedaagden] de makelaar gevraagd of er sprake was van een erfdienstbaarheid, een buurpad, etc. ten laste van het door hun te kopen perceel. Uiteindelijk is navraag bij verschillende notarissen gedaan en toen is vastgesteld dat daar geen sprake van was. Uit de kadastrale tekening blijkt bovendien heel duidelijk waar de perceelgrenzen liggen. Daaruit blijkt dat de strook grond hun eigendom is. Op het moment dat [gedaagden] kwamen wonen was het perceel aan de achterzijde afgesloten door een laag hekwerk met een laag poortje. De erfafscheiding tussen nummer [adres] en nummer [adres] was niet erg duidelijk. Van de houten paaltjes met draad waar [eisers] het over hebben stonden, toen zij er kwamen wonen, alleen nog paaltjes en er was geen draad. Vanuit de tuin hadden [gedaagden] rechtstreeks toegang tot het poortje achterin de tuin. Zij hebben daar ook veelvuldig gebruik van gemaakt, te voet en met de fiets. Zij waren in de veronderstelling dat het lage poortje van hen was. [gedaagden] hebben aan de achterzijde de oude schutting vervangen door een gehele nieuwe schutting waarbij zij het lage poortje hebben vervangen door de huidige poort. Zij hebben aan [eisers] een sleutel van de nieuwe poort gegeven wat impliceerde dat [eisers] van hun toestemming kregen om van de poort gebruik te maken. [gedaagden] hebben hun gehele woning verbouwd en het laatste deel betrof het opnieuw aanleggen van de tuin. Zij wensten de nieuwe bestrating door te leggen tot in de hoek, grenzend aan het perceel van [eisers] wilden dat echter niet, omdat zij (ten onrechte) in de veronderstelling verkeren dat de grond van hen is.
4.3.
Partijen twisten over de vraag wie eigenaar is van de strook grond, zoals weergegeven in punt 2.13. Partijen zijn het erover eens dat de strook grond volgens de gegevens van het kadaster behoort tot het perceel van [gedaagden] [eisers] stellen dat zij de eigendom van de strook hebben gekregen. Zij beroepen zich uitsluitend op eigendomsverkrijging door middel van verkrijgende dan wel bevrijdende verjaring.
4.4.
De rechtbank zal allereerst beoordelen of sprake is van verkrijgende verjaring. Daarvoor is het recht van toepassing zoals dat gold tot 1992 (het oude Burgerlijk Wetboek, hierna oud BW). Volgens de regels van het oud BW slaagt een beroep op verkrijgende verjaring wanneer komt vast te staan dat sprake is van onafgebroken bezit te goeder trouw gedurende tien jaar. De verjaring gaat lopen vanaf de dag na het begin van het bezit. Dit alles geldt overigens ook volgens de regels van het huidige BW.
4.5.
Bezit is, zowel naar oud als naar huidig BW, het ondubbelzinnig en openbaar houden van een goed voor zichzelf. Ondubbelzinnig houdt in dat men zich de feitelijke macht over het goed verschaft met de pretentie rechthebbende te zijn. Deze machtsuitoefening door bezitsdaden moet zodanig zijn dat het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet wordt gedaan. Of er sprake is van bezit wordt beoordeeld naar verkeersopvattingen, op grond van uiterlijke feiten. Enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen van de één zijn niet voldoende om een einde te maken aan het bezit van de ander. De machtsuitoefening moet zodanig zijn dat de machtsuitoefening van de oorspronkelijke bezitter teniet wordt gedaan. Dan pas staat de machtsuitoefening niet meer op zichzelf. Voor openbaarheid is noodzakelijk dat de machtsuitoefening naar buiten toe kenbaar is.
4.6.
[eisers] hebben met betrekking tot de bezitsdaden gesteld dat Van Gerven B.V. tussen hun perceel en het perceel van nummer [adres] paaltjes heeft geplaatst waartussen draad was gespannen en dat dit bedoeld was om de grens tussen beide percelen aan te geven. Zij zijn er ook altijd van uit gegaan dat zij eigenaar waren van die strook en hebben zich ook als zodanig gedragen, onder meer door aan de achterzijde van de strook een poort te plaatsen, waardoor de achterliggende openbare weg kon worden bereikt. Ook hebben zij altijd het onderhoud van die strook grond verricht.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat de paaltjes met draad zijn aan te merken als een fysieke erfafscheiding. [eisers] hebben onweersproken gesteld dat dit bedoeld was om de grens aan te geven tussen beide percelen. Het plaatsen van dat draadhekwerk kan dan ook moeilijk anders worden opgevat dan als een daad van machtsuitoefening waarmee bedoeld is een einde te maken aan het bezit door een ander, in dit geval de eigenaren van het perceel aan [adres] . De stelling van [gedaagden] dat [eisers] niet zelf de houten paaltjes met draad hebben geplaatst treft geen doel. Van Gerven B.V. kan immers als rechtsvoorganger van [eisers] worden aangemerkt. Of de houten paaltjes met draad nu geplaatst zijn door [eisers] dan wel door hun rechtsvoorganger Van Gerven B.V. maakt geen verschil voor de beantwoording van de vraag of [eisers] zich hebben gedragen als bezitters.
