ECLI:NL:RBOBR:2018:5842

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2018
Publicatiedatum
23 november 2018
Zaaknummer
01/865066-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. dr. T. Kraniotis
  • mr. H.M. Hettinga
  • mr. L. Soeteman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting met geweld en bedreiging, bewijsminimum en toerekeningsvatbaarheid

Op 26 november 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door gebruik te maken van geweld en bedreiging met een mes, de aangeefster heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De feiten vonden plaats op 28 mei 2018 in Neerkant, waar de verdachte de aangeefster onder valse voorwendselen naar zijn woning heeft gelokt. Tijdens de zitting op 12 november 2018 werd de tenlastelegging gewijzigd, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het seksueel binnendringen van de aangeefster. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, gesteund door getuigenverklaringen en andere bewijsmiddelen. De verdachte werd als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, wat invloed had op de strafmaat. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder verplichte behandeling in een Forensisch Psychiatrische kliniek. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de aangeefster van € 5.373,93, met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865066-18
Parketnummer vordering: 01/151655-16
Datum uitspraak: 26 november 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1984] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 augustus 2018 en 12 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 juli 2018.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 12 november 2018 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 mei 2018 te Neerkant, althans in het arrondissement Oost-Brabant, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte zijn penis in de mond van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of zich (aldus) door die [slachtoffer] laten pijpen en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin dat hij, verdachte,
- die [slachtoffer] (onder valse voorwendselen) naar zijn, verdachtes, woning heeft laten komen en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft getoond en/of voorgehouden en/of
- (daarbij) driegend tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: 'nu ga je doen wat ik zeg', althans woorden gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer] (onder dreiging van voornoemd mes) naar de slaapkamer heeft meegenomen en/of - (vervolgens) die [slachtoffer] (met kracht) op bed heeft geduwd/gegooid en/of
- (vervolgens) driegend tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: 'kleed je uit',

althans woorden gelijke dreigende aard en/of strekking en/of

- (vervolgens) naakt op die [slachtoffer] is gaan liggen en/of - (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01/151655-16 is aangebracht bij vordering van 10 juli 2018. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te rechtbank Oost-Brabant d.d. 24 november 2017. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet is voldaan aan de bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer] onvoldoende betrouwbaar is om voor het bewijs te bezigen en dat verdachte een plausibele alternatieve lezing van het bewijs geeft.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank baseert haar oordeel op de navolgende bewijsmiddelen.
[slachtoffer] (hierna: aangeefster) heeft verklaard dat zij op 28 mei 2018 omstreeks 22.00 uur in Neerkant fietste en werd geroepen door verdachte met de vraag of zij wilde kijken naar een cadeau dat hij voor zijn vriendin had gekocht. Verdachte zei tegen haar dat hij [alias] heette. Aangeefster wilde eigenlijk niet zijn woning binnen gaan waarop verdachte zei dat hij de voordeur wel open zou laten. Toen aangeefster in zijn woning stond viel de voordeur dicht. Vervolgens kwam verdachte met een mes achter aangeefster staan en hield dit mes ter hoogte van haar keel. [2] Het snijgedeelte was bij haar keel. De afstand tussen haar keel en het mes was een paar centimeter. [3] Hij zei: “Vanaf nu ga je doen wat ik zeg”. [4]
Aangeefster begon te gillen. Verdachte stuurde aangeefster terwijl hij het mes om haar keel hield naar een slaapkamer. Zij moest op bed gaan liggen waarop verdachte zei: “Kleren uit”.
