ECLI:NL:RBOBR:2018:5525

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
12 november 2018
Zaaknummer
01/880188-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak opzettelijk brandstichten tijdens risicowedstrijd PSV-AJAX met openlijk geweld tegen personen en goederen

Op 13 november 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een incident tijdens de risicowedstrijd PSV-AJAX op 23 april 2017. De verdachte werd beschuldigd van opzettelijk brandstichten door rookpotten aan te steken op de tribune van het Philips Stadion, wat leidde tot een grote rookwolk en paniek onder de toeschouwers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet opzettelijk brand had gesticht, omdat de rookpotten bedoeld waren voor een sfeeractie en de verdachte niet op de hoogte was van de risico's die het gebruik van deze rookpotten met zich meebracht. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde brandstichting, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde openlijk geweld in vereniging tegen goederen en personen wel bewezen. De verdachte kreeg een taakstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis, en de rechtbank besloot tot opheffing van de voorlopige hechtenis. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen besproken en toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de benadeelde partijen niet ontvankelijk waren in hun vorderingen voor immateriële schade. De rechtbank benadrukte dat de verdachte een ondergeschikte rol had gespeeld en blijk gaf van berouw.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/880188-17
Datum uitspraak: 13 november 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1974] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 oktober 2018 en 30 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 september 2018.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 29 oktober 2018 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 april 2017 te Eindhoven (tijdens de wedstrijd PSV-Ajax),
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht op de tribune (van vak T en/of U) van het Philips Stadion (PSV Stadion),
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk
een of meerdere rookpotten, althans een of meer brandbare en/of hevige rookvorming veroorzakende voorwerpen, (met behulp van een brandende aansteker en/of een brandende sigaret) aangestoken en/of (vervolgens) deze (brandende en/of hevig rokende) rookpot(ten), althans dit/deze brandbare voorwerp(en) op de tribune en/of op/tegen (het) aldaar aanwezige meubilair/goederen gegooid, althans gelegd/gezet,
ten gevolge waarvan een spandoek en/of een of meer stadionstoel(en) en/of traptrede(n) en/of tribunetrede(n), in elk geval (het) op de tribune aanwezige meubilair/goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor genoemde goederen en/of ander (in het stadion, althans op de tribune van vak T en/of U aanwezig) meubilair en/of andere zich in de onmiddellijke nabijheid bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich op en/of nabij die tribune (van vak T en/of U) en/of omliggende tribune(s) bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 april 2017 te Eindhoven,
met een ander of anderen,
op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten op de tribune van het Philips Stadion (PSV Stadion),
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd
tegen goederen, te weten een of meerdere stadionstoelen en/of traptreden en/of tribunetreden, in elk geval het (op de tribune van dit stadion aanwezige) meubilair, en/of
tegen de zich op en/of nabij die tribune (van vak T en/of U) en/of omliggende tribune(s) bevindende perso(o)n(en),
welk geweld bestond uit het (meermalen) afsteken, althans aansteken, van een of
meer rookpotten, althans (een) brandbare en/of hevige rookvorming veroorzakende voorwerp(en) en/of (vervolgens) gooien, althans leggen/zetten van dat/die (brandende) voorwerp(en) op en/of in de richting van (een) stadionstoel(en) en/of (een) traptreden en/of (een) tribunetreden, in elk geval op het (op de tribune van dit stadion aanwezige) meubilair;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan. [1]
Inleiding.
Op 23 april 2017 vond in het uitverkocht Philips Stadion te Eindhoven de risicowedstrijd PSV-AJAX plaats. Kort na rust werden er in vak U twee grote spandoeken ontvouwd over het publiek in het kader van een protestactie tegen stadionverboden. Op verschillende plaatsen op de tribune, maar met name onder of nabij deze spandoeken werden negen rookpotten tot ontbranding gebracht waardoor in dat gedeelte van het stadion een grote zwarte rookwolk ontstonden. Dit leverde met name in het boven vak U gelegen familievak panieksituaties op. Ook kregen toeschouwers last van hun ademhaling en veroorzaakte de rook geïrriteerde ogen. Er hebben zich later bij PSV ook twee personen gemeld die zich vanwege hun COPD-klachten en onder invloed van de ingeademde rook onder behandeling van een arts hebben moeten laten stellen. [verdachte] en zijn medeverdachten waren op 23 april 2017 tijdens de voetbalwedstrijd PSV-AJAX in het Philips Stadion aanwezig. PSV NV en dertien personen hebben aangifte gedaan.
In het Philips Stadion hangen camera’s. De camerabeelden die zijn gemaakt tijdens voornoemde wedstrijd zijn veiliggesteld en onderzocht. Dat leidde tot de aanhouding en vervolging van [verdachte] en nog zeven andere personen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de gevaarzettende omstandigheden
  • de rookpotten betroffen professioneel vuurwerk en waren voorzien van een buitenlandse tekst;
  • de rookpotten zijn bewust gelijktijdig afgestoken onder het familie vak in een grote mensenmenigte door personen die de werking van de rookpotten niet kenden onder een spandoek
maken dat op grond daarvan in samenhang met de overige bewijsmiddelen het medeplegen van brandstichting wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte heeft willens en wetens aanvaard dat er brand zou kunnen ontstaan.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw bepleit vrijspraak.
Verdachte had niet de opzet tot brandstichting ook niet in voorwaardelijke zin, hij dacht dat er sprake was van een sfeeractie. Verdachte was onbekend met het doel, de afspraken onder andere over het tijdstip waarop de rookpot moest worden afgestoken.
Het dossier biedt voorts onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen spreken van een bewuste en nauwe samenwerking, levensgevaar of gevaar op zwaar lichamelijk letsel dan wel gevaar voor goederen.
Voorts is het enkel aansteken van één rookpot onvoldoende om te spreken van een significante bijdrage.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in dit geval het aansteken van rookpotten geen brandstichting oplevert. De rechtbank overweegt daartoe het volgende:
Om van brandstichting te kunnen spreken moeten er voorwerpen in brand zijn gebracht die daartoe niet bestemd zijn. Het lont van een rookpot is hiertoe bij uitstek wel bestemd. De vraag is of er andere voorwerpen in brand zijn gebracht door het aansteken van de rookpotten. Uit het dossier blijkt niet dat er stadionstoelen, traptreden of tribunetreden in brand zijn geraakt. Op de foto’s in het dossier van stoelen en delen van de tribune zijn weliswaar zwarte verkleuringen te zien, maar die lijken veroorzaakt te zijn door de rookontwikkeling, en niet door direct contact met vuur.
In het dossier wordt in een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] beschreven dat op de camerabeelden op enig moment voor korte tijd een brandend spandoek te zien is, dat wordt weggehaald door een steward. De rechtbank gaat ervan uit dat dit spandoek in brand is gebracht door direct contact met het vuur van één van de aangestoken rookpotten. Ook is op de foto’s een zwart tribunedoek te zien dat gedeeltelijk is weggesmolten of weggebrand. Ook zijn op de foto’s ronde zwarte plekken te zien op steigerplanken van de tribunedelen waar de rookpot door de hitteontwikkeling het hout deels heeft verkoold.
De rechtbank is echter van oordeel dat opzet op brandstichting ontbreekt. Niet is gebleken dat verdachte of één van de medeverdachten opzet heeft gehad op het stichten van brand op de tribune T en U van het Philips Stadion. In het dossier kunnen geen aanwijzingen worden gevonden voor de aanwezigheid van boos opzet, in die zin dat willens en wetens een brand is beoogd. Naar de mening van de rechtbank is er evenmin sprake geweest van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals het ontstaan van brand – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank acht de kans op het ontstaan van brand door het afsteken van rookpotten niet aanmerkelijk. Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat na ontsteking van de rookpotten enige hitte vrijkomt en dat de effecten van de hitte relatief beperkt zijn. Ook is de afstand tot waarop de hitte risico’s oplevert beperkt. Het is een feit van algemene bekendheid dat in voetbalstadions veel aandacht wordt besteed aan veiligheid, waaronder de brandveiligheid. Op de tribunes wordt gebruik gemaakt van niet-brandbare of brandwerende materialen. Spandoeken worden alleen in het stadion toegestaan als die zijn geïmpregneerd met een brandvertragend middel.
Zelfs indien in de gegeven omstandigheden de kans op brand aanmerkelijk zou zijn te achten, komt de rechtbank niet tot de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens aan zo’n kans heeft blootgesteld. Vereist is dan namelijk niet alleen dat de verdachte wetenschap heeft van deze aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Uit het strafdossier volgt dat de verdachte wilde meedoen aan een sfeeractie waarbij voor rookontwikkeling zou worden gezorgd. Niet is gebleken dat de verdachte op de hoogte was van de kans dat met het afsteken van een rookpot brand zou ontstaan, noch dat de verdachte een dergelijke kans bewust heeft aanvaard. Verdachte, de medeverdachten en ook het merendeel van het andere publiek op de tribunes T en U bleven na het afsteken van de rookpotten gewoon staan, ondanks de rookontwikkeling en hebben vermoedelijk niet stilgestaan bij de eventuele risico’s op brand. De rechtbank acht onwaarschijnlijk dat verdachte zichzelf of ander publiek op de tribune met een brand in gevaar heeft willen brengen.
De rechtbank acht de opzettelijke brandstichting niet bewezen en komt daarom niet toe aan de vraag of er door het afsteken van de rookpotten gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan.
Conclusie.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het hem primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde.
A. Bewijsmiddelen.
i. p. 58 proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 april 2017 voor zover in houdende - zakelijk weergegeven - het volgende:
Op 23 april 2017 was ik, [verbalisant 2] , inspecteur van politie, in de commandokamer van het Philips Stadion te Eindhoven aanwezig. Omstreeks 17:52 u zag ik dat op het onderste gedeelte van de noord tribune vak U een spandoek werd uitgevouwen. Op nagenoeg hetzelfde moment zag ik dat zich onder het spandoek een zwarte rook ontwikkelde. Ik zag vervolgens dat op diverse plaatsen op vak U zwarte rookwolken ontstonden die zich uiteindelijk tot een enorme zwarte rookwolk ontwikkelde. Ik zag dat deze rookwolk opsteeg en onder het dak van de gehele noord tribune bleef hangen. Door deze rookwolk was het zicht op het publiek op de tweede ring van de noord tribune geheel verdwenen. De wedstrijd werd door de scheidsrechter ongeveer 1 minuut onderbroken. In verband met deze rookwolk werden de lamellen in de hoeken van het stadion geopend waardoor de rook zich buiten het stadion kon verspreiden. Na het optrekken van de rook in het stadion zag ik dat vele honderden plaatsten op de tribune leeg waren. Kennelijk waren veel mensen als gevolg van de rookwolk van de tribune gevlucht. Omstreeks 18:07 u zag ik dat zich wederom een rookwolk ontwikkelde op vak U.
ii. p. 159 t/m 165 proces-verbaal van aangifte [aangever 1] namens PSV Eindhoven d.d. 2 mei 2017 voor zover in houdende - zakelijk weergegeven - het volgende:
Ik ben veiligheidscoördinator van PSV. Ik ben namens de benadeelde gerechtigd tot het doen van aangifte en doe hierbij aangifte van de schade die is ontstaan van de brandstichting door het aansteken van een groot aantal rookbommen in het voetbalstadion van PSV tijdens de wedstrijd op 23 april 2017 tussen PSV en AJAX.
Door het aansteken van tussen de tien en twintig rookpotten is schade ontstaan aan ongeveer 40 stoelen (zwartgeblakerd en/of bedolven onder een dikke zwarte en vette roet laag) en is de veiligheid van een zeer groot deel van het in het stadion aanwezige publiek in gevaar gebracht. Er zijn ongeveer vijftien bezoekers die zich hebben gemeld met ademklachten, prikkende ogen of aanhoudende hoestklachten. Zij zijn ter plaatse behandeld door aanwezige artsen en ambulancepersoneel. Later hebben zich bij PSV twee mensen gemeld die vanwege hun COPD aandoening en onder invloed van de ingeademde rook zich onder behandeling hebben moeten laten stellen bij een arts.
iii. p. 34 t/m 41 fotobijlage.
Op de fotobijlage is schade waarneembaar aan de op de tribune vak U aanwezige stoelen, beton en hekwerk.
iv. p. 166 tot en met 199 processen-verbaal van aangiftes van bezoekers van de wedstrijd PSV-AJAX op 23 april 2017 voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven- het volgende:
p. 166-167 [aangever 2] : Ik had erg veel moeite met ademhalen. Ik heb ongeveer
anderhalve week hoofdpijn gehad als gevolg van de rook.
p. 168-169 [aangever 3] : Na de rust ging ik naar het toilet. Toen ik terugkwam zag ik een
dikke rook en vele ouders vanaf de tribune de hal in komen gerend. Ik raakte in paniek en
ging tegen de stroom in op zoek naar mijn zoon en zijn vriend.
p. 170-171 [aangever 4] : Ik zag ineens helemaal niets meer. Mijn ogen waren meteen
enorm geïrriteerd. Ik zag dat iedereen wegwilde. Het was niet gemakkelijk om het vak te
verlaten. Ik had veel moeite met ademhalen.
p. 174-175 [aangever 5] : We zaten in de zwarte dikke rook. Bij een ieder in onze omgeving
ontstond een zekere mate van paniek, daar we totaal geen uitzicht hadden op enige
vluchtweg. Mijn zoon en ik hadden moeite met ademhalen.
p. 178-179 [aangever 6] : Wij zaten in de dikke rook. Mijn vriendin en ik waren angstig. In
een later stadium ben ik voor ademhalingsproblemen naar de huisarts geweest.
p. 181-182 [aangever 7] : Mijn dochter en ik stonden in de dikke zwarte rook. Ik ben astmapatiënt.
Ik ben de hele nacht ziek geweest. Ik heb heel erg moeten hoesten en had het heel
benauwd.
p. 183-184 [aangever 8] : Mijn dochter van 16 jaar stond in de zwarte dikke rook. Haar stem
piepte en ze vertelde dat ze een zekere mate van “
aanslag” op haar luchtwegen voelde.
p. 186-187 [aangever 9] : Ik moest mijn kleding weggooien, want die kreeg ik niet
schoon. Mijn hele gezicht zag zwart. Omdat ik last kreeg van mijn ademhaling ben ik
naar de EHBO-post gegaan.
p. 188- 189 [aangever 10] : Mijn zoon en ik stonden in de zwarte dikke rook. Ik merkte aan
[zoon van aangever 10] dat hij erg bang was. Wij hadden zwarte neusgaten en lippen.
p. 191-192 [aangever 11] . Ik zat in de dikke zwarte rook, waardoor mijn zicht werd beperkt
tot 30 cm. Ik had last van mijn neus en keel en kreeg het benauwd. Mijn
veiligheidsgevoel is beschadigd. Ik durf nu niet meer mijn kleinkinderen mee te nemen
naar een wedstrijd.
p. 193-194 [aangever 12] : Ik stond in de dikke zwarte rook. De dag daarop had ik
last van keelpijn en hoofdpijn.
p. 195-196 [aangever 13] : Mijn zoon stond heel zwaar te ademen. Ik zag de angst in
zijn ogen.
p. 198-199 [aangever 14] : Mijn zoontje en ik stonden in de zwarte dikke rook. Ik kon niet
zien. Mijn zoontje raakte in paniek, pakte mij vast en begon te huilen. We hebben een
paar dagen last gehad van onze ademhaling.
v. p. 741 t/m 752 proces-verbaal uitlezen camerabeelden d.d. 7 juli 2017 voor zover in houdende - zakelijk weergegeven - het volgende:
Op vrijdag 07 juli 2017 omstreeks 13.28 uur deed ik, [verbalisant 3] , senior tactische recherche, werkzaam bij politie Oost-Brabant, onderzoek naar camerabeelden van de wedstrijd PSV-AJAX van 23 april 2017.
camera 69
Op het tijdstip 17:54:39 zag ik dat de witte rook ineens zwart werd en dat de zwarte rook heftiger werd.
Terwijl ik doorkeek naar deze situatie (ingezoomd) zag ik een tweetal personen bij elkaar staan nabij de zwarte rookpluim welke zich op dat moment nog verder ontwikkelde. Ik zag een persoon welke ik kan omschrijven als een mannelijk persoon, zwarte/donkere bovenkleding, lichtkleurige broek, zwart kort haar tegen de reling aanstaan. Deze persoon stond met zijn gezicht van het voetbalveld afgewend en keek naar beneden. Tegenover hem stond een mannelijk persoon met lichtgroene bovenkleding. Donkere jas om zijn middel geknoopt, donkere broek, witte schoenen en kort donker haar. Gezien de bewegingen en het feit dat de focus van de eerst omschreven man niet op de wedstrijd lette, heb ik deze persoon, op camera, in de gaten gehouden
Op het tijdstip 17:54:43 uur (ingezoomd) zag ik dat de persoon met donkere bovenkleding, hiervoor omschreven, in een van zijn handen een voorwerp vasthield en kort daarop zag ik een vlammetje ontstaan wat leek op het ontbranden van een lont.
Op het tijdstip 17:54:43 zag ik dat deze persoon een weggooi beweging maakte met zijn rechterarm. Op dat moment zag ik dat deze persoon een rond voorwerp met daaraan een brandende lont schuin voor hem weggooide tussen de aldaar staande personen.
Op het tijdstip 17:54:53 zag ik een paar plekken verderop onder een mannelijk persoon gekleed in een zwarte jas tegen de reling aan een witte rookpluim ontstaan welke enige momenten daarop overging naar zwarte rook.
vi. p. 16 proces-verbaal voor zover in houdende - zakelijk weergegeven - het volgende:
De rookpotten waren voorzien van een Tsjechische tekst.
vii. p. 783, 784, 786 proces-verbaal verhoor [verdachte] d.d. 11 juli 2017 voor zover in houdende - zakelijk weergegeven - het volgende:
Ik was bij PSV- AJAX op 23 april 2017. Voor de wedstrijd heb ik mensen horen spreken over een sfeeractie. Er zou bij deze actie gebruik worden gemaakt van rook, flitsen en vlaggen. Ik ben naar het toilet in het supportershome gegaan. Toen ik daar buiten kwam stond een jongen tussen het hokje waar muntjes worden verkocht en de wc deur. Deze jongen had een gele boodschappentas bij. Ik zag dat in die tas een aantal van die rookpotten zaten. Er stonden een paar jongens omheen. Ik kwam ook voorbij en kreeg zo’n ding in mijn handen geduwd en heb deze meegenomen. Die jongens die eromheen stonden kregen ook van die potten uitgereikt. Ik heb een sigaret van een jongen achter mij gevraagd en gekregen. Hiermee heb ik de rookpot aangestoken. Die rookpot ontbrandde ook.
viii. verklaring [verdachte] ter terechtzitting d.d. 29 oktober 2018 voor zover in houdende - zakelijk weergegeven - het volgende:
Op 23 april 2017 heb ik tijdens de rust van de voetbalwedstrijd PSV-AJAX een rookpot gekregen. Ik vond het raar dat er een groen lontje aan die pot zat. Ik dacht daarom al dat de rookpot niet legaal was.
B. Bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs.
Vaststelling toedracht.
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Op 23 april 2017 is [medeverdachte 1] kort voor rust naar het damestoilet gegaan om de rookpotten die hij daar eerder die dag samen met [medeverdachte 2] had verstopt te pakken. Zij hebben deze rookpotten vervolgens in de rust aan diverse personen gegeven, waaronder verdachte.
Uit het feit dat er in de 50ste minuut op de tribune in vak U gelijktijdig twee spandoeken werden uitgerold en meteen daarop heimelijk onder die spandoeken meerdere rookpotten werden aangestoken, leidt de rechtbank af dat er daaromtrent tevoren afspraken zijn gemaakt.
Verdachte heeft aan die afspraak gehoor gegeven en heeft de hem overhandigde rookpot aangestoken. Vervolgens is er op voornoemde tribune een dikke zwarte rookwolk ontstaan ten gevolge waarvan er schade aan het op de tribune(s) aanwezige meubilair is ontstaan. Ook maakte de dikke zwarte rookwolk dat de aanwezige toeschouwers - met name in het boven vak U gelegen familievak - last kregen van hun ademhaling en geïrriteerde ogen en hebben veel mensen vanwege de rookwolk de tribune verlaten.
Geweldshandeling.
Van geweld - in de zin van artikel 141 Sr - is sprake indien het rechtsgoed in gevaar wordt gebracht. Het beschermd rechtsgoed is de openbare orde, derhalve moet het geweld van dien aard zijn dat de openbare orde erdoor wordt verstoord. Omdat het geweld is gericht tegen personen of goederen is ook de lichamelijke integriteit en persoonlijke eigendom in het geding.
Gelet op de bestendige jurisprudentie ten aanzien van het hier aan de orde zijnde bestanddeel van artikel 141 Sr is de rechtbank van oordeel dat hiervan sprake was bij het aansteken van rookpotten. Die rookpotten veroorzaakten een dikke zwarte rookwolk in een uitverkocht stadion tussen de aldaar aanwezige toeschouwers en medewerkers, ten gevolge waarvan een groot aantal mensen de tribune hebben verlaten en ademhalingsproblemen en irritatie aan de ogen hebben opgelopen. Het feit dat de rookwolk nadat daartoe door PSV de lamellen waren geopend binnen (redelijk) korte tijd was verdwenen, doet daar niet aan af.
In vereniging.
