ECLI:NL:RBOBR:2018:5937

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
29 november 2018
Zaaknummer
01/865053-18 en 01/088305-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van poging tot doodslag, mishandeling, vernieling en bedreiging met zware mishandeling met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 30 november 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag, mishandeling, vernieling en bedreiging met zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 april 2018 in Oss de intentie had om het leven van het slachtoffer te beroven door deze met een mes te steken. De rechtbank oordeelde dat de poging tot moord niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar dat de poging tot doodslag wel bewezen was. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling van het slachtoffer met een bierfles en het vernielen van kleding van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht, wat invloed had op de strafmaat. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van voorarrest, en is verplicht om een schadevergoeding van in totaal € 5.810,68 aan het slachtoffer te betalen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafoplegging. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de bewijsvoering en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummers: 01/865053-18 en 01/088305-17 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 30 november 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans preventief gedetineerd in de P.I. Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 augustus 2018, 22 oktober 2018 en 16 november 2018.
Op de zitting van 16 november 2018 heeft de rechtbank de tegen verdachte aanhangig gemaakte zaken met de hiervoor genoemde parketnummers gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaken zijn aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 22 juni 2018.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer 01/865053-18:
1. hij op of omstreeks 21 april 2018 te Oss ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] ( [geboortejaar] ) opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een steekvoorwerp, heeft gestoken in haar buik en/of borst, althans haar lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij in of omstreeks de periode van 1 november 2017 tot en met 31 maart 2018 te Oss [slachtoffer] ( [geboortejaar] ) heeft mishandeld door haar, al dan niet, met een (bier)fles op haar hoofd, te slaan;
in de zaak met parketnummer 01/088305-17:
1.
hij in of omstreeks de periode van 14 mei 2017 tot en15 mei 2017 te Oss, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een hoeveelheid kleding, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
2.
hij op of omstreeks 7 mei 2017 te Oss [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen “Als je weg gaat bij me, schiet ik je neer. Niet dood, maar je moet wel lijden”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Verder zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De waardering van het bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de in de zaak met parketnummer 01/865053-18 onder 1 ten laste gelegde voorbedachte raad, wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging is net als de officier van justitie van mening dat de in de zaak met parketnummer 01/865053-18 onder 1 ten laste gelegde voorbedachte raad niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De verdediging refereert zich ten aanzien van dit feit voor het overige aan het oordeel van de rechtbank.
Volgens de verdediging moet verdachte ook worden vrijgesproken van het hem in de zaak met parketnummer 01/088305-17 onder 2 ten laste gelegde, omdat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
De verdediging refereert zich ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
In de zaak met parketnummer 01/865053-18:
Ten aanzien van feit 1 impliciet primair: poging tot moord
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1 ten laste gelegde voorbedachte raad niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat verdachte wordt vrijgesproken van de hem impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord.
Het bewijs.
De rechtbank baseert haar oordeel op de volgende bewijsmiddelen. Deze bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben en zijn telkens zakelijk samengevat weergegeven.
In de zaak met parketnummer 01/865053-18 [1] :
Ten aanzien van feit 1 impliciet subsidiair: poging tot doodslag
1. Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer] van 21 april 2018, p. 25-31, voor zover dat inhoudt:
Ik ben door [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: [verdachte]) gestoken met een mes. Hij heeft mij onder meer gestoken in mijn linkerzij en in mijn buik. Toen de politie kwam, had [verdachte] zich in de kledingkast in mijn woning verstopt.
2. Het proces-verbaal van bevindingen van 21 april 2018 opgemaakt door [verbalisant 1] , p. 38-41, voor zover dat inhoudt:
Op 21 april 2018 zag ik in de woning van [slachtoffer] aan de [adres] in Oss dat [slachtoffer] een steekwond had in haar buik en links boven haar borst. Ik zag dat de vrouw vijf steekwonden had. In een kledingkast troffen wij [verdachte] aan, die wij als verdachte hebben aangehouden.
