ECLI:NL:RBOBR:2018:5909

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
7283535 \ CV EXPL 18-6706
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke ontbinding huurovereenkomst en ontruiming in verband met hennepkwekerij

In deze zaak heeft de publiekrechtelijke rechtspersoon Gemeente Haaren een kort geding aangespannen tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met als doel de ontruiming van een woonwagenstandplaats. De gemeente vorderde ontruiming op basis van een buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst, die was gebaseerd op de sluiting van het gehuurde door de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De gemeente stelde dat er een hennepkwekerij was aangetroffen in een berging die bij het gehuurde zou behoren, en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich niet als goede huurders hadden gedragen.

De procedure begon met een inleidende dagvaarding op 24 oktober 2018, gevolgd door een mondelinge behandeling op 14 november 2018. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst tussen de gemeente en de gedaagden op 2 februari 2016 was gesloten, en dat de huurovereenkomst was bedoeld voor de verhuur van een woonwagenstandplaats. De kantonrechter oordeelde dat de berging, waarin de hennepkwekerij was aangetroffen, niet bij het gehuurde hoorde, en dat er onvoldoende bewijs was dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betrokken waren bij de hennepkwekerij.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van de gemeente afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk was dat de sluiting van het gehuurde door de burgemeester in rechte stand zou houden. De gemeente werd veroordeeld in de kosten van de procedure, omdat zij ongelijk kreeg. Dit vonnis is gewezen op 28 november 2018 door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 7283535 \ CV EXPL 18-6706
Vonnis in kort geding van 28 november 2018
in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon Gemeente Haaren,
gevestigd te Haaren,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.M.E. van Wijk-Driessen,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. J.J.H. Siebelt.
Partijen worden hierna genoemd “gemeente Haaren”, “ [gedaagde 1] ” en “ [gedaagde 2] ”.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit het volgende:
a. de inleidende dagvaarding in kort geding van 24 oktober 2018 met (9) producties;
b. de brief van de gemachtigde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van 9 november 2018 met (7) producties;
c. de brief van de gemachtigde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van 12 november 2018 met aanvullende producties (8-9);
d. de brief van de gemachtigde van gemeente Haaren van 13 november 2018 met aanvullende producties (10-17);
e. de mondelinge behandeling die op 14 november 2018 heeft plaatsgevonden.
Beide partijen en hun gemachtigden zijn verschenen en hebben hun standpunten nader toegelicht. De gemachtigde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft daarbij gebruik gemaakt van pleitaantekeningen.
1.2.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 2 februari 2016 is tussen gemeente Haaren als verhuurder en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als huurders een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de woonwagenstandplaats aan [adres] , hierna “het gehuurde”. In de overeenkomst is, voor zover relevant, het volgende bepaald.
“De verhuurder verhuurt aan de huurder, die in huur aanneemt de woonwagenstandplaats, gelegen aan ‘t [adres] , hierna te noemen “het gehuurde”. Het gehuurde is bestemd om te worden gebruikt als standplaats voor één woonwagen.
Artikel 1 Huurtijd
De huurovereenkomst wordt met ingang van 1 maart 2015 aangegaan voor onbepaalde tijd.
(..)
Artikel 4 Algemene voorwaarden
Op deze overeenkomst zijn van toepassing de Algemene Voorwaarden woonwagen en standplaats van de gemeente Haaren d.d. (hierna te noemen: “de Algemene Voorwaarden”).
2.2.
In de Algemene Voorwaarden woonwagen en standplaats van de gemeente Haaren d.d. 1 november 2011 is, voor zover relevant, het volgende bepaald.
“Artikel 5 Algemene verplichtingen van de huurder
(..)
2. De huurder is verplicht zich ten aanzien van het gebruik van het gehuurde als een goed huurder te gedragen.
3. De huurder is slechts bevoegd tot het gebruik van het gehuurde dat is overeengekomen, en zo daaromtrent niet is overeengekomen, tot het gebruik waartoe het gehuurde naar zijn aard bestemd is.
(..)
Artikel 7 Contractovername/weder-/onderverhuur
(..)