Verdachte deed ook zijn kleren uit. Hij kwam op aangeefster liggen en stak zijn penis in haar mond. [5]
Aangeefster heeft verklaard dat zij ook boven heeft gegild, een angstkreet. Verdachte zat stil en aangeefster moest bewegen. Daarna begon verdachte te bewegen en was hij zo klaar. [6]
Verdachte zat weer met het mes bij haar keel. Verdachte zei dat hij aangeefster in stukken kon snijden en in de tuin kon begraven. Aangeefster mocht hierna weggaan van verdachte. [7]
De vriend van aangeefster heeft verklaard dat hij aangeefster op maandagavond 28 mei 2018 rond 22.30 – 22.45 uur heeft zien thuiskomen van een vergadering die zij tot 22.00 uur had. [8] Ze trilde helemaal en was in paniek. Ze vertelde hem dat ze net verkracht was en dat ze iemand had moeten pijpen in [adres 1] . [9] Iemand had haar op straat aangesproken en gevraagd of ze wilde kijken naar een cadeau dat hij voor zijn vriendin had gekocht, mee naar binnen is gegaan, waarna de voordeur dichtviel, de man een mes op haar richtte en zij gedwongen werd om hem te pijpen. [10]
Aangeefster heeft bij de politie met behulp van Google Maps aangegeven dat het voorgaande heeft plaatsgevonden in het pand [adres 1] in Neerkant. [11]
De bewoner van [adres 2] te Neerkant heeft verklaard dat hij op 28 mei 2018 omstreeks 22.00 uur in zijn garage stond met de deuren open. Hij hoorde vanuit de richting van de woning gelegen aan [adres 1] gebekvecht tussen een jongen en een meisje. Hij dacht dat de jongen [verdachte] was. Op een gegeven moment hoorde hij de vrouwenstem drie keer keihard gillen. Dat was echt noodweer, paniek. Hij heeft hierover toen om 22.01 uur een WhatsApp-bericht naar zijn vrouw gestuurd. Hij heeft nog getwijfeld om bij de buren te gaan kijken wat er aan de hand was. [12]
Op 30 mei 2018 zijn verbalisanten naar de woning van verdachte gegaan voor een aanhouding buiten heterdaad. Op het moment dat verdachte de deur voor hen opende en deze half dicht hield zei hij dat hij “ [alias] ” heette. Nadat hem een machtiging tot binnentreden werd getoond en hem nogmaals naar zijn naam werd gevraagd zei hij dat hij [verdachte] heette. [13]
Verdachte is de bewoner van [adres 1] te Neerkant. Hij heeft verklaard dat aangeefster hem op 28 mei 2018 heeft aangesproken en met hem zijn woning binnen is gegaan. Vervolgens heeft aangeefster hem gepijpt en is zij daarna weer vertrokken. [14]
Bewijsminimum
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of er voldoende steunbewijs is indien de bewezenverklaring zwaar leunt op de verklaring van één getuige, zoals vaak het geval is bij zedenzaken, is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval. Wel zijn daarvoor in de jurisprudentie enige regels geformuleerd. Zo moet het steunbewijs “voldoende steun” geven aan de verklaring van die getuige, dat wil zeggen dat het steunbewijs op relevante wijze in verband dient te staan met de inhoud van de verklaring van die getuige. Steunbewijs mag in beginsel niet enkel afkomstig zijn van dezelfde bron in die zin dat als steunbewijs zou kunnen worden gebruikt de verklaring van een ander aan wie de getuige heeft verteld wat haar of hem is overkomen. Enkel een de auditu verklaring levert op zichzelf niet voldoende steunbewijs op. Wel kunnen bepaalde waarnemingen of vaststellingen die niet van de getuige afkomstig zijn voldoende steunbewijs opleveren.
De verklaring van aangeefster vindt naar het oordeel van de rechtbank voldoende steun in de overige bewijsmiddelen. Zo vindt haar verklaring allereerst steun in de verklaring van verdachte, die heeft verklaard dat aangeefster bij hem in zijn slaapkamer is geweest en hem aldaar oraal heeft bevredigd. Dat aangeefster dit, zoals zij heeft verklaard, niet vrijwillig, maar onder dwang, heeft gedaan, vindt steun in de verklaring van de buurman, die vanuit de woning van verdachte een vrouwenstem drie keer (kei)hard heeft horen gillen en dit gillen heeft omschreven als noodweer, paniek. In algemene zin ziet de rechtbank steun voor de verklaring van aangeefster in de verklaring van de vriend van aangeefster, die heeft verklaard dat aangeefster bij thuiskomst helemaal trilde en in paniek was, toen zij hem vertelde dat zij was verkracht en iemand had moeten pijpen.
Van schending van de bewijsminimumregel zoals vermeld in artikel 342, tweede lid, van Wetboek van Strafvordering, zoals door de verdediging is betoogd, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
Voor het standpunt van de verdediging dat de verklaring van aangeefster onbetrouwbaar en daarom niet bruikbaar is voor het bewijs, ziet de rechtbank ook overigens geen aanknopingspunten. Zij overweegt daartoe dat deze verklaring authentiek, consistent met de door haar eerder gegeven verklaring tijdens het met haar gevoerde informatieve gesprek bij de politie, en gedetailleerd is. Bovendien is haar verklaring bij de politie consistent met wat zij bij thuiskomst aan haar vriend heeft verteld over hetgeen haar was overkomen. Voor de stelling van de verdediging dat aangeefster de verkrachting verzonnen zou hebben omdat zij zou zijn vreemdgegaan, ziet de rechtbank geen enkel aanknopingspunt in het dossier. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanwijzingen in het dossier voor het standpunt dat aangeefster wellicht een motief zou hebben gehad om niet naar waarheid te verklaren.
