ECLI:NL:RBOBR:2018:5839

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
18_2559
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder bestuursdwang voor het plaatsen van caravans op perceel zonder omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 9 november 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching, hadden bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Mill en Sint Hubert, dat hen een last onder bestuursdwang had opgelegd voor het gebruik van een perceel voor het plaatsen van caravans. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een betoging, zoals door verzoekers werd aangevoerd. Het perceel was in gebruik genomen voor bewoning en voldeed niet aan de voorwaarden voor een openbare plaats volgens de Wet openbare manifestaties. De voorzieningenrechter benadrukte dat het grondwettelijke recht op vergadering en betoging niet in de weg staat aan de rechtmatigheid van het besluit van de gemeente. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen onverwijlde spoed was die dit vereiste. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/2559
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 november 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekers],
te [woonplaats] , verzoekers,
(gemachtigde: mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Mill en Sint Hubert, verweerder,
(gemachtigde: mr. F.A. Pommer).

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoekers een last onder bestuursdwang opgelegd.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2018.
Verzoekers [namen] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
3. De voorzieningenrechter is bij de beoordeling uitgegaan van de volgende feiten.
3.1
Verzoekers hebben het perceel met het kadastrale nummer [nummer] , gelegen aan de [adres] (ten zuiden van de [adres] ) te [woonplaats] , in gebruik genomen als standplaats voor hun woonwagens/caravans. Daarbij zijn zowel rondom de caravans als bij de toegang van het perceel aarden wallen gemaakt. De gemeente heeft bij brief van 25 september 2018 verzoekers gesommeerd het desbetreffende terrein, dat haar eigendom is, te verlaten. Nadat bij een controle op 26 september 2018 bleek dat hier geen gevolg aan werd gegeven en verzoekers in een gesprek op 28 september 2018 hadden aangegeven dat zij voornemens waren de woonwagens/caravans voor onbepaalde tijd op het perceel te houden en te gebruiken, heeft verweerder bij besluit van 28 september 2018 een last onder dwangsom opgelegd.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 4 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter het besluit van 28 september 2018 geschorst. Bij uitspraak van 11 oktober 2018 (SHE 18/2390) heeft de voorzieningenrechter de schorsing van het besluit van 28 september 2018 opgeheven met ingang van 17 oktober 2018.
3.2
Na de uitspraak van 11 oktober 2018 heeft verweerder ter plaatse op 19 oktober 2018 een controle gehouden en geconstateerd dat de woonwagens/caravans nog niet waren verwijderd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder verzoekers daarom een last onder bestuursdwang opgelegd en verzoekers gelast de woonwagens/caravans binnen 96 uur te verwijderen en verwijderd te houden. Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt en verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit dezelfde feiten ten grondslag gelegd, als aan het besluit van 28 september 2018 tot oplegging van een last onder dwangsom. Het gaat om dezelfde overtreding op hetzelfde perceel en het thans bestreden besluit heeft een gelijkluidende last, zij het dat het thans een last onder bestuursdwang betreft. De reden daarvoor is het voortduren van de overtreding en het niet gehoor geven aan de last onder dwangsom.
De voorzieningenrechter wijst, voor wat er is aangevoerd met betrekking tot het Beleidskader gemeentelijk woonwagen- en standplaatsenbeleid, het thans geldende bestemmingsplan en het gelijkheidsbeginsel naar de, partijen bekende, uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 oktober 2018.
5.1
Verzoekers hebben in deze zaak met name aangevoerd dat er sprake is van een betoging. Door een last onder bestuursdwang op te leggen beperkt verweerder feitelijk het recht op betoging. Volgens verzoekers doet zich geen beperkingsgrond op het recht op demonstratie voor, genoemd in de Grondwet en de Wet openbare manifestaties, zoals bescherming van de gezondheid, het belang van verkeer of de bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
5.2
Verweerder heeft daartegen aangevoerd dat verzoekers aanvankelijk zelf hebben aangegeven dat er geen sprake was van een betoging. Volgens verweerder gaat het verzoekers, blijkens hun verklaringen bij hun verzoek om inschrijving in de Basisregistratie Personen op 24 september 2018, om het feitelijk bewonen van het perceel en niet om een gemeenschappelijke mening te uiten.
5.3
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Grondwet, wordt het recht tot vergadering en betoging erkend, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Op grond van het tweede lid kan de wet regels stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
5.4
De omstandigheden in deze zaak verschillen van die in de zaak waarin de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam uitspraak heeft gedaan in zijn uitspraak van 19 oktober 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:8658). In die zaak werd een groenstrook bezet, terwijl de demonstranten niet de bedoeling hadden om daar te gaan wonen, terwijl verzoekers in deze zaak die bedoeling wel hadden. De rechtbank verwijst in dit verband naar punt 5 van het verzoekschrift van verzoekers in de zaak over de last onder dwangsom (SHE 18/2390), dat daarover geen onduidelijkheid laat bestaan.
De verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam brengt de voorzieningenrechter in deze zaak dan ook niet tot hetzelfde oordeel.
5.5
Ook als de voorzieningenrechter ervan uitgaat dat in dit geval wel sprake is van een betoging, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor schorsing van het bestreden besluit.
Evenals de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, in zijn uitspraak van 23 oktober 2018 (ECLI:NL:RBGEL:2018:4549), is de voorzieningenrechter in deze zaak van oordeel dat het grondrecht op vergadering en betoging niet betekent dat het verbod om zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, ter zijde wordt gesteld. Daartoe is van belang dat het in dit artikel opgenomen gebruiksverbod niet is gericht op regeling van de inhoud van het grondrecht of de wijze waarop daaraan invulling wordt gegeven (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1724). Hetzelfde geldt voor de overtreding van artikel 4:18 van de Algemene plaatselijke verordening, door het plaatsen van kampeermiddelen buiten een parkeerterrein.
5.6
De Wet openbare manifestaties stelt, op grond van artikel 9, tweede lid, van de Grondwet, regels ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De Wet openbare manifestaties heeft betrekking op manifestaties die plaatsvinden op een openbare plaats. Onder openbare plaats wordt, op grond van artikel 1, eerste lid, van die wet verstaan: plaats die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek. In dit geval maakt de bestemming van het perceel dit niet tot een openbare plaats. Van een openbare plaats krachtens vast gebruik is in dit geval evenmin sprake. Uit de gedingstukken kan worden afgeleid dat het terrein met betonblokken was afgezet om te voorkomen dat het terrein opnieuw als woonwagenstandplaats zou worden ingenomen. Van een vast gebruik dat het plaatsen van caravans mogelijk maakte, is geen sprake. Alleen al hierom wordt het gebruik van het terrein als locatie waar, door het plaatsen van caravans, wordt betoogd voor standplaatsen, niet beschermd door artikel 9 van de Grondwet, in combinatie met de Wet openbare manifestaties.
5.7
Van gewijzigde bijzondere omstandigheden op grond waarvan, anders dan in de uitspraak van 17 oktober 2018, geoordeeld zou moeten worden dat verweerder in redelijkheid niet tot handhaving heeft kunnen overgaan, is niet gebleken.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder bij de afweging van de betrokken belangen ook gewicht heeft mogen toekennen aan de belangen van omwonenden bij het behoud van de tot voor kort geldende situatie dat er slechts één woonwagen op deze locatie stond.
6 De slotsom is dat het grondwettelijke recht op vergadering en betoging niet aan de rechtmatigheid van het besluit in de weg staat.
7. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.de Lange, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.J. van der Meiden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 november 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.