2. Het is de huurder verboden het gehuurde geheel of een gedeelte daarvan aan een derde onder te verhuren.
Het bepaalde in artikel 7:269 BW mist toepassing, omdat ingevolge artikel 7:234 BW het gehuurde niet tot een zelfstandige woning wordt gerekend.
(..)
Artikel 16 Oplevering van het gehuurde
1. De huurder zal het gehuurde bij het einde van de huur volledig ontruimen en in dezelfde staat opleveren als vermeld in de opnamestaat, die bij de aanvang van de huurovereenkomst is opgemaakt. Bij het ontbreken van die staat zal hij het gehuurde in goede staat opleveren.
(..)”
2.3.
Op 12 juni 2018 heeft de politie een inval gedaan op het gehuurde (en de twee naastgelegen standplaatsen). In de rapportage van de politie is, voor zover relevant, het volgende gerapporteerd.
Aanleiding:
Op vrijdag 4 mei 2018 ontvingen wij een proces-verbaal vanuit het Team Criminele Inlichtingen, met de mededeling dat er al meerdere jaren hennep werd geteeld in een schuur achter een van de woonwagens aan het [adres] en dat de bewoners van [adres] eigenaar zijn van de hennepkwekerij. (..)
Betreden pand:
Op dinsdag 12 juni 2018 werd de schuur achter [adres] en [adres] betreden. De schuur werd geopend middels de sleutel gekregen van de bewoner van [adres] [gedaagde 2] . In de schuur was een algemene toegangsruimte (ruimte A) en er waren 3 deuren. 1 deur aan de rechterkant bij binnenkomst werd geopend met de sleutel gekregen van de bewoner van [adres] , in deze ruimte werd een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen (ruimte C). Daarnaast was een niet afgesloten ruimte in de schuur, welke was ingericht als drogerij (ruimte B). Aan de linkerkant van de schuur was een afgesloten deur die werd geopend met de sleutel van de bewoner van [adres] , [naam vader] , in deze ruimte werd een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen (ruimte D).
Achter de woonwagen van [adres] was een afgesloten tuinhuis, het tuinhuis werd geopend met de sleutel gekregen van [naam] . In het tuinhuis stond een kweektent. In de kweektent was een ingerichte hennepkwekerij aanwezig.
(..)
Doorzoeking:
Er heeft vervolgens een doorzoeking plaatsgevonden in de woonwagens [adres] , [adres] en [adres] . Achter [adres] was een ruimte ingericht als woning, welke [adres] wordt genoemd. (..) In de woonwagen nummer [adres] , pepperspray en 2 busjes CS gas, in een kluis 3310 euro. (..)
Diefstal stroom:
Op dinsdag 12 juni 2018 werd door een fraude-inspecteur van Enexis BV een onderzoek ingesteld bij de elektriciteitsmeter van genoemde percelen. Uit dit onderzoek bleek dat de verzegeling verbroken was en dat er gefraudeerd was met de ijkzegels van de meter en dat de meterstanden niet klopten met het verbruik van [adres] en [adres] . Er was sprake van diefstal van stroom. (..)
Eigenaar pand:
Uit het ingestelde onderzoek bleek dat de eigenaren van de panden zijn:
(..)
[adres] :
[gedaagde 1]
[gedaagde 2]
(..)
Verhoor verdachte:
Verdachte [naam vader] verklaarde dat de aangetroffen hennepkwekerijen in de schuur achter het pand [adres] en [adres] van hem zijn. (..) De andere bewoners/verdachten beriepen zich op hun zwijgrecht of ontkenden. Het onderzoek naar de herkomst van de hennepkwekerij is op het moment van het opstellen van dit document nog niet afgerond.”
2.4.
De burgemeester van de gemeente Haaren heeft op 14 juni 2018 schriftelijk aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] meegedeeld voornemens te zijn het gehuurde te sluiten. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze in te dienen. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en op 27 juni 2018 een zienswijze met producties ingediend.
2.5.