4.8.
Ook heeft een aantal omwonenden verklaard dat vanaf het moment dat [eisers] daar woonden, hun tuin aan de achterzijde werd afgescheiden van de tuin van de buren door middel van de houten paaltjes met draad. Deze verklaringen zijn aangehaald in punt 2.6 t/m 2.8. Op de foto behorende bij de verklaring van [naam buurtbewoner 2] zijn de houten paaltjes met draad afgebeeld.
4.9.
Voorzover [gedaagden] het bestaan van het draadhekwerk hebben willen betwisten, wordt die betwisting voldoende weerlegd door de hiervoor aangehaalde verklaringen en de foto. Hun betwisting is daarmee onvoldoende gemotiveerd. Het is dus in voldoende mate komen vast te staan dat sprake was van een fysieke erfafscheiding tussen de percelen aan [adres] en [adres] bestaande uit houten paaltjes en draad, vanaf het moment dat [eisers] daar woonden. Dit is aan te merken als een voldoende ondubbelzinnige en openbare bezitsdaad, zoals bedoeld in punt 4.5. De vraag of de overige daden, zoals het plaatsen van een poort en het verrichten van onderhoud, ook zijn aan te merken als bezitsdaden, hoeft daarom niet beantwoord te worden.
Ook aan de eis van tien jaar onafgebroken bezit is voldaan. Gesteld noch gebleken is immers dat aan deze situatie (het geplaatst zijn van het draadhekwerk) een einde is gekomen gedurende tien jaar vanaf 1979.
4.10.
Vervolgens moet de vraag beantwoord worden of [eisers] dat bezit te goede trouw hebben gehad.
4.11.
De bezitter is te goeder trouw wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt en zich ook (bij aanvang van het bezit) redelijkerwijze als zodanig mocht beschouwen. Hierbij moet de nodige zorgvuldigheid zijn betracht om een verkeerde voorstelling van zaken te voorkomen. Het beroep op goede trouw van een verkrijger van een registergoed (zoals een perceel) wordt niet aanvaard wanneer daarmee een beroep wordt gedaan op onbekendheid met feiten die door raadpleging van de registers bekend zouden zijn. Goede trouw ontbreekt echter niet per se bij een verkrijger die door raadpleging van de kadastrale kaarten had kunnen weten dat daaruit blijkt dat hem een kleiner stuk grond is overgedragen dan hij dacht (vergelijk: HR 20 februari 1987, ECLI:HR:1987:AG5543, NJ 1987/1002). Kadastrale kaarten behoren namelijk niet tot de openbare registers. Of de verkrijger in zo’n geval te goeder trouw is, hangt er onder meer vanaf of hij op basis van de feitelijke situatie mocht aannemen dat zijn rechtsvoorganger eigenaar van dat (grotere) gedeelte was. Dit kan bijvoorbeeld zo zijn in gevallen waarin een muur, hek of heg als afscheiding tussen twee erven dient, zodat dit vermoed wordt (naar het recht tot 1992: op grond van het vermoeden waarmee de kadastrale praktijk werkte; naar huidig recht: op grond van artikel 5:36 BW -behoudens tegenbewijs-) de grens tussen die erven te zijn.
4.12.
In beginsel mag een nieuwe eigenaar er dus, behoudens andersluidende informatie, van uitgaan dat wat hij feitelijk aantreft overeenstemt met de rechtens geldende situatie. [eisers] hebben gesteld dat de houten paaltjes met draad door Van Gerven B.V. zijn aangebracht, op grond waarvan zij ervan uit zijn gegaan dat dat de grens aangaf tussen hun perceel en het perceel aan [adres] .
4.13.