Alternatieve lezing verdachte
De verklaring van verdachte daarentegen, dat aangeefster – een vrouw die hij nooit eerder had ontmoet – aan hem vroeg of ze bij hem binnen mocht komen, hem vertelde dat zij ruzie had met haar vriend, waarna zij hem heeft verleid en hem vervolgens uit eigen beweging oraal heeft bevredigd, waarna zij op zijn verzoek weer is vertrokken, vindt geen steun in enig voorhanden bewijsmiddel. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte volstrekt onaannemelijk. Daarbij heeft de rechtbank in ogenschouw genomen dat de verdachte in eerste instantie ten overstaan van de politie en bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren wat er die bewuste avond was gebeurd, en pas tweeëneenhalve maand na het incident, toen hij bekend was geworden met de inhoud van de verklaring van aangeefster, heeft verklaard dat hij inderdaad seksueel contact heeft gehad met aangeefster, maar dat dit vrijwillig was geweest. De rechtbank zal de verklaring van verdachte, voor zover inhoudende dat de orale bevrediging door aangeefster vrijwillig en zonder dwang of bedreiging van zijn kant heeft plaatsgevonden, dan ook als volstrekt onaannemelijk ter zijde schuiven.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank evenmin aanleiding te twijfelen aan de verklaring van aangeefster dat verdachte haar met een mes bedreigd heeft.
De rechtbank acht bewezen hetgeen hierna onder de bewezenverklaring is vermeld.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 28 mei 2018 te Neerkant door bedreiging met geweld en/of door andere feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en gehouden en zich (aldus) door die [slachtoffer] laten pijpen en bestaande die feitelijkheden en die bedreiging met geweld hierin dat hij, verdachte,
- die [slachtoffer] onder valse voorwendselen naar zijn, verdachtes, woning heeft laten komen en
- vervolgens die [slachtoffer] een mes heeft getoond en voorgehouden en
- daarbij dreigend tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: 'nu ga je doen wat ik zeg', althans woorden gelijke dreigende aard en/of strekking en
- die [slachtoffer] onder dreiging van voornoemd mes naar de slaapkamer heeft meegenomen en - vervolgens dreigend tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: 'kleed je uit',

althans woorden gelijke dreigende aard en/of strekking en

- vervolgens naakt op die [slachtoffer] is gaan liggen en - aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden:
-een meldplicht bij de reclassering;
-een klinische behandeling;
-een verbod om drugs te gebruiken;
-een contactverbod met aangeefster.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft verzocht om – indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring – aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft aangeefster met een smoes zijn woning ingelokt en haar vervolgens onder bedreiging van een mes gedwongen om hem te pijpen. Hij heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Het is voor aangeefster een zeer traumatische ervaring geweest waarvoor zij thans nog EMDR-therapie volgt. In haar schriftelijke slachtofferverklaring heeft aangeefster geprobeerd de impact van de verkrachting op haar leven te beschrijven. Uit deze verklaring blijkt onder meer dat haar vertrouwen in mensen enorm geschaad is, dat zij nog steeds zeer angstig is en bang is geworden om alleen te zijn of dingen te ondernemen. Verdachte heeft totaal geen rekening gehouden met de gevoelens van aangeefster en was uitsluitend gericht op de bevrediging van zijn seksuele behoeften. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat hij eerder ter zake geweldsdelicten is veroordeeld.
Uit een omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht rapport door psycholoog N. van der Weegen van d.d. 28 september 2018 blijkt, dat er bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken en een ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne waardoor het door hem gepleegde strafbare feit in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend.
De rechtbank zal de conclusie en overwegingen van de psycholoog volgen en ervan uitgaan dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank zal de conclusie en overwegingen van de psycholoog volgen en ervan uitgaan dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van na te melden duur. De door de verdediging (in subsidiaire zin) bepleite straf, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, doet volgens de rechtbank volstrekt geen recht aan de ernst van het bewezen verklaarde.