Op 20 juli 2018 heeft de burgemeester besloten om aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een last onder bestuursdwang op te leggen. Dit besluit houdt in dat het perceel en de daarbij behorende opstallen, gelegen aan [adres] , vanaf maandag
27 augustus 2018 voor de duur van 6 maanden gesloten en afgesloten zijn en ook gesloten dienen te worden gehouden op grond van artikel 13b Opiumwet. De zienswijze van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gaf de burgemeester geen aanleiding om af te zien van de sluiting van het perceel. De sluiting duurt tot 27 februari 2019.
2.6.
In het besluit van 20 juli 2018 is verder, voor zover relevant, het volgende bepaald.
“Belanghebbenden kunnen tegen dit besluit binnen 6 weken na de dag van verzending een bezwaarschrift bij ons college indienen.
(..)
Het op verzoek verlengen van de begunstigingstermijn tot zes weken na de beslissing op bezwaar wordt redelijk geacht. Tenzij er zeer dringende belangen zijn (bijvoorbeeld een brandgevaarlijke situatie) wordt daarom als beleidslijn gehanteerd dat de begunstigingstermijn verlengd wordt. Kortom, mocht u bezwaar willen aantekenen dan kunt u bij ons een verzoek om verlenging van de termijn indienen.”
2.7.
Het besluit van 20 juli 2018 is vervangen door een gelijkluidend besluit van
14 augustus 2018. Het besluit van 20 juli 2018 was namelijk abusievelijk gericht aan [gedaagde 2] en het minderjarige kind van partijen, [naam kind] .
2.8.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben op 17 augustus 2018 pro forma bezwaar ingediend tegen het besluit tot sluiting. De gronden van het bezwaar zijn op 14 september 2018 door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ingediend. Er was ten tijde van de mondelinge behandeling nog niet beslist op het bezwaar.
2.9.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben op 17 augustus 2018 tevens verzocht om verlenging van de begunstigingstermijn tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Dit verzoek is bij besluit van 21 augustus 2018 afgewezen, omdat het risico voor gezondheid, veiligheid en milieu bij drugsproductie en -handel naar de mening van de burgemeester zwaarder weegt dan het individuele belang van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben tegen het besluit van 21 augustus 2018 diezelfde dag nog bezwaar gemaakt. Er was ten tijde van de mondelinge behandeling nog niet beslist op dit bezwaar.
2.9.
Gemeente Haaren heeft de huurovereenkomst met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij brief van 24 augustus 2018 buitengerechtelijk ontbonden met ingang van
28 augustus 2018.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Gemeente Haaren vordert [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen om het gehuurde, gelegen aan [adres] , binnen 7 dagen na betekening van het vonnis te ontruimen. Gemeente Haaren vordert tevens, indien [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hiermee in gebreke blijven en de gemeente de ontruiming zelf dient uit te voeren, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen de kosten van de ontruiming aan de gemeente te voldoen. Tot slot vordert gemeente Haaren veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van de procedure.
Gemeente Haaren legt hieraan, kort samengevat, het volgende ten grondslag.
Primair was gemeente Haaren op grond van artikel 7:231 lid 2 BW bevoegd om de huurovereenkomst op de voet van artikel 6:267 BW te ontbinden vanwege de sluiting door de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Slechts vereist hiervoor is dat het gehuurde is gesloten en dat is hier het geval.
Subsidiair geldt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich niet als goed huurders hebben gedragen en sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. De ernst hiervan rechtvaardigt een vordering (in kort geding) tot ontruiming.
Gemeente Haaren heeft belang bij een spoedige voorziening om een signaal af te geven aan andere (toekomstige) huurders.
3.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren, zakelijk weergegeven, het volgende verweer.
Gezien de feiten en omstandigheden, en de vaststelling dat gemeente Haaren bij haar besluitvorming aantoonbaar uitgaat van onjuiste veronderstellingen, is de kans op gegrondverklaring van het bezwaar of beroep groot. Indien de bezwaarcommissie of de bestuursrechter het gewraakte besluit zal terugdraaien, dan ontvalt de grondslag aan de buitengerechtelijke ontbinding en kan de gevorderde ontruiming niet worden toegewezen.