[gedaagden] hebben bij gebrek aan wetenschap betwist dat Van Gerven B.V de houten paaltjes met draad heeft aangebracht. Zij stellen dat die net zo goed door [eisers] kunnen zijn geplaatst. Deze betwisting volstaat om als voldoende gemotiveerd te worden aangemerkt, omdat van [gedaagden] , die er pas sinds 1993 zijn komen wonen, redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat zij meer feiten en omstandigheden ter onderbouwing van die betwisting naar voren brengen.
4.14.
Indien de stelling van [eisers] dat Van Gerven B.V. de houten paaltjes met draad heeft geplaatst, niet komt vast te staan, betekent dit dat zij zich niet kunnen beroepen op de goede trouw. [eisers] zullen daarom allereerst moeten bewijzen dat de houten paaltjes met draad door Van Gerven B.V. zijn geplaatst. Indien zij slagen in dat bewijs, mochten zij vermoeden dat het draadhekwerk de grens tussen hun perceel en dat van de buren aangaf, en wordt hun goede trouw vooralsnog aangenomen. Niet in geschil is dat het draadhekwerk op de feitelijke grens tussen de percelen geplaatst was, zoals in de schets in punt 2.13 is aangegeven, zodat de rechtbank daarvan uitgaat.
4.15.
Tegen het vermoeden dat het draadhekwerk de grens tussen beide percelen aangaf, staat echter tegenbewijs open. Indien [gedaagden] op hun beurt slagen in dat tegenbewijs, betekent dit dat de omstandigheid dat de houten paaltjes met draad door Van Gerven B.V. zijn aangebracht, niet voldoende is om uit te gaan van de goede trouw van [eisers] . Tegenbewijs kan al besloten liggen in de stellingen die door de wederpartij ingenomen zijn.
4.16.
In dit verband hebben [gedaagden] allereerst naar voren gebracht dat [eisers] , zoals bij de aankoop van een nieuwbouwwoning de regel is, een informatiepakket hebben ontvangen, waarbij zij een tekening van het perceel, met daarop aangegeven de erfgrenzen, gekregen hebben. Zij hadden dus zogezegd beter kunnen weten. Zij hebben gesteld dat [eisers] bewust informatie hebben achtergehouden door de koopovereenkomst en de leveringsakte niet in het geding te brengen.
4.17.
[eisers] hebben daartegen ingebracht dat zij nooit een kadastrale kaart hebben gekregen, en dat deze niet bij de leveringsakte zat. Indien de rechtbank daar prijs op stelt, willen zij de stukken alsnog in het geding brengen, zo hebben zij gesteld.
[eisers] zullen daarom in de gelegenheid worden gesteld de stukken die zij in verband met de koop van [adres] hebben ontvangen (koopovereenkomst, notariële akte en de eventuele overige stukken) in het geding te brengen, zodat kan worden nagegaan of de kadastrale kaart niet bij de stukken heeft gezeten.
4.18.
Verder hebben [gedaagden] gesteld dat in de leveringsakte staat hoeveel m² grond aan [eisers] is geleverd, waar het stuk grond waar het hier om gaat niet bijhoort. Uit de openbare registers zou wel blijken hoeveel grond en welke grond is geleverd aan [eisers] Uit de situatieschets en uit de eigen waarneming van de rechter is echter gebleken dat het om een relatief klein stuk grondoppervlak gaat. Dat de oppervlakte op grond van de feitelijke situatie dan niet exact overeenkwam met het in de akte of openbare registers aangegeven grondoppervlak, heeft dan ook voor [eisers] geen aanleiding hoeven vormen om een nader onderzoek in te stellen naar de eigendomssituatie. Deze stelling levert daarom geen tegenbewijs op.
4.19.
Tot slot hebben [gedaagden] gesteld dat [eisers] aan hen hebben verklaard dat zij de aannemer hebben verzocht het laatste paaltje te verplaatsen, zodat zij ontsluiting aan de achterzijde van de tuin kregen, waaraan de aannemer gehoor heeft gegeven. Als dit komt vast te staan, is het ook de vraag in hoeverre goede trouw van [eisers] aanwezig is geweest, omdat dan de feitelijke situatie die zij aantroffen aanvankelijk anders was dan zij hebben gesteld.
4.20.
De rechtbank zal allereerst [eisers] het bewijs opdragen van hun stelling dat de houten paaltjes met draad door Van Gerven B.V. zijn aangebracht.
4.21.
Indien [eisers] het bewijs willen leveren door middel van het horen van getuigen moet er bij het oproepen van de getuigen rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.22.
Bij het getuigenverhoor zal tevens aan de orde komen of [eisers] aan Van Gerven B.V. hebben gevraagd om het laatste paaltje te verplaatsen.
4.23.
