ECLI:NL:RBOBR:2018:5854

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2018
Publicatiedatum
26 november 2018
Zaaknummer
C/01/339241 / KG ZA 18-603
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van onroerende zaken door gemeente in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 26 november 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de gemeente Mill en Sint Hubert en verschillende gedaagden, waaronder onbekende personen. De gemeente vorderde ontruiming van onroerende zaken die zonder toestemming in gebruik waren genomen door de gedaagden. De gemeente stelde dat de gedaagden onrechtmatig handelden door de percelen in gebruik te nemen, terwijl deze niet geschikt waren voor het plaatsen van caravans en er al een belangstellendenregister bestond. De rechtbank oordeelde dat de gemeente, gezien de reeds opgelegde last onder bestuursdwang, geen spoedeisend belang had bij de gevraagde voorzieningen. De vorderingen tegen de gedaagden werden afgewezen, behalve voor de onbekende personen, die wel tot ontruiming werden veroordeeld. De rechtbank legde ook een dwangsom op voor het niet voldoen aan de ontruimingsverplichting. De gemeente werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, terwijl de onbekende personen in de proceskosten van de gemeente werden veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/339241 / KG ZA 18-603
Vonnis in kort geding van 26 november 2018
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE MILL EN SINT HUBERT,
zetelend te Mill,
eiseres,
advocaat mr. M.B.J. Thijssen te Nijmegen,
tegen

1.[gedaagde 1]

zonder bekende woonplaats binnen Nederland of daarbuiten,
2.
[gedaagde 2]
rechtens wonende te [woonplaats] , maar feitelijk zonder bekende woon- en/of verblijfplaats binnen Nederland of daarbuiten,
3.
[gedaagde 3]
wonende te [woonplaats] ,
4.
[gedaagde 4]
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching te Rotterdam
5.
DE PERSONEN, niet zijnde gebruikers of gewezen gebruikers krachtens een persoonlijk of zakelijk recht,
die verblijven op de onroerende zaken, gelegen aan [adres] , ongenummerd, ter hoogte van de [straatnaam] , kadastraal bekend, [kadastraal nummer(s)] ,van wie de namen en woonplaatsen niet kunnen worden achterhaald;
gedaagden,
Eiseres wordt hierna “de gemeente” genoemd. Gedaagden sub 1 tot en met 3 worden “ [gedaagden 1 tot en met 3] ” genoemd. Gedaagde sub 4 wordt “ [gedaagde 4] ” genoemd en gedaagden sub 5 worden “de onbekende personen” genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 29 oktober en 2 november 2018 met producties, genummerd 1 tot en met 18;
  • de brief van mr. Thijssen van 9 november 2018 met de producties 19 tot en met 23;
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 12 november 2018;
  • de pleitnota van mr. Thijssen;
  • de pleitnota van mr. Huurman-Ip Vai Ching
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De gemeente is eigenaar van een perceel grond, gelegen aan het adres [adres] , ongenummerd, ter hoogte van de [straatnaam] , kadastraal bekend, [kadastraal nummer(s)] , hierna: “de percelen”.
2.2.
De percelen liggen nabij een woonwijk en zijn in het verleden in gebruik geweest als woonwagenterrein.
2.3.
De gemeente heeft alle standplaatsen voor woonwagens op de percelen opgeheven, op één standplaats na, gelegen op perceel [kadastraal nummer(s)] . De gemeente heeft deze standplaats verhuurd aan de moeder van [gedaagde 4] . De gemeente heeft de percelen na de sluiting van het woonwagenterrein afgesloten door middel van betonblokken met hekken daar bovenop.
2.4.
In het voorjaar van 2017 heeft de gemeente een belangstellendenregister aangelegd voor het geval de gemeente in de toekomst tot uitbreiding van het aantal standplaatsen zou besluiten. [gedaagde 4] heeft zich in dit belangstellendenregister laten inschrijven. [gedaagden 1 tot en met 3] staan niet ingeschreven in dit register. [gedaagde 4] heeft ter zitting verklaard dat vier van de vijftien namen op de belangstellendenlijst in werkelijkheid geen belangstellenden zijn maar door hem zijn aangespoord om zich te laten registreren om het belang van nieuwe standplaatsen te benadrukken.
