ECLI:NL:RBOBR:2018:5761

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
18_865
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van normtijden voor huishoudelijke hulp op basis van KPMG-rapport in het kader van de Wmo

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een 76-jarige alleenstaande vrouw, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder, over de toekenning van huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiseres ontving sinds 2009 huishoudelijke hulp, maar na een nieuw onderzoek door verweerder in 2017 werd haar hulp voor 158 minuten per week toegekend, wat zij betwistte. Eiseres stelde dat de normtijden die verweerder hanteert niet zijn gebaseerd op objectieve criteria en dat deze niet voldoen aan de eisen van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De rechtbank oordeelde dat de normtijden zijn gebaseerd op een KPMG-rapport uit januari 2017, dat specifiek voor de situatie in Eindhoven is opgesteld. Eiseres voerde aan dat het rapport ondeugdelijk was, maar de rechtbank vond dat de verwijzing naar eerdere uitspraken en rapporten niet voldoende was om de geldigheid van het KPMG-rapport te ondermijnen. De rechtbank concludeerde dat verweerder de normtijden op een adequate manier heeft vastgesteld en dat er geen reden was om aan te nemen dat eiseres onvoldoende maatwerk heeft ontvangen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/865

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 november 2018 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K. Wevers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder
(gemachtigde: mr. J.C.N. van Dijk).