Daarnaast is er aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen sprake van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dragen geen enkele aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor de aangetroffen hennepkwekerij. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dat zij zich niet als goed huurders hebben gedragen.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten verder dat gemeente Haaren enig spoedeisend belang heeft. Er is al een zeer duidelijk signaal afgegeven door de sluiting van het gehuurde voor de duur van 6 maanden en door het plaatsen van een bord voor de woonwagen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Ontruiming maakt het gewenste signaal aan andere (toekomstige) huurders niet duidelijker.
Voor het geval waarin de ontruiming wordt toegewezen, verzoeken [gedaagde 1] en [gedaagde 2] subsidiair het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, dan wel ontruiming afhankelijk te maken van een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, zoals het bestuursrechtelijke traject. Meer subsidiair verzoeken [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een in goede justitie te bepalen termijn te bepalen, waarbij rekening wordt gehouden met de sluitingstermijn van 6 maanden en het feit dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
2 maanden nodig zullen hebben om een ontruiming in goede banen te leiden.
3.3.
Op de overige stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De spoedeisendheid van de vordering is door gemeente Haaren voldoende gesteld, maar door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bestreden. Naar het oordeel van de kantonrechter draagt een vordering tot ontruiming, gebaseerd op een buitengerechtelijke ontbinding op grond van artikel 7:231 lid 2 BW in beginsel naar haar aard een spoedeisend karakter. De door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aangevoerde argumenten geven geen aanleiding te oordelen dat dit in dit geval anders is. Gemeente Haaren wordt dan ook ontvangen in haar vorderingen.
4.2.
In deze procedure, die strekt tot het treffen van een voorlopige voorziening, dient een vordering alleen te worden toegewezen indien aannemelijk is dat de vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Hierbij dienen de belangen van partijen te worden afgewogen.
4.3.
Primair heeft gemeente Haaren de op artikel 7:231 lid 2 BW gebaseerde buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst van 24 augustus 2018 aan haar vordering ten grondslag gelegd. In geschil is dus of voldoende aannemelijk is dat die ontbinding in een bodemprocedure stand houdt, en ontruiming zal worden toegewezen.
4.4.
In dit kader dient eerst te worden beoordeeld of voldoende aannemelijk is dat de berging, waarin een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen, bij het gehuurde behoort. De kantonrechter overweegt in dit verband als volgt.
4.5.
[gedaagde 1] heeft onweersproken gesteld dat hij tot ongeveer 2000 in zijn ouderlijk huis aan [adres] heeft gewoond, en daarna is gaan samenwonen met [gedaagde 2] aan [adres] . [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben in dat kader een huurovereenkomst met gemeente Haaren gesloten voor de (toen nieuwe) standplaats [adres] . Op die standplaats heeft hij destijds enkel een woonwagen geplaatst. De overeenkomst die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] destijds hebben gesloten, is (naar de kantonrechter aanneemt) gevolgd door de huurovereenkomst die gemeente Haaren op
2 februari 2016 met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft gesloten en die als productie
1 bij dagvaarding is gevoegd. In deze huurovereenkomst is te lezen dat die ziet op de (ver)huur van de woonwagenstandplaats [adres] , die is bestemd voor de plaatsing van één woonwagen. De kantonrechter stelt vast dat uit de overeenkomst dus niet blijkt dat een berging onderdeel uitmaakt van het gehuurde.
4.6.
[gedaagde 1] heeft onweersproken gesteld dat de berging, waarin op 12 juni 2018 de hennepkwekerij is aangetroffen, is gebouwd door zijn vader, [naam vader] . De berging staat er in zijn huidige vorm al zolang als [gedaagde 1] zich kan herinneren en hij woont, als gezegd, al ruim 30 jaar ter plaatse. [gedaagde 1] weet niet beter dan dat de berging hoort bij zijn ouderlijk huis, [adres] , en niet (ook) bij het gehuurde.
4.7.
Gemeente Haaren heeft in dit verband gesteld dat zij met [gedaagde 1] heeft gesproken over een herverdeling van het bouwvlak ter plaatse ( [adres] , [adres] en [adres] ),
en dat [gedaagde 1] zich tijdens die gesprekken niet op het standpunt heeft gesteld dat de berging niet (ook) tot het gehuurde behoort.