2.5.
Op 23 september 2018 heeft de gemeente vernomen dat het perceel [kadastraal nummer(s)] zonder toestemming van de gemeente in gebruik is genomen door een aantal personen die daarop caravans hebben geplaatst.
2.6.
Op 24 september 2018 hebben [gedaagden 1 tot en met 3] de gemeente verzocht om hen in te schrijven in de gemeente Mill en Sint Hubert. Zij geven daarbij aan dat hun doel is een huurovereenkomst woonwagen standplaats voor onbepaalde tijd (productie 22 bij de dagvaarding).
2.7.
Bij brief van 25 september 2018 hebben twee buitengewoon opsporingsambtenaren van de gemeente [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [naam levenspartner 1] en [naam levenspartner 2] gesommeerd om vóór donderdag 27 september 2018 te 17.00 uur het perceel te ontruimen en vervolgens ontruimd te houden (productie 4 bij de dagvaarding). [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [naam levenspartner 1] en [naam levenspartner 2] hebben aan deze sommatie geen gevolg gegeven ( [naam levenspartner 1] en [naam levenspartner 2] worden hierna tezamen aangeduid als [levenspartners gezamelijk] ). [levenspartners gezamelijk] zijn zussen en levenspartners van twee van de drie broers [gedaagden 1 tot en met 3]
2.8.
De gemeente heeft bij brief van 27 september 2018 (productie 5 bij de dagvaarding) aan mevrouw [naam medewerker vereniging Sinti] van de vereniging Sinti, Roma en woonwagenbewoners NL onder meer als volgt bericht:
“Uit diverse berichtgeving op social media en reguliere media heb ik berichten ontvangen dat er een betoging wordt georganiseerd op de locatie [straatnaam] te Mill op donderdag 27 september 2018 tussen 15.00 en 17.00 uur. Tevens kondigt u in uw e-mailbericht, (…), aan dat er op genoemde datum, tijdstip en locatie door de woonwagengemeenschap een solidariteitsbezoek wordt gebracht.
Kennisgeving
Ik deel u mee dat ik tot op heden geen kennisgeving van betoging, ingevolge het bepaalde in artikel 2:3 lid 1 van de Algemene plaatselijke verordening Mill en Sint Hubert is ingediend. (…) Ik wil u echter wel toestemming geven om de aangekondigde betoging te laten plaats vinden, mits aan de in deze brief genoemde voorschriften wordt voldaan.
(…)”
Daarop heeft mevrouw [naam medewerker vereniging Sinti] namens [gedaagden 1 tot en met 3] geantwoord dat het gaat om een bezoek en benadrukt dat het niet om een betoging gaat.
2.9.
Op 28 september 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de gemeente en [gedaagden 1 tot en met 3] Ná dit gesprek heeft de gemeente geconstateerd dat perceel [kadastraal nummer(s)] zonder haar toestemming in gebruik is genomen door [gedaagde 4] .
2.10.
Bij besluit van diezelfde datum (productie 12 bij de dagvaarding) heeft de gemeente [gedaagden 1 tot en met 3] en [levenspartners gezamelijk] de volgende last onder dwangsom opgelegd.
“Wij gelasten u om binnen een termijn van 96 uur het zonder de vereiste omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1 lid 1 sub a van de Wabo, alsmede artikel 2.3a lid 1 van de Wabo, het bouwen en in stand laten van de woonwagen(s)/caravan(s) op het perceel [kadastraal nummer(s)] (…) te beëindigen en beëindigd te houden.
Voor zover de woonwagen(s)/caravan(s) niet zouden zijn te kwalificeren als een bouwwerk, gelasten wij u om binnen een termijn van 96 uur de zonder vereiste ontheffing op grond van artikel 4:18 lid 3 van de APV alsdan geplaatste kampeermiddelen (zijnde de woonwagen(s)/caravan(s)), in strijd met artikel 4:18 lid 3 van de APV, te verwijderen en verwijderd te houden.
(…)
Indien wij na afloop van voornoemde termijn constateren dat de overtreding niet (volledig) is beëindigd, zult u een dwangsom verbeuren van € 5.000,- ineens per caravan per dag met een maximum van € 20.000,- (per caravan).”