Procesverloop

Bij besluit van 10 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) huishoudelijke hulp in natura toegekend voor 158 minuten per week voor de periode van 14 december 2017 tot en met 13 december 2018.
Bij besluit van 2 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is een 76-jarige alleenstaande vrouw die woont in een eengezinswoning in Eindhoven. Eiseres heeft beperkingen bij het voeren van het huishouden. Daarom ontvangt zij sinds 2009 huishoudelijke hulp in natura van verweerder: aanvankelijk voor 3 uur per week en vanaf 2012 voor 4 uur per week, bestaande uit een volledige overname van het zware huishoudelijke werk voor 3 uur, een gedeeltelijke overname van het licht huishoudelijke werk en het doen van de was voor 1 uur.De laatste indicatie voor huishoudelijke hulp was geldig tot en met 24 januari 2017.
2. Verweerder heeft op 10 november 2017 een nieuw onderzoek verricht naar de behoefte aan huishoudelijke hulp van eiseres. Op grond van dit onderzoek heeft verweerder bij het primaire besluit aan eiseres de voorziening huishoudelijke hulp in natura toegekend voor 158 minuten per week voor de periode van 14 december 2017 tot en met 13 december 2018. De omvang van deze hulp is gebaseerd op het Protocol indicatiestelling hulp bij het huishouden (bijlage 1 van de Nadere Regeling Sociaal Domein gemeente Eindhoven). Het doel van de toegekende hulp is dat eiseres een schoon en leefbaar huis heeft. De hulp bestaat uit bewassing van kleding, het reinigen van het sanitair, de toiletten en de vloeren en het reinigen van de keuken. Tevens wordt het bed wekelijks verschoond.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder geeft aan dat de normtijden die hij momenteel hanteert zijn gebaseerd op de nieuwe richtlijnen van KPMG. Verweerder heeft KPMG in het najaar van 2016 als onafhankelijke partij ingeschakeld om op basis van objectieve criteria een nieuw hulp-bij-het-huishouden-protocol op te stellen, dat voldoet aan de eisen van de Centrale Raad van Beroep. Deze eisen zijn geformuleerd in de uitspraak van 11 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4262. Het onderzoek van KPMG heeft geresulteerd in de rapportage “Passend beleid Hulp bij het Huishouden gemeente Eindhoven.” De rapportage van KPMG is gebaseerd op eerdere onderzoeken bij de gemeente Hoorn en de gemeente Utrecht en met gebruikmaking van een expertgroep die de bevindingen van de onderzoeken uit de gemeente Hoorn en gemeente Utrecht met de Eindhovense situatie heeft vergeleken. Deze expertgroep bestaat uit Atir schoonmaakstrategen (als onafhankelijk expert), een vertegenwoordiger van wat nu de cliëntenraad sociaal domein is (Participatiecommissie), WIJeindhoven en drie zorgaanbieders, te weten ZuidZorg, Tzorg en ThuiszorgInHolland. De nieuwe normtijden berusten daarmee op objectieve criteria, aldus verweerder. Verweerder hanteert de richtlijnen in deze rapportage bij nieuwe en aflopende indicaties voor de hulp bij het huishouden.
Volgens verweerder zijn op basis van de nieuwe richtlijnen de huidige normtijden juist.
Uit het KPMG-rapport blijkt dat voor een schoon en leefbaar huis 123 minuten per week nodig zijn. Deze normtijd is gebaseerd op iemand die geen lichte huishoudelijke werkzaamheden kan uitvoeren. Voor schone kleding en schoon bedden- en linnengoed staat 35 minuten per week. Gelet hierop is verweerder van mening dat eiseres met 158 minuten aan hulp in de huishouding per week een schoon en leefbaar huis kan hebben. Uit de hoorzitting van 15 februari 2018 is volgens verweerder ook niet gebleken dat eiseres momenteel een ernstig vervuild huis zou hebben.
4. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen zij heeft aangevoerd zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
5. De rechtbank stelt voorop dat de aard van de noodzakelijke huishoudelijke hulp tussen partijen niet in geschil is: wat overgenomen moet worden voor een schoon en leefbaar huis is het bewassen van kleding, het reinigen van sanitair, de toiletten en de vloeren en het reinigen van de keuken, alsook het wekelijks verschonen van het bed van eiseres. Wel is in geschil hoeveel tijd hiervoor nodig is. Volgens verweerder 2 uur en 38 minuten, volgens eiseres 5 uur en 30 minuten.
6. Eiseres stelt dat de normtijden niet zijn gebaseerd op objectieve criteria, steunend op deugdelijk onderzoek uitgevoerd door derden en dat deze normtijden (dus) niet voldoen aan de eisen die de CRvB hieraan stelt. Daarom is het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb en moet aansluiting worden gezocht bij het (oude) CIZ-protocol, dat wél normtijden bevat die op een deskundige analyse van de zorgbehoefte van leefeenheden berusten.
7. De rechtbank volgt eiseres in haar betoog dat de normtijden die verweerder heeft gehanteerd behoren te zijn gebaseerd op een voldoende objectieve onderbouwing.
8. In de beroepsgronden voert eiseres aan, samengevat, dat het rapport van KPMG waarop de door verweerder gehanteerde normtijden zijn gebaseerd ondeugdelijk is. Daartoe verwijst eiseres naar een bijlage bij de beroepsgronden, die ziet op het HHM-rapport van 14 september 2016 over regio Twente. De rechtbank Gelderland heeft bij uitspraak van 6 april 2018 (ECLI:NL:RBGEL:2018:1557) geoordeeld dat het KPMG-rapport dat op 12 augustus 2016 in opdracht van de gemeente Utrecht is uitgebracht en dat ten grondslag ligt aan het HHM-rapport ondeugdelijk is, aldus eiseres. Kennelijk is eiseres van mening dat om die reden ook het onderhavige rapport van KPMG van januari 2017 ondeugdelijk moet zijn. Daarmee gaat eiseres er naar het oordeel van de rechtbank al te gemakkelijk aan voorbij dat het rapport van KPMG van januari 2017 is gebaseerd op de situatie in Eindhoven, zoals verweerder terecht heeft opgemerkt. De verwijzing naar de kritiek op het HHM-rapport, zonder daarbij te motiveren welke kritiek daaruit om welke redenen ook van toepassing is op het rapport van KPMG van januari 2017, vormt naar het oordeel van de rechtbank daarom geen adequate betwisting van dit rapport van KPMG. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres zijn kritiek op het aan de normtijden ten grondslag liggende rapport verder toegelicht. Daarop gaat de rechtbank in het navolgende in.