3. Het proces-verbaal van sporenonderzoek van 3 augustus 2018, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , voor zover dat inhoudt:
Op 21 april 2018 hebben wij forensisch sporenonderzoek verricht in de woning aan de [adres] in Oss. Wij troffen een keukenmes aan. Het lemmet van het mes had een lengte van ongeveer 20 centimeter en het heft een lengte van ongeveer 11 centimeter. Wij zagen dat op het lemmet, aan beide zijden, evenwijdig bloed en mogelijke weefselsporen liepen die pasten bij het beeld dat iemand met dat mes gestoken was.
Bewijsoverweging over het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde:
De rechtbank is van oordeel dat als een persoon met een mes met een lemmet van ongeveer 20 cm in zeer kwetsbare gedeelten van het lichaam, zoals in de borst en de buik, van een ander steekt, naar algemene ervaringsregels de kans aanmerkelijk is dat dit de dood als gevolg heeft. De gedraging van verdachte is verder naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zodanig, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden.
Ten aanzien van feit 2:
1. De bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting van 16 november 2018.
2. Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] van 26 april 2018, p. 211-212.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en omdat daarna geen vrijspraak is bepleit zijn deze bewijsmiddelen op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet nader uitgewerkt.
In de zaak met parketnummer 01/088305-17: [2]
Ten aanzien van feit 1:
1. De bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting van 16 november 2018.
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 15 mei 2017, p. 29.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en omdat daarna geen vrijspraak is bepleit zijn deze bewijsmiddelen op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet nader uitgewerkt.
Ten aanzien van feit 2:
1. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige] van 15 mei 2017, p. 46, voor zover dat inhoudt:
Op 7 mei 2017 was ik bij [slachtoffer] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] )in Oss. Ik hoorde dat [verdachte] zijn stem verhief en tegen [slachtoffer] riep: ‘Als je weggaat bij me, schiet ik je neer. Niet dood, maar je moet wel lijden’.
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 15 mei 2017, p. 28, voor zover dat inhoudt:
[verdachte] zei tegen mij: ‘Als je bij mij weggaat ga ik je laten lijden.’ en ‘Ik zal je neerschieten om je te laten lijden.’ Ik heb altijd angst dat [verdachte] zijn bedreigingen tot uitvoer zal brengen. Ik ben doodsbang van [verdachte] .

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen en de bewijsoverweging komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de zaak met parketnummer 01/865053-18:
1.
op 21 april 2018 te Oss ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] ( [geboortejaar] ) opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen met een mes heeft gestoken in haar buik en borst terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. in de periode van 1 november 2017 tot en met 31 maart 2018 te Oss [slachtoffer] ( [geboortejaar] ) heeft mishandeld door haar met een bierfles op haar hoofd te slaan;
in de zaak met parketnummer 01/088305-17:
1.
in de periode van 14 mei 2017 tot en met 15 mei 2017 te Oss opzettelijk en wederrechtelijk een hoeveelheid kleding, die aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield;
2.
op 7 mei 2017 te Oss [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen “Als je weg gaat bij me, schiet ik je neer. Niet dood, maar je moet wel lijden”.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tenlastelegging voorkomen, zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert dat aan verdachte een gevangenisstraf van vijf jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen, die niet langer is dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, dan wel deze tijd zo kort mogelijk te overschrijden. De verdediging vindt het van groot belang dat verdachte zo snel mogelijk kan beginnen met de door deskundigen geadviseerde behandelingen. Daarnaast kan aan verdachte in de visie van de verdediging een forse voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd met de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering geadviseerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een periode van ongeveer een jaar schuldig gemaakt aan diverse strafbare gedragingen, die telkens waren gericht tegen [slachtoffer] , met wie verdachte jarenlang een relatie had en twee zoons heeft gekregen, en die telkens hebben plaatsgevonden in of rond de woning van [slachtoffer] . Die gedragingen zijn in de loop van de tijd steeds ernstiger geworden. Verdachte heeft in mei 2017 [slachtoffer] bedreigd. Uit de verklaring die [slachtoffer] hierover bij de politie heeft afgelegd, blijkt dat zij doodsbang voor verdachte was en vreesde dat hij haar echt iets zou gaan aandoen. Die vrees is terecht gebleken. Verdachte heeft ongeveer een week na de bedreiging [slachtoffer] ’s kleding met een mes kapot gesneden. Een aantal maanden later heeft verdachte met een bierfles op [slachtoffer] ’s hoofd geslagen, waardoor zij letsel aan haar hoofd heeft opgelopen. Ten slotte, weer een tijd later, heeft verdachte [slachtoffer] meermalen met een mes, onder meer in haar borst en haar buik, gestoken. De verwondingen aan haar buik waren zo ernstig dat een spoedoperatie nodig was. Het slachtoffer mag van geluk spreken dat zij niet nog ernstiger letsel heeft opgelopen of is komen te overlijden.
Verdachte heeft hiermee een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] en haar lichamelijke integriteit aangetast. De bedreiging en het geweld moeten een grote indruk op [slachtoffer] hebben gemaakt, zeker omdat dit in een periode van een jaar heeft plaatsgevonden door verdachte met wie zij jarenlang een relatie heeft gehad. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hun in hun dagelijks bestaan. Uit de slachtofferverklaring die [slachtoffer] tijdens de terechtzitting heeft voorgedragen blijkt dat dit ook voor [slachtoffer] geldt. Onder meer door de littekens die [slachtoffer] aan de steekpartij heeft overgehouden, wordt zij hier telkens aan herinnerd.
De rechtbank rekent het verdachte verder zwaar aan dat de strafbare feiten zijn gepleegd in en rond de woning van [slachtoffer] , de plek waar zij zich veilig moet kunnen voelen en dat in het geval van de steekpartij dit zelfs is gebeurd terwijl de kinderen in de woning aanwezig waren.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerdere wegens soortgelijke feiten is veroordeeld.
Verder houdt de rechtbank rekening met de rapporten die door drs. H.E.W. Koornstra, psycholoog en dr. B.A. Blansjaar, psychiater over verdachte zijn uitgebracht. In de kern komen deze rapporten er op neer dat zowel de psycholoog als de psychiater concluderen dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een licht verstandelijke beperking en van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een stoornis in het alcoholgebruik. Hiervan was volgens hen ook sprake ten tijde van de ten laste gelegde poging tot doodslag. Beiden adviseren de rechtbank daarom de poging tot doodslag in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Verdachte heeft tijdens de terechtzitting verklaard dat hij wist dat hij onder invloed van alcohol agressief wordt en dat hij dan in de problemen komt. Ook het slaan met een bierfles op [slachtoffer] ’s hoofd is volgens verdachte onder invloed van alcohol gebeurd. Toch heeft verdachte ook voorafgaand aan de steekpartij op 21 april 2018 opnieuw veel alcohol gedronken. Verdachte heeft zich daarmee in de positie gebracht, waarin hij agressief en gewelddadig zou kunnen worden terwijl hij wist dat dat zou kunnen gebeuren.
De rechtbank volgt de adviezen van de psycholoog en de psychiater om de poging tot doodslag verminderd aan verdachte toe te rekenen, maar wel met inachtneming van bovenstaande kanttekeningen.
Zowel de psycholoog als de psychiater adviseren de rechtbank vervolgens aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarde onder meer dat verdachte wordt behandeld. Volgens de psycholoog kan dat in een ambulant kader door middel van een agressie-regulatietraining en een lifestyle-training, terwijl de psychiater vindt dat verdachte klinisch moet worden behandeld.
Uit het rapport van Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) van 7 november 2018, dat is opgemaakt door mevrouw M. van der Flier-Van Leuken, blijkt dat ook de reclassering de rechtbank adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Een van die bijzondere voorwaarden zou volgens de reclassering moeten zijn dat verdachte wordt opgenomen in een zorginstelling en een klinische behandeling moet ondergaan.
Hoewel de psycholoog, de psychiater en de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf adviseren, zal de rechtbank aan verdachte geen voorwaardelijke straf opleggen. De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat verdachte moet worden behandeld, maar is met de officier van justitie van oordeel dat ook in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden beoordeeld welke behandeling op dat moment nodig is. Daar komt bij dat de rechtbank gelet op de ernst van de feiten een voorwaardelijk strafdeel niet passend acht.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De vordering.