2.11.
[gedaagden 1 tot en met 3] en [levenspartners gezamelijk] hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2.12.
Bij per deurwaardersexploot uitgereikte brief van 4 oktober 2018 heeft de advocaat van de gemeente de personen die op dat moment op de percelen verbleven, gesommeerd om deze op 8 oktober 2018 te ontruimen en ontruimd te houden (productie 10 bij de dagvaarding).
2.13.
Bij uitspraak van 4 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter voornoemd besluit geschorst.
2.14.
Bij e-mailbericht van 8 oktober 2018 heeft de advocaat van [gedaagden 1 tot en met 3] en [gedaagde 4] aan de gemeente bericht dat [gedaagden 1 tot en met 3] niet bereid zijn om over te gaan tot vrijwillige ontruiming (productie 11 bij de dagvaarding).
2.15.
De voorzieningenrechter (bestuursrecht) van de rechtbank Oost-Brabant heeft bij uitspraak van 11 oktober 2018 met zaaknummer SHE 18/2390 de schorsing van het besluit van 28 september 2018 (de last onder dwangsom) met ingang van 17 oktober 2018 opgeheven (productie 13 bij de dagvaarding).
2.16.
Op 10 oktober 2018 heeft de gemeente aangifte gedaan van erfvredebreuk ex artikel 138 Wetboek van Strafrecht (productie 14 bij de dagvaarding).
2.17.
Bij brief van 18 oktober 2018 heeft de gemeente - onder verwijzing naar de brief van 12 oktober 2018 van de Minister aan de Tweede Kamer - aan [gedaagden 1 tot en met 3] en [levenspartners gezamelijk] bericht dat aan het Beleidskader gemeentelijke woonwagen- en standplaatsenbeleid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 12 juli 2018 geen grondslag kan worden ontleend voor het plaatsen van caravans op de betreffende percelen. De gemeente verzoekt [gedaagden 1 tot en met 3] in deze brief dan ook nogmaals om de caravans te verwijderen (productie 17 bij de dagvaarding).
2.18.
Bij besluit van 19 oktober 2018 (productie ter zitting overgelegd) heeft de gemeente [gedaagden 1 tot en met 3] , [levenspartners gezamelijk] en [gedaagde 4] de volgende last onder bestuursdwang opgelegd.
“Wij gelasten u om binnen een termijn van 96 uur het zonder de vereiste omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1 lid 1 sub a van de Wabo, alsmede artikel 2.3a lid 1 van de Wabo, bouwen en in stand laten van woonwagen(s)/caravan(s) met toebehoren op het perceel [kadastraal nummer(s)] en perceel [kadastraal nummer(s)] (…) te beëindigen en beëindigd te houden.
Voor zover de woonwagen(s)/caravan(s) niet zouden zijn te kwalificeren als een bouwwerk, gelasten wij u om binnen een termijn van 96 uur de zonder vereiste ontheffing op grond van artikel 4:18 lid 3 van de APV alsdan geplaatste kampeermiddelen (zijnde de woonwagen(s)/caravan(s) met toebehoren), in strijd met artikel 4:18 lid 3 van de APV, te verwijderen en verwijderd te houden.
(…)
Indien wij na afloop van voornoemde termijn constateren dat de overtreding niet (volledig) is beëindigd, kunnen wij de last door feitelijk handelen ten uitvoer leggen. Dit betekent dat wij de betreffende woonwagen(s)/ caravan(s) en toebehoren zelf van het perceel zullen (laten) verwijderen. De toepassing van bestuursdwang geschiedt volledig op uw kosten. Dat geldt ook voor eventuele schade aan de te verwijderen zaken, die ontstaat bij de feitelijke toepassing van bestuursdwang (…). ”
2.19.
[gedaagden 1 tot en met 3] en [gedaagde 4] hebben de voorzieningenrechter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening dit besluit van 19 oktober 2018 (last onder bestuursdwang) te schorsen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek tot schorsing afgewezen.
2.20.
Het perceel is tot op heden niet ontruimd.

3.Het geschil

3.1.