9. Ter zitting is namens eiseres aangevoerd dat er onvoldoende onderscheid is gemaakt tussen meerpersoons- en eenpersoonshuishoudens. Het KPMG-rapport maakt ten onrechte ook geen onderscheid tussen typen woningen. Verder stelt eiseres dat de tijdmetingen hebben plaatsgevonden in huishoudens waar mensen op eigen kracht nog konden bijdragen aan het huishouden, zodat de gemeten tijden niet representatief zijn voor de huishoudens waar van eigen kracht geen sprake is. Daarnaast stelt eiseres dat overleg met zorgaanbieders, zoals bij de totstandkoming van het rapport van KPMG, onvoldoende is om normtijden vast te kunnen stellen gezien jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep.
10. De rechtbank volgt de kritiek van eiseres niet. De rechtbank stelt vast dat het rapport van KPMG wel onderscheid maakt tussen één- en meerpersoonshuishoudens. Volgens paragraaf 5.8 van het rapport is in meerpersoonshuishoudens een gemiddeld 13% langere tijd gemeten voor huishoudelijke activiteiten, wat is verklaard uit het vaker schoonmaken van het toilet en het moeten schoonmaken van meer slaapkamers. Deze passage in het rapport komt de rechtbank op voorhand niet onaannemelijk voor. Waarom de tijdmeting en/of verklaring niet juist zijn heeft eiseres ook niet verder onderbouwd.
De rechtbank is ook niet van oordeel dat het noodzakelijk is om onderscheid te maken naar verschillende woningtypes. Voor alle woningen geldt immers dat dezelfde leefruimten schoon gehouden moeten worden. Deze leefruimten kunnen per type woning verschillen maar aannemelijk is dat deze doorgaans vergelijkbaar zijn qua tijdsbesteding die gemoeid is met het schoonmaken ervan. In die gevallen waar de tijdsbesteding anders is (bijvoorbeeld vanwege een duidelijk grotere schoon te maken oppervlakte) ziet de rechtbank geen grond om de normtijden onjuist te achten maar om te wijzen op de mogelijkheid van maatwerk.
In het rapport van KPMG is verder expliciet vermeld dat in het onderzoek “geen rekening is gehouden met activiteiten die cliënten zelf uit kunnen voeren.” Dat de tijdmetingen vervuild zijn doordat gemeten is in woningen waar mensen op eigen kracht taken konden uitvoeren – en dat dus tijd is gemeten van taken die slechts deels en/of met hulp van de cliënt door de huishoudelijke hulp zijn uitgevoerd – is de rechtbank niet gebleken.
De stelling dat het rapport geen grondslag kan vormen voor de door verweerder gehanteerde normtijden vanwege het overleg met zorgaanbieders kan evenmin slagen. Anders dan in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep waarop eiseres doelt, heeft verweerder de normtijden niet vastgesteld aan de hand van overleg met zorgaanbieders. De normtijden zijn immers vastgesteld op basis van elders uitgevoerd veldonderzoek en vergelijking met de situatie in Eindhoven, waarvan de resultaten zijn besproken met een expertgroep die niet alleen bestaat uit zorgaanbieders maar waarin ook de cliënten en Atir als onafhankelijk bureau zaten.
11. Ter zitting is verder duidelijk geworden dat eiseres van mening is dat – voor zover de gehanteerde normtijden stand houden – verweerder met de toegekende voorziening onvoldoende maatwerk heeft geleverd. Daarbij voert zij aan dat de inloopkast conform de door verweerder gehanteerde normen niet wordt schoongehouden, terwijl deze ruimte wel in gebruik is. Verder heeft eiseres last van incontinentie, als gevolg waarvan er meer gewassen moet worden dan waar de normen van uit gaan. Bovendien worden ramen niet goed schoon gemaakt, evenals deurposten, de buitenkant van de koelkast en twee slaapkamers op de bovenverdieping, hoewel deze regelmatig in gebruik zijn. Verder werkt de hulp structureel vijf tot tien minuten over.
11. De rechtbank stelt voorop dat het begrip maatwerk veronderstelt dat afwijking van normtijden mogelijk moet zijn. Verweerder kan dus geen maximumtijd stellen aan de hulp bij het huishouden die in het kader van een maatwerkvoorziening wordt toegekend. In zoverre zijn de normtijden te beschouwen als richtlijnen die in beginsel afdoende zijn maar waarvan behoort te worden afgeweken als blijkt dat dat nodig is. Verweerder beoogt de normtijden overigens volgens het verweerschrift ook zo te hanteren.
11. Eiseres heeft pas ter zitting gesteld dat er taken niet worden verricht terwijl dat wel zou moeten. Dat eiseres dermate incontinent is dat meer bewassing dan gebruikelijk noodzakelijk is blijkt niet uit het dossier. Ook over de overige gestelde tekortkomingen heeft eiseres in de bezwaarfase niets aangevoerd en ook in de gronden van beroep heeft eiseres hieraan geen woord gewijd. Nu eiseres haar ter zitting ingenomen stellingen op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd, ziet de rechtbank geen reden om op deze stellingen in te gaan. Daarom komt de rechtbank ook niet tot het oordeel dat verweerder onvoldoende maatwerk heeft geleverd door uit te gaan van de normtijden.
11. Gezien het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, voorzitter, en mr. S.A.J. de Jong-Nibourg en mr. I. Ravenschlag, leden, in aanwezigheid van H.J. Renders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.