Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.[gedaagde 1] ,
1.De procedure
Beide partijen en hun gemachtigden zijn verschenen en hebben hun standpunten nader toegelicht. De gemachtigde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft daarbij gebruik gemaakt van pleitaantekeningen.
2.De feiten
27 augustus 2018 voor de duur van 6 maanden gesloten en afgesloten zijn en ook gesloten dienen te worden gehouden op grond van artikel 13b Opiumwet. De zienswijze van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gaf de burgemeester geen aanleiding om af te zien van de sluiting van het perceel. De sluiting duurt tot 27 februari 2019.
14 augustus 2018. Het besluit van 20 juli 2018 was namelijk abusievelijk gericht aan [gedaagde 2] en het minderjarige kind van partijen, [naam kind] .
28 augustus 2018.
3.De vordering en het verweer
2 maanden nodig zullen hebben om een ontruiming in goede banen te leiden.
4.De beoordeling
2 februari 2016 met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft gesloten en die als productie
1 bij dagvaarding is gevoegd. In deze huurovereenkomst is te lezen dat die ziet op de (ver)huur van de woonwagenstandplaats [adres] , die is bestemd voor de plaatsing van één woonwagen. De kantonrechter stelt vast dat uit de overeenkomst dus niet blijkt dat een berging onderdeel uitmaakt van het gehuurde.
en dat [gedaagde 1] zich tijdens die gesprekken niet op het standpunt heeft gesteld dat de berging niet (ook) tot het gehuurde behoort.
10 juli 2018 à € 3.918,58) hebben voldaan, is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende om voorshands aan te nemen dat zij zich aan de betreffende diefstal schuldig hebben gemaakt. De verklaring dat zij die kosten enkel hebben voldaan omdat zij waren afgesloten en anders niet opnieuw aangesloten konden worden, acht de kantonrechter voorshands voldoende plausibel. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de zorg hebben over een minderjarige zoon. Deze zorg heeft mede een rol gespeeld bij hun beslissing ten aanzien van betaling, aldus [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .