ECLI:NL:RBOBR:2018:6038

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
01/995099-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van het pluimveerecht door een rechtspersoon met een geldboete als gevolg

Op 5 december 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon die in de jaren 2015 en 2016 meer kippen heeft gehouden dan toegestaan op basis van het pluimveerecht. De verdachte, een pluimveebedrijf gevestigd te Lage Mierde, werd beschuldigd van het houden van 66.712 pluimvee-eenheden in 2015 en 55.402 pluimvee-eenheden in 2016, terwijl het op het bedrijf rustende pluimveerecht slechts 19.446 pluimvee-eenheden toestond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. Tijdens de zitting op 21 november 2018 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord.

De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen, waaronder een controle van de NVWA en de bekennende verklaring van de vertegenwoordiger van de verdachte, geoordeeld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk meer kippen heeft gehouden dan toegestaan, wat een inbreuk vormt op de Meststoffenwet. De rechtbank heeft de ernst van de feiten meegewogen in de strafbepaling en heeft besloten om een geldboete op te leggen van € 40.000,--, waarvan € 20.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten was veroordeeld.

De officier van justitie had een hogere geldboete geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf passend was gezien de omstandigheden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank en is openbaar gemaakt op 5 december 2018.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/995099-17
Datum uitspraak: 5 december 2018.
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

gevestigd te [postcode] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 november 2018. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 juli 2018. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
verdachte in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 31 december 2016, althans in het kalenderjaar 2015 en/of 2016, te Lage Mierde, Gemeente Reusel-De Mierden, althans in Nederland, op een pluimveebedrijf gevestigd aan de [adres] te Lage Mierde), al dan niet opzettelijk, gemiddeld gedurende het jaar 2015 een groter aantal hennen/kippen/pluimvee, te weten 66.712 pluimvee-eenheden, heeft gehouden dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht, te weten 19.446 pluimvee-eenheden en/of gedurende het jaar 2016 een groter aantal hennen/kippen/pluimvee, te weten 55.402 pluimvee-eenheden, heeft gehouden dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht, te weten 19.446 pluimvee-eenheden.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Verdachte exploiteert een pluimveebedrijf waarin leghennen worden gehouden. Uit een controle van de NVWA is gebleken dat verdachte in de kalenderjaren 2015 en 2016 meer kippen heeft gehouden dan was toegestaan volgens het op het bedrijf rustende pluimveerecht.
Op grond van het relaas van [verbalisant] , pag. 4 t/m 7 [1] en de bekennende verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte ter terechtzitting van 21 november 2018 is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn. Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 01 januari 2015 tot en met 31 december 2016, te Lage Mierde, gemeente Reusel-De Mierden op een pluimveebedrijf gevestigd aan de [adres] te Lage Mierde opzettelijk, gemiddeld gedurende het jaar 2015 een groter aantal hennen, te weten 66.712 pluimvee-eenheden, heeft gehouden dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht, te weten 19.446 pluimvee-eenheden en gedurende het jaar 2016 een groter aantal hennen, te weten 55.402 pluimvee-eenheden, heeft gehouden dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht, te weten 19.446 pluimvee-eenheden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 50.000,-- waarvan € 25.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit te volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke straf.
Het oordeel van de rechtbank.

Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de bedrijfsomstandigheden van verdachte waaronder de draagkracht.

Strafverzwarende omstandigheden
Verdachte heeft meer kippen gehouden dan was toegestaan op basis van het op het bedrijf rustende pluimveerecht. Verdachte heeft de toegekende pluimvee-eenheden flink overschreden door gemiddeld in 2015 47.266 kippen en in 2016 35.956 kippen meer te houden dan was toegestaan. Hiermee heeft verdachte een stevige inbreuk gemaakt op het stelsel van de Meststoffenwet dat tot doel heeft het terugdringen van het mestoverschot door een verdere groei van de [pluim]veestapel in te dammen en de daarmee gepaard gaande bescherming van de bodem. Daarnaast heeft verdachte, door kippen te houden op een wijze die in strijd is met de wet, een concurrentievoordeel voor zichzelf bewerkstelligd ten opzichte van zijn branchegenoten die zich wel aan de voorgeschreven regels hebben gehouden.

Strafmatigende omstandigheden
Verdachte is niet eerder voor soortgelijke delicten veroordeeld.

De strafmodaliteit
Gelet op de ernst en de aard van het delict en het feit dat verdachte een rechtspersoon is, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een geldboete een passende straf is. De rechtbank zal een deel van deze geldboete voorwaardelijk opleggen. Met het voorwaardelijk gedeelte van deze geldboete wil de rechtbank enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds, door invloed uit te oefenen op het gedrag van verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.

Conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is verdachte te veroordelen tot een geldboete van € 40.000,-- waarvan € 20.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 23, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht,
1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en
20 [oud] van de Meststoffenwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 20 eerste lid van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
 een
geldboete van € 40.000,--[veertigduizend euro].
bepaalt dat een gedeelte van deze geldboete groot
€ 20.000,-- niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.G.J.M. van Ekert, voorzitter,
mr. W. Brouwer en mr A. Bernsen, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 5 december 2018.

Voetnoten

1.Deze pagina’s maken deel uit het dossier van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, referentienummer 133053/100117/6046757/0, afgesloten op 23 maart 2017.