[gedaagde 1] heeft aangevoerd dat hij bij de gemeente in 2009 een aanvraag heeft ingediend voor uitbreiding van het gehuurde in combinatie met het plaatsen van een andere (grotere) woonwagen. Die grotere wagen paste namelijk niet op de gehuurde standplaats. Er is nooit gesproken over de berging, en die deed in het kader van zijn aanvraag ook niet ter zake.
Het komt de kantonrechter niet onbegrijpelijk voor dat [gedaagde 1] in een gesprek met de gemeente over zijn aanvraag tot vergroting van het gehuurde voor het plaatsen van een ruimere woonwagen (welke aanvraag door gemeente Haaren niet, althans onvoldoende is weersproken), niet heeft ontkend (of bevestigd) dat de berging van hem was. De aanvraag had immers betrekking op het gehuurde en niet (ook) op de berging achter het gehuurde. Voldoende aannemelijk is dat er voor [gedaagde 1] dus geen aanleiding bestond om (de eigendom en/of het gebruik van) de berging ter sprake te brengen. Het feit dat [gedaagde 1] zich niet/nooit op het standpunt heeft gesteld dat de berging niet tot het gehuurde behoort, vormt op zichzelf dan ook geen aanwijzing van het tegendeel.
4.8.
Gelet op het voorgaande acht de kantonrechter het op dit moment onvoldoende aannemelijk dat de berging bij het gehuurde hoort en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] reeds om die reden aansprakelijk zouden zijn voor dat wat daar is aangetroffen.
Dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] over een sleutel van de berging beschikten maakt dit niet anders. [gedaagde 1] heeft aangevoerd dat hij ook een sleutel van zijn ouderlijk huis [adres] en van de woonwagen van zijn zus [adres] had. Dit maakt hem vanzelfsprekend nog niet tot huurder van die opstallen, aldus [gedaagde 1] . De sleutels van de overige opstallen werden niet gebruikt, maar lagen in een lade in de woonwagen voor het geval daar eens gebruik van gemaakt zou moeten worden. De kantonrechter oordeelt dat het enkele voorhanden hebben van een sleutel van de berging niet de conclusie rechtvaardigt dat de berging bij het gehuurde hoort.
4.9.
De vraag is dan of anderszins voldoende aannemelijk is dat [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] betrokken zijn geweest bij de hennepkwekerij.
4.10.
Dat (een ruimte in) de berging is geopend met de sleutel van [gedaagde 2] , zoals blijkt uit de politierapportage, is daartoe naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende. [gedaagde 2] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij enkel gehoor heeft gegeven aan het verzoek van de politie de berging te openen met de sleutel die zij voorhanden had. Dit is onweersproken gebleven. De kantonrechter volgt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in hun standpunt dat het enkele voorhanden hebben van een sleutel van de berging onvoldoende aanleiding vormt om aan te nemen dat zij betrokken waren bij de hennepkwekerij en/of hiervoor aansprakelijk zouden zijn. Dit zou immers betekenen dat menig Nederlander aansprakelijk is voor dat wat zich bij de buren en/of familieleden afspeelt.
4.11.
De kantonrechter stelt - mede gelet op dat wat in rov. 4.8 is overwogen - vast dat niet, zoals in de inleidende dagvaarding is gesteld, hennep is geteeld in het gehuurde. In de woonwagen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn geen zaken aangetroffen die onmiskenbaar verband houden met de hennepkwekerij. De verklaring van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , dat zij een autobedrijf exploiteren en om die reden pepperspray en traangas (ter verdediging van met name [gedaagde 2] ) en contant geld in huis hadden, komt de kantonrechter niet op voorhand geheel onbegrijpelijk of ongeloofwaardig voor. Dat pepperspray en traangas verboden is, is in het kader van deze procedure niet relevant.
4.12.
