ECLI:NL:RBOBR:2018:6039

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
01/995003-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van pluimveerecht door verdachte in 2015 en 2016 met bijbehorende geldboete

Op 5 december 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die in de jaren 2015 en 2016 meer kippen heeft gehouden dan toegestaan op basis van het pluimveerecht. De verdachte, een rechtspersoon, werd beschuldigd van het houden van 332.045 pluimvee-eenheden in 2015, terwijl het pluimveerecht slechts 200.266 eenheden toestond. In 2016 overschreed de verdachte het toegestane aantal met 334.726 eenheden, terwijl het pluimveerecht 328.958 eenheden toestond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde, omdat hij bewust het aantal leghennen hield dat in het opsporingsonderzoek was vastgesteld. De rechtbank achtte de overschrijding van het pluimveerecht wettig en overtuigend bewezen, ondanks de verdediging die stelde dat de feiten niet opzettelijk waren gepleegd.

De rechtbank legde een geldboete op van € 50.000, waarvan € 25.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte een ernstige inbreuk had gemaakt op de Meststoffenwet, die bedoeld is om het mestoverschot te verminderen. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten waren gepleegd, waaronder de bedrijfsomstandigheden van de verdachte en het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke delicten was veroordeeld. De officier van justitie had een hogere geldboete geëist, maar de rechtbank vond de opgelegde straf passend en geboden, gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/995003-18
Datum uitspraak: 5 december 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

gevestigd te [postcode] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 november 2018. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 juli 2018. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 31 december 2016, althans in het kalenderjaar 2015 en/of 2016, te Ysselsteyn, althans in de gemeente Venray, althans in Nederland, op een pluimveebedrijf gevestigd aan de [adres] te Ysselsteyn (gemeente Venray), tezamen en in vereniging, althans alleen, al dan niet opzettelijk, gemiddeld gedurende het jaar 2015 (ten name van [verdachte] ) een groter aantal hennen/kippen/leghennen/pluimvee, te weten 332.045 pluimvee-eenheden, heeft gehouden dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht, te weten 200.266 pluimvee-eenheden en/of gemiddeld gedurende het jaar 2016 (ten name van [verdachte] ) heen groter aantal hennen/kippen/leghennen/pluimvee, te weten 334.726 pluimvee-eenheden, heeft gehouden dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht, te weten 328.958 pluimvee-eenheden.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.


Inleiding
Verdachte wordt verweten dat zij in 2015 en 2016 het op het bedrijf rustende pluimveerecht, uitgedrukt in pluimvee-eenheden (PE), heeft overschreden.

Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Namens verdachte zijn de ten laste gelegde feiten erkend, waarbij is gesteld dat deze feiten niet opzettelijk zijn gepleegd.

De bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.
Op basis van de bevindingen van de NVWA en de verklaring die de vertegenwoordiger van verdachte ter terechtzitting van 21 november 2018 heeft afgelegd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het op het bedrijf rustende pluimveerecht in 2015 met 131.079 PE en in 2016 met 5.768 PE heeft overschreden.
De verdediging heeft betwist dat verdachte deze feiten opzettelijk heeft gepleegd. In het economisch strafrecht dient de term opzet te worden uitgelegd als kleurloos opzet. Dit betekent dat het opzet van verdachte slechts gericht hoeft te zijn op de gedraging en niet op de wederrechtelijkheid daarvan. Verdachte heeft in 2015 en 2016 bewust het aantal leghennen gehouden dat in het opsporingsonderzoek is vastgesteld. Dit heeft verdachte niet betwist. Door het houden van die aantallen kippen heeft verdachte de aan zijn bedrijf toegekende pluimvee-eenheden overschreden. Het bewust houden van de vastgestelde aantallen kippen is voldoende om opzettelijk handelen van verdachte bewezen te kunnen achten.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 01 januari 2015 tot en met 31 december 2016 te Ysselsteyn op een pluimveebedrijf gevestigd aan de [adres] te Ysselsteyn, gemeente Venray opzettelijk gemiddeld gedurende het jaar 2015 ten name van [verdachte] een groter aantal leghennen, te weten 332.045 pluimvee-eenheden, heeft gehouden dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht, te weten 200.266 pluimvee-eenheden en gemiddeld gedurende het jaar 2016 ten name van [verdachte] een groter aantal leghennen, te weten 334.726 pluimvee-eenheden, heeft gehouden dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht, te weten 328.958 pluimvee-eenheden,
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 75.000,-- waarvan € 37.500,-- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft oplegging van een geheel voorwaardelijke straf bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.

Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de bedrijfsomstandigheden van verdachte waaronder de draagkracht.

Strafverzwarende omstandigheden
Verdachte heeft meer kippen gehouden dan was toegestaan op basis van het op het bedrijf rustende pluimveerecht. Verdachte heeft de toegekende pluimvee-eenheden flink overschreden door gemiddeld in 2015 131.079 kippen en in 2016 5.768 kippen meer te houden dan was toegestaan. Hiermee heeft verdachte een stevige inbreuk gemaakt op het stelsel van de Meststoffenwet dat tot doel heeft het terugdringen van het mestoverschot door een verdere groei van de [pluim]veestapel in te dammen en de daarmee gepaard gaande bescherming van de bodem. Daarnaast heeft verdachte, door kippen te houden op een wijze die in strijd is met de wet, een concurrentievoordeel voor zichzelf bewerkstelligd ten opzichte van zijn branchegenoten die zich wel aan de voorgeschreven regels hebben gehouden.

Strafmatigende omstandigheden
Verdachte is niet eerder voor soortgelijke delicten veroordeeld. Bovendien acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte zich alle mogelijke moeite heeft getroost om over voldoende pluimveerecht te kunnen beschikken, maar dat verdachte daarin, door een samenloop van omstandigheden, voor het jaar 2015 niet in is geslaagd. De nasleep daarvan is ook in 2016 nog merkbaar geweest, maar zichtbaar is dat de overschrijding van het pluimveerecht in dat jaar aanmerkelijk minder was dan in 2015. Ook heeft verdachte ter compensatie van het gebrek aan pluimvee-eenheden indachtig de doelstellingen van de Meststoffenwet varkensrechten aangeschaft.

De strafmodaliteit
Gelet op de ernst en de aard van het delict en het feit dat verdachte een rechtspersoon is, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een geldboete een passende straf is. De rechtbank zal een deel van deze geldboete voorwaardelijk opleggen. Met het voorwaardelijk gedeelte van deze geldboete wil de rechtbank enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds, door invloed uit te oefenen op het gedrag van verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.

Conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is verdachte te veroordelen tot een geldboete van € 50.000,-- waarvan € 25.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 23, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht,
1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en
20 [oud] van de Meststoffenwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 20 eerste lid van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
 een
geldboetevan
€ 50.000,--[vijftigduizend euro].
bepaalt dat een gedeelte van deze geldboete groot
€ 25.000,-- niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr A. Bernsen, voorzitter,
mr. L.G.J.M. van Ekert en mr. W. Brouwer, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 5 december 2018.