[eisers] zullen verder in de gelegenheid worden gesteld de koopovereenkomst en de leveringsakte met de daarbij behorende stukken in het geding te brengen. Indien zij dat niet doen, kan de rechtbank daar de conclusies aan verbinden die zij geraden acht.
4.24.
Ten slotte zullen [gedaagden] na afloop van het getuigenverhoor zich er over mogen uitlaten of zij nog tot (overig) tegenbewijs willen worden toegelaten.
4.25.
Indien [eisers] niet slagen in het bewijs, is geen sprake van eigendomsverkrijging door bevrijdende verjaring. Dan is vervolgens de vraag aan de orde of sprake is van eigendomsverkrijging door bevrijdende verjaring. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. Daartoe overweegt zij het volgende.
4.26.
De vraag of sprake is van eigendomsverkrijging door bevrijdende verjaring van de strook grond moet worden beantwoord naar huidig recht. Een beroep op eigendomsverkrijging door bevrijdende verjaring slaagt wanneer komt vast te staan dat degene van wie de eigendom wordt betwist (of een van zijn rechtsvoorgangers) bezitter was van de betreffende strook grond op het moment dat de verjaring van de door (de rechtsvoorganger van) de eerdere eigenaar in te stellen rechtsvordering strekkende tot beëindiging van dat bezit werd voltooid (artikel 3:105 BW). Deze verjaring treedt op grond van artikel 3:306 BW in door verloop van twintig jaren, vanaf de dag na die waarop een niet-rechthebbende bezitter is geworden. Hierbij speelt geen rol of het bezit al dan niet te goeder trouw is verkregen. Op het moment van de eigendomsverkrijging moet wel ondubbelzinnig sprake zijn van bezit.
4.27.
Dit betekent allereerst dat vast moet komen staan dat in 1999 ondubbelzinnig sprake was van bezit. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat de situatie in 1999 niet te vergelijken is met de situatie in de periode van 1979 t/m 1989, omdat [eisers] in 1994 de houten paaltjes met draad vervangen hebben door een gaashekwerk. Dit gaashekwerk is. zoals de rechter ter plaatse heeft waargenomen, mobiel en dus te verplaatsen. Door [gedaagden] is onweersproken gesteld dat zij dat ook steeds hebben gedaan als zij via het pad naar de openbare weg toe wilden gaan. Verder hebben [eisers] gesteld dat zij dit gaashekwerk hebben geplaatst om de voorkomen dat hun hond naar het perceel van de buren zou gaan. Anders dan de houten paaltjes met draad, is het plaatsen van dat gaashekwerk dan niet aan te merken als een ondubbelzinnige bezitsdaad, nu de buren het zelf konden verplaatsen om gebruik te maken van het pad, en omdat het bedoeld was om de hond tegen te houden.
4.28.
Van overige bezitsdaden is niet gebleken. De poort die [eisers] eerder hadden geplaatst, hebben [gedaagden] in 1994 vervangen door een eigen poort. [eisers] hebben verder nog gesteld dat zij de strook grond altijd hebben onderhouden. Het onderhouden van een strook grond rechtvaardigt echter niet het oordeel dat sprake is van bezit met eigendomspretentie. Enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen van de één zijn immers niet voldoende om een einde te maken aan het bezit van de ander (art. 3:113 lid 2 BW).
4.29.
Dit betekent dat geen sprake is van eigendomsverkrijging door bevrijdende verjaring.
camera aan de voorzijde van de woning
4.30.
[eisers] stellen dat [gedaagden] de camera op dusdanige manier aan hun woning hebben bevestigd, dat deze kan worden waargenomen vanuit het slaapkamerraam van [eisers] Deze camera kan ook de auto’s registreren die het hofje binnenkomen, en op deze wijze kunnen [gedaagden] precies nagaan wie er bij [eisers] op bezoek komen. Dit vormt een inbreuk op hun privacy, zo stellen [eisers]
4.31.
De rechter heeft ter plaatse waargenomen dat het slaapkamerraam binnen het bereik van de camera valt. De rechtbank is het met [eisers] eens dat hiermee hun privacy wordt geschonden, en dat dit hinder voor [eisers] oplevert.
Binnen het bereik van de camera valt ook de toegangsweg naar het hofje, zodat het inderdaad mogelijk is dat deze de auto’s kan registreren die het hofje binnenrijden, waaronder de bezoekers van [eisers] Het gaat hier echter om een openbare weg, en de camera mag daarop gericht zijn. Dit levert geen onrechtmatige hinder op.
4.32.
Hoewel een deel van de camera met ducktape is afgeplakt, zodat er geen opnames gemaakt worden van de slaapkamer van [eisers] , is de rechtbank het met [eisers] eens dat dit ducktape eenvoudigweg verwijderd kan worden. Deze maatregel is dus onvoldoende om de privacy van [eisers] (blijvend) te waarborgen. [gedaagden] hebben verklaard dat de camera aan de voorzijde zodanig verplaatst kan worden dat deze geen opnames van het slaapkamerraam van [eisers] kan maken. Ook is het mogelijk de camera te vervangen door twee richtcamera’s, waarmee hetzelfde effect wordt bereikt. De rechtbank acht de desbetreffende vordering van [eisers] dan ook in zoverre toewijsbaar, dat [gedaagden] zullen worden veroordeeld tot het treffen van zodanige maatregelen (bijvoorbeeld door het verplaatsen van de camera dan wel het vervangen van de camera door twee richtcamera’s) dat het slaapkamerraam van [eisers] buiten het bereik van de camera valt.
camera aan de achterzijde van de woning
4.33.
[eisers] hebben gesteld dat de camera aan de achterzijde van de woning opnames kan maken van de achtertuin van [eisers] De rechter heeft ter plaatse waargenomen dat binnen het bereik van de camera ongeveer 10 meter van het achterste deel van de tuin valt. Dat deel wordt echter deels afgeschermd door een haag. Verder gaat het om achterste deel van een diepe tuin, zodat de rechtbank het ervoor houdt dat van dit deel relatief weinig gebruik wordt gemaakt. Er is hier ook geen terras aangelegd. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat deze camera geen schending van de privacy van [eisers] oplevert. De vordering tot verwijdering van die camera zal worden afgewezen.
parkeren [adres]
4.34.
[eisers] stellen dat hun vordering erop gericht is dat zij te allen tijde hun oprit kunnen verlaten en bereiken. Het gaat hun er om dat [gedaagden] niet meer op dusdanige wijze parkeren, dat dit onevenredige hinder voor [eisers] oplevert.
4.35.
[gedaagden] hebben erkend dat zij in het verleden hun auto’s wel eens zodanig hebben neergezet dat dit de toe- en uitgang voor [eisers] versperde, maar dat dit hooguit was voor het laden en lossen. Zij hebben gesteld dat als [eisers] last van hun auto’s heeft, [eisers] dat moeten zeggen, en dan zullen zij hun auto’s verplaatsen. [eisers] hebben gesteld dat zij sinds de dagvaarding geen last meer hebben van de auto’s maar dat zij er niet meer op durven te vertrouwen dat dit zo in de toekomst zal blijven.
4.36.
De rechtbank wijst er beide partijen op dat zij zich als goede buren tegenover elkaar moeten gedragen. Een goed nabuurschap houdt voor [eisers] enerzijds in dat zij bij tijd en wijle moeten dulden dat een auto van [gedaagden] of van een derde ten behoeve van [gedaagden] hun toerit zal versperren indien dat voor het laden en lossen noodzakelijk is. Van [gedaagden] mag anderzijds verlangd worden dat zij in dat geval [eisers] daarvan op de hoogte stellen en dat die auto niet langer daar blijft staan dan noodzakelijk is. Het is hen dus niet toegestaan af te wachten totdat [eisers] naar hen toekomen om te melden dat zij last hebben van de auto’s van [gedaagden] . Nu [gedaagden] hebben laten zien zich uit eigen beweging aan het gebod te houden, acht de rechtbank het opleggen van een dwangsom niet noodzakelijk.
in reconventie
4.37.
De vorderingen in reconventie hangen af van het lot van de vordering in conventie met betrekking tot de eigendom van de strook grond. De rechtbank houdt daarom iedere beslissing in reconventie aan.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
draagt [eisers] op te bewijzen dat de houten paaltjes met draad door Van Gerven B.V. zijn aangebracht,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
19 december 2018voor het nemen van een akte door [eisers] over hetgeen is vermeld onder punt 4.23,
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
19 december 2018voor uitlating door [eisers] of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.4.
bepaalt dat [eisers] , indien zij geen bewijs door getuigen willen leveren maar wel
bewijsstukkenwillen overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen,
5.5.
bepaalt dat [eisers] , indien zij
getuigenwillen laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op maandagen, dinsdagen en donderdagen in de maanden februari tot en met april 2019 direct moeten opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.6.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. M.E. Bartels in het gerechtsgebouw te 's-Hertogenbosch aan de Leeghwaterlaan 8,
5.7.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
5.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2018.