Tijdens de terechtzitting heeft de raadsvrouw gezegd dat de vordering met een bedrag van
€ 475,00 moet worden verlaagd, omdat verdachte dit bedrag al aan [slachtoffer] heeft vergoed. De vordering moet vervolgens worden verhoogd met € 2.000,00 in verband met een hersteloperatie aan de buik. Die operatie moet nog worden uitgevoerd. De raadsvrouw wijzigt de vordering daarom van € 15.853,95 naar € 17.378,95.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van [slachtoffer] kan worden toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging is van mening dat een bedrag van € 2.141,88 voor toewijzing in aanmerking komt. Dit bedrag is door de verdediging als volgt opgebouwd:
  • Ziekenhuisdaggeldvergoeding € 30,00
  • Reiskosten € 61,88
  • Materiële kosten € 50,00
  • Immateriële kosten € 2.000,00
De vordering moet in de visie van de verdediging voor het overige worden afgewezen.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten een bedrag van
€ 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding en een bedrag van € 810,00 aan materiële schadevergoeding. De materiële schadevergoeding bestaat uit de volgende bedragen:
  • Ziekenhuisdaggeldvergoeding € 30,00
  • Reiskosten € 100,68
  • Jurk en broek € 50,00
  • Huishoudelijk hulp € 342,00
(twee weken in verband met een lichte beperking, € 171,00 per week)
- Schoonmaakkosten € 288,00.
De immateriële - en materiële schadevergoeding worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de posten ‘glas deur’ en ‘Coveren tattoo met naam verdachte’, omdat niet is komen vast te staan dat het ten aanzien van deze posten gaat om rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de posten ‘kleding’ nu verdachte reeds € 475,- op deze post heeft betaald en de benadeelde niet heeft onderbouwd dat deze schadepost dit bedrag overschrijdt , , ‘medische kosten’, ‘kosten opleiding’ en ‘huishoudelijke hulp’, voor zover die post het bedrag van € 342,00 te boven gaat, onder meer omdat de bewijsstukken thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de post ‘hersteloperatie’, waarmee de benadeelde partij haar vordering tijdens de terechtzitting heeft vermeerderd, omdat deze operatie nog niet is uitgevoerd en waarvoor nog geen kosten zijn gemaakt.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 april 2018 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 285, 287, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het in de zaak met parketnummer 01/865053-18 onder 1 impliciet primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte hiervan vrij.
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. 01/865053-18 feit 1: Poging tot doodslag. T.a.v. 01/865053-18 feit 2: Mishandeling. T.a.v. 01/088305-17 feit 1: Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen. T.a.v. 01/088305-17 feit 2: Bedreiging met zware mishandeling. verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregel:
T.a.v. 01/865053-18 feit 1, feit 2, 01/088305-17 feit 1, feit 2:
Gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. 01/865053-18 feit 1, feit 2, 01/088305-17 feit 1, feit 2: Maatregel van schadevergoeding van € 5.810,68 subsidiair 64 dagen hechtenis.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 5.810,68 (zegge:
vijfduizendachthonderdtien euro en achtenzestig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 64 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 5.000,00 immateriële schadevergoeding en € 810,68 materiële schadevergoeding (posten: daggeld, reiskosten, schoonmaakkosten, huishoudelijke hulp tot een bedrag van € 342,00 en jurk en broek € 50,00).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] , van een bedrag van € 5.810,68 (zegge: vijfduizendachthonderdtien euro en achtenzestig cent), te weten € 5,000,00 immateriële schadevergoeding en € 810,68 materiële schadevergoeding (posten: daggeld, reiskosten,
schoonmaakkosten, huishoudelijke hulp tot een bedrag van € 342,00 en jurk en broek
€ 50,00).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (posten: resterende deel huishoudelijke hulp, resterende deel smartengeld, vernielde kleding, glas deur, coveren tattoo, kosten opleiding) niet-ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Flikkenschild, voorzitter,
mr. A.M. Kooijmans-de Kort en mr. S.J.W. Hermans, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 30 november 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, genummerd OB1R018067, aantal pagina’s: 318. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch, Basisteam Maasland, genummerd PL2100-2017099926, aantal pagina’s: 70. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.