Hoewel de rechtbank, anders dan de officier van justitie, uitgaat van verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, ziet zij gelet op de ernst van het door verdachte gepleegde feit geen aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Deze straf acht de rechtbank, rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid, passend en geboden.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf deels voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering geheel toe te wijzen tot een bedrag van € 5.373,93, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Subsidiair heeft de raadsvrouwe verzocht om de kostenpost van de psychologische behandeling slechts toe te wijzen tot het bedrag van de reeds gemaakte kosten. De raadsvrouwe heeft voorts verzocht om het bedrag van de gevorderde immateriële schade te matigen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de gevorderde immateriële schade, gelet op de ernst van het feit, redelijk en billijk en daarom geheel toewijsbaar.
De gevorderde materiële schade acht de rechtbank toereikend onderbouwd en eveneens geheel toewijsbaar. Dat de post psychologische kosten deels betrekking heeft op behandelingen die nog niet hebben plaatsgevonden doet aan toewijsbaarheid niet af, nu ook de kosten van deze toekomstige behandelingen rechtstreekse schade vormen als gevolg van het bewezen verklaarde. Dat deze schade is ingetreden is voldoende aannemelijk geworden.
De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de gevorderde materiële schade vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het indienen van de vordering tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening voor het immateriële deel en vanaf de datum van het indienen van de vordering tot de dag der algehele voldoening voor het materiële deel.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/151655-16.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 63 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
verkrachting; verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straf en maatregel:
gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het
Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren;
stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
- zich binnen 48 uur na invrijheidstelling gedurende de proeftijd bij Reclassering Nederland regio Zuid zal melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, zal laten opnemen in een Forensisch Psychiatrische Kliniek of een soortgelijke intramurale instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven; het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling; als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijk opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan controle op dit verbod; de reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd; mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en bloedonderzoek;
- gedurende de proeftijd van 3 jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [1994] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
waarbij de Reclassering Nederland, Regio Zuid, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te
's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
maatregel van schadevergoeding van € 5.373,93 subsidiair 61 dagen hechtenis:
legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 5.373,93, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 61 dagen hechtenis; het bedrag bestaat uit een bedrag van
€ 4.000,- immateriële schadevergoeding en € 1.373,93 materiële schadevergoeding;
de toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op;
het bedrag van de materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het indienen van de vordering, te weten 1 november 2018, tot aan de dag der algehele voldoening;
het bedrag van de immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, te weten 28 mei 2018, tot aan de dag der algehele voldoening;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] , van een bedrag van € 5.373,93, te weten € 4.000,- immateriële schadevergoeding en € 1.373,93 materiële schadevergoeding;
het bedrag van de materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het indienen van de vordering, te weten 1 november 2018, tot aan de dag der algehele voldoening;
het bedrag van de immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, te weten 28 mei 2018, tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen;
beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
last tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 24 november 2017, gewezen onder parketnummer 01/151655-16 , te weten:
een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. dr. T. Kraniotis, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. L. Soeteman, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 26 november 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie eenheid Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche Zeden, genummerd 2018103802, onderzoek “Bloch” aantal pagina’s: 252. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.
2.Verklaring van [slachtoffer] (aangeefster) d.d. 8 juni 2018, proces-verbaal pag. 44.
3.Verklaring van [slachtoffer] (aangeefster) d.d. 8 juni 2018, proces-verbaal pag. 47.
4.Verklaring van [slachtoffer] (aangeefster) d.d. 8 juni 2018, proces-verbaal pag. 46.
5.Verklaring van [slachtoffer] (aangeefster) d.d. 8 juni 2018, proces-verbaal pag. 44.
6.Verklaring van [slachtoffer] (aangeefster) aangeefster d.d. 8 juni 2018, proces-verbaal pag. 48.
7.Verklaring van [slachtoffer] (aangeefster) aangeefster d.d. 8 juni 2018, proces-verbaal pag. 49.
8.Verklaring van [getuige 1] d.d. 30 mei 2018, proces-verbaal pag. 114.
9.Verklaring van [getuige 1] d.d. 30 mei 2018, proces-verbaal pag. 112.
10.Verklaring van [getuige 1] d.d. 30 mei 2018, proces-verbaal pag. 113.
11.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden met [slachtoffer] d.d. 29 mei 2018 pag. 38.
12.Verklaring van [getuige 2] d.d. 9 juni 2018, proces-verbaal pag. 125.
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 mei 2018, proces-verbaal pag. 149.
14.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 12 november 2018.