De gemeente vordert samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagden 1 tot en met 3] , [gedaagde 4] en de onbekende personen hoofdelijk te veroordelen om de onroerende zaak, gelegen aan het adres [adres] , ongenummerd, ter hoogte van de [straatnaam] , kadastraal bekend, [kadastraal nummer(s)] , te ontruimen en ontruimd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag of gedeelte van een dag dat (één van) gedaagde(n) daarmee in verzuim is en met machtiging aan de gemeente om de ontruiming en het ontruimd houden des nodig zelf te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm van politie en justitie en op kosten van gedaagden;
te bepalen dat dit vonnis binnen de in artikel 557a lid 3 Rv genoemde termijn van één jaar, althans binnen een termijn van één jaar ook ten uitvoer gelegd zal kunnen worden tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging op de onder 1 bedoelde onroerende zaak bevindt, telkens wanneer dat zich voordoet;
[gedaagden 1 tot en met 3] , [gedaagde 4] en de onbekende personen hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
De gemeente legt hieraan -kort weergegeven- het volgende ten grondslag.
[gedaagden 1 tot en met 3] , [gedaagde 4] en de onbekende personen verblijven zonder recht of titel op de percelen van de gemeente. Hiermee handelen zij onrechtmatig jegens de gemeente. Het gaat niet aan om, vooruitlopend op door de gemeente te realiseren beleid (waarover de gemeente thans met andere betrokkenen in overleg is) naar aanleiding van het Beleidskader gemeentelijke woonwagen- en standplaatsenbeleid van 12 juli 2018 (productie 7 bij de dagvaarding), eigenmachtig de percelen van de gemeente in gebruik te nemen en daarbij voorbij te gaan aan het feit dat voor deze percelen reeds een belangstellendenregister bestaat. De percelen zijn bovendien niet geschikt voor het plaatsen van caravans, nu zij niet beschikken over de daarvoor benodigde voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen, stroom of aansluiting op het riool. Daarbij komt dat omwonenden bij de gemeente hebben aangegeven overlast te ervaren door de bewoners van de caravans. Ook veroorzaakt de situatie onrust bij degenen die in het belangstellendenregister staan. Zij vrezen dat eventuele nieuwe standplaatsen niet aan hen zullen worden toegewezen nu deze in gebruik zijn genomen door [gedaagden 1 tot en met 3] , [gedaagde 4] en de onbekende personen.
3.3.
[gedaagden 1 tot en met 3] en [gedaagde 4] hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Verstek

4.1.
Geen van de onbekende personen is ter zitting verschenen. Ambtshalve moet beoordeeld worden of de dagvaarding op een dusdanige wijze aan hen is betekend dat verstek kan worden verleend. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de gemeente de onbekende personen op juiste wijze als bedoeld in artikel 61 Rv heeft doen dagvaarden. Blijkens vaste jurisprudentie moet artikel 61 Rv immers aldus worden uitgelegd dat het ook van toepassing is in geval van ontruiming van een ongebouwde onroerende zaak. Daarnaast is voldaan aan het voorschrift van artikel 47 Rv. Nu geen van de onbekende personen ter zitting is verschenen, wordt tegen hen verstek verleend.
[gedaagden 1 tot en met 3] en [gedaagde 4]
4.2.
Ter zitting is duidelijk geworden dat de voorlopige voorziening strekkende tot schorsing van de last onder bestuursdwang inmiddels is afgewezen. Dat betekent dat de gemeente voor wat betreft [gedaagden 1 tot en met 3] en [gedaagde 4] hoe dan ook tot ontruiming kan overgaan op basis van de door haar aan [gedaagden 1 tot en met 3] en [gedaagde 4] opgelegde last onder bestuursdwang. De in dit geding gevraagde voorziening heeft de gemeente daarvoor niet nodig. Op grond van artikel 5:2, onder b, van de Awb kan een herstelsanctie ook strekken tot het voorkomen van herhaling van een overtreding. Gelet op de formulering van deze last onder bestuursdwang (“te beëindigen en beëindigd te houden” en “te verwijderen en verwijderd te houden”) kan de gemeente de last onder bestuursdwang opnieuw gebruiken indien [gedaagden 1 tot en met 3] , [levenspartners gezamelijk] en/of [gedaagde 4] opnieuw woonwagen(s)/caravan(s) op de percelen zouden plaatsen. Dit brengt met zich mee dat de gemeente evenmin belang heeft bij haar hiervoor onder r.ov. 3.1. sub 2 weergegeven vordering. Gelet op het voorgaande is ten aanzien van [gedaagden 1 tot en met 3] en [gedaagde 4] van enig (spoedeisend) juridisch te respecteren belang bij de thans gevraagde voorzieningen niet gebleken. Jegens [gedaagden 1 tot en met 3] en [gedaagde 4] wordt het gevorderde dan ook afgewezen.