Partijen zijn het er voorts over eens dat er voor [adres] , [adres] en [adres] één meterkast aanwezig is, en dat die kast zich bevindt achter de woonwagen op Molenheike [adres] . [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben gesteld dat zij niet in het bezit zijn van een sleutel van deze kast. Deze stelling is niet weersproken. Verder is niet gesteld of gebleken dat de meterkast is opengebroken. Het ligt voor de hand dat de vader van [gedaagde 1] in de meterkast heeft lopen rommelen en de meter(s) heeft gemanipuleerd, aldus [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Zij betwisten in elk geval dat zij (één van) de meter(s) hebben gemanipuleerd. Het enkele feit dat zij de kosten voor diefstal van elektriciteit (door Enexis gefactureerd op
10 juli 2018 à € 3.918,58) hebben voldaan, is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende om voorshands aan te nemen dat zij zich aan de betreffende diefstal schuldig hebben gemaakt. De verklaring dat zij die kosten enkel hebben voldaan omdat zij waren afgesloten en anders niet opnieuw aangesloten konden worden, acht de kantonrechter voorshands voldoende plausibel. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de zorg hebben over een minderjarige zoon. Deze zorg heeft mede een rol gespeeld bij hun beslissing ten aanzien van betaling, aldus [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
4.13.
Gemeente Haaren verwijst nog naar de zaak tussen gemeente Haaren enerzijds en de heer [naam vader] (vader van [gedaagde 1] ) en mevrouw [naam moeder] (moeder van [gedaagde 1] ; hierna: [naam moeder] ) anderzijds met kenmerk 7283459 \ CV EXPL 18-6705. In deze zaak heeft [naam moeder] namelijk verklaard dat ook [gedaagde 1] gebruik zou maken van de berging, om er met zijn vader en zijn zoon te sleutelen aan motoren.
[gedaagde 1] heeft deze stelling van zijn moeder uitdrukkelijk betwist en aangevoerd dat hij elders (voor zijn autobedrijf) een loods huurt en dat hij daar ook hobbymatige werkzaamheden aan motoren verricht. In die loods is alle daarvoor benodigde apparatuur voorhanden, aldus [gedaagde 1] .
Gelet op deze gemotiveerde betwisting had het op de weg van gemeente Haaren gelegen om de stelling (die niet zij maar [naam moeder] heeft betrokken) nader te onderbouwen, indien zij meent dat uit die stelling moet worden afgeleid dat [gedaagde 1] betrokken is geweest bij de hennepkwekerij. De gemeente heeft dat niet gedaan, zodat de kantonrechter de verwijzing naar de stelling van [naam moeder] verder passeert.
4.14.
Gelet op al het voorgaande is primair de slotsom dat voorshands niet voldoende aannemelijk is dat sprake is van een overtreding van de Opiumwet door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Niet uit te sluiten valt daarom dat de sluiting van het gehuurde door de burgemeester in rechte geen stand houdt. Zodoende is evenmin voldoende aannemelijk dat gemeente Haaren bevoegd was op grond van die sluiting de huurovereenkomst met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] buitengerechtelijk te ontbinden. Onvoldoende aannemelijk is dus dat de gevorderde ontruiming op de daaraan primair door gemeente Haaren ten grondslag gelegde grond in een bodemprocedure zal worden toegewezen.
4.15.
De kantonrechter is van oordeel dat voorhands ook onvoldoende aannemelijk is geworden dat een vordering tot ontruiming wegens een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Immers, voorshands is onvoldoende aannemelijk geworden dat de berging bij het gehuurde hoort, en een verband tussen de hennepkwekerij en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is ook anderszins voorshands niet aannemelijk kunnen worden. Er is sprake van afzonderlijke huurovereenkomsten tussen de gemeente en de bewoners van [adres] , [adres] en [adres] . De bewoners zijn dus in beginsel niet aansprakelijk voor de gedragingen van de buren. Er zijn al met al onvoldoende concrete aanwezig om voorshands te concluderen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich niet als goed huurder hebben gedragen.
4.16.
De vorderingen van gemeente Haaren zullen worden afgewezen bij gebrek aan een voldoende deugdelijke grondslag. De kantonrechter tekent hierbij aan dat bij haar beslissing heeft meegewogen dat ontruiming een zeer ingrijpende en in de regel onomkeerbare maatregel is.
4.17.
Gemeente Haaren wordt veroordeeld in de kosten van de procedure, omdat zij ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt gemeente Haaren in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot op heden begroot op € 400,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
5.3.
verklaart dit vonnis, waar het de veroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2018.