De onbekende personen
4.3.
Ter zitting is duidelijk geworden dat tot de onbekende personen in ieder geval behoren [levenspartners gezamelijk] Ook ten aanzien van [levenspartners gezamelijk] heeft te gelden dat de gemeente hoe dan ook tot ontruiming kan overgaan op basis van de door haar aan [levenspartners gezamelijk] opgelegde last onder bestuursdwang, hetgeen meebrengt dat de gemeente geen (spoedeisend) juridisch te respecteren belang heeft bij haar vordering, strekkende tot ontruiming. In zoverre ligt ook de vordering jegens de onbekende personen, voor zover het om [levenspartners gezamelijk] gaat, voor afwijzing gereed. Het gevorderde komt de voorzieningenrechter jegens de overige onbekende personen niet onrechtmatig of ongegrond voor. In zoverre ligt het gevorderde voor toewijzing gereed. De gevorderde dwangsom wordt eveneens toegewezen, met dien verstande dat deze wordt beperkt als na te melden. Nu de vordering tegen [gedaagde 4] wordt afgewezen, kan van hoofdelijke veroordeling geen sprake zijn zodat dit deel van de vordering wordt afgewezen.
4.4.
De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie, zal worden afgewezen, omdat ingevolge art. 556 lid 1 Rv ontruiming door een deurwaarder imperatief is voorgeschreven en deze altijd bevoegd is daartoe de hulp van de sterke arm in te roepen.
4.5.
De gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagden 1 tot en met 3] en [gedaagde 4] worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden 1 tot en met 3] en [gedaagde 4] tezamen worden begroot op:
- griffierecht € 291,00
- salaris advocaat
€ 633,00
Totaal € 924,00.
4.6.
De onbekende personen zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de gemeente worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- dagvaarding € 130,07
- griffierecht 626,00
- salaris advocaat €
633,00
Totaal € 1.389,07.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verleent verstek tegen de onbekende personen;
5.2.
wijst de vorderingen af jegens [gedaagden 1 tot en met 3] en [gedaagde 4] , alsmede jegens de onbekende personen, uitsluitend voor zover het gaat om [levenspartners gezamelijk] ;
5.3.
veroordeelt Gemeente Mill en Sint Hubert in de proceskosten van [gedaagden 1 tot en met 3] en [gedaagde 4] , aan de zijde van [gedaagden 1 tot en met 3] en [gedaagde 4] tot op heden begroot op € 924,00;
5.4.
veroordeelt de onbekende personen, niet zijnde [levenspartners gezamelijk] , om de onroerende zaak, gelegen aan het adres [adres] , ongenummerd, ter hoogte van de [straatnaam] , kadastraal bekend, [kadastraal nummer(s)] , binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis, met al diegenen die en al datgene dat zich daarop vanwege de onbekende personen, niet zijnde [levenspartners gezamelijk] bevindt, volledig en behoorlijk te ontruimen en ontruimd te houden (met uitzondering van het deel dat door de gemeente is verhuurd);
5.5.
bepaalt dat deze veroordeling binnen de in art. 557a lid 3 Rv genoemde termijn van een jaar ook ten uitvoer zal kunnen worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging daar bevindt, telkens wanneer dat zich voordoet;
5.6.
veroordeelt de onbekende personen, niet zijnde [levenspartners gezamelijk] , om aan de gemeente een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.4 uitgesproken hoofdveroordeling voldoen tot een maximum van € 50.000,00 per persoon en per caravan is bereikt;
5.7.
bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding;
5.8.
veroordeelt de onbekende personen, niet zijnde [levenspartners gezamelijk] , in de proceskosten van de gemeente, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 1.389,07;
5.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.F.M.T. Franke en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2018.