De rechtbank stelt voorop dat van het "
in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat verdachte tijdens de rust een rookpot in het supportershome van PSV in ontvangst heeft genomen en die rookpot conform afspraak in de 50ste minuut van de wedstrijd heeft aangestoken in vak U. Verdachte stond weliswaar samen met [medeverdachte 3] , anders dan de medeverdachten, niet onder of nabij één van de twee spandoeken, maar hij wist wel dat er meerdere rookpotten waren uitgedeeld en dat deze allemaal in het kader van een sfeeractie in de 50e minuut zouden worden afgestoken.
Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat de verdachte door te handelen als hiervoor vermeld, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Daarmee is het verweer verworpen en komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Voorwaardelijk opzet.
Verdachte stelt dat hij in de veronderstelling was dat sprake was van een sfeeractie en dat de rookpotten rood / witte rookpluimen (de kleuren van PSV) zouden veroorzaken.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt:
Verdachte heeft een rookpot, waarvan hij de werking niet kende en voorzien was van een Tsjechische tekst, aangenomen tijdens de rust van de wedstrijd. Verdachte wist dat de gebruikelijke flairs die tijdens een voetbalwedstrijd worden afgestoken rood / witte rookpluimen veroorzaken een ander uiterlijk hebben en anders tot ontbranding worden gebracht dan de rookpot die verdachte tijdens de wedstrijd PSV-AJAX in ontvangst heeft genomen. Door de Tsjechische tekst was het – zonder kennis van de Tsjechische taal - niet zonder meer mogelijk om te achterhalen wat de exacte inhoud en/of werking van de rookpot was.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er dikke zwarte rookwolken werden verspreid. Het subsidiair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
subsidiair
op 23 april 2017 te Eindhoven, met anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten op de tribune van het Philips Stadion (PSV Stadion), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen het op de tribune van dit stadion aanwezige meubilair en tegen de zich op en/of nabij die tribune (van vak T en/of U) en/of omliggende tribunes bevindende personen, welk geweld bestond uit het afsteken van rookpotten en (vervolgens) gooien, leggen/zetten van die (brandende) voorwerpen op en/of in de richting van het op de tribune van dit stadion aanwezige meubilair.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregelen.

De eis van de officier van justitie.
  • een taakstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
  • gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
  • de vorderingen van de benadeelde partijen [aangever 15] , [aangever 16] , [aangever 5] , [zoon van aangever 10] , [aangever 10] en [aangever 3] integraal toewijzen met toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, vermeerderd met de wettelijke rente;
  • de vordering benadeelde partij van [aangever 6] ten aanzien van de stomerijkosten van € 60,-- integraal toewijzen met toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, vermeerderd met de wettelijke rente. Referte ten aanzien van het immateriële deel en niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van duurdere zitplaatsen van € 2.400,--.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Voorts bepleit de raadsvrouw tot afwijzing van alle vorderingen benadeelde partij omdat niet kan worden vastgesteld of sprake is van een rechtstreeks verband.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft - samen met anderen - op 23 april 2017 te Eindhoven in een uitverkocht Philips Stadion tijdens de risicowedstrijd PSV-AJAX rookpotten aangestoken op de tribune in vak U. Die rookpotten veroorzaakten een grote dikke zwarte rookwolk, welke rook met name naar het boven vak U gelegen familievak trok waar zich voornamelijk ouders met kinderen bevonden.
Door die zwarte rookwolk ontstond er paniek onder de toeschouwers, met name onder de kinderen. Ook ontstond er gevaar voor de gezondheid van de daar aanwezige toeschouwers en personeel. Zij kregen last van hun ademhaling en de rook veroorzaakte voorts geïrriteerde ogen. Twee toeschouwers hebben zich vanwege hun COPD aandoening onder behandeling moeten laten stellen van een arts. Een deel van de toeschouwers verliet de tribune om de rookwolk te ontvluchten. Door de dikke zwarte rook had een zichzelf versterkende panieksituatie kunnen ontstaan waarbij de bezoekers van de tribune zo snel mogelijk de tribune hadden willen verlaten. Dit had weer, mede gelet op het feit dat het zicht ernstig werd belemmerd door de dikke zwarte rook en een deel van de toeschouwers jonge kinderen waren, kunnen leiden tot valpartijen op de trappen van de tribunes of andere situaties waarbij bezoekers in de verdrukking hadden kunnen komen, met alle gevolgen van dien.
Dat een delict als het onderhavige gevoelens van angst en onveiligheid heeft veroorzaakt blijkt mede uit de slachtofferverklaringen van [aangever 5] en [aangever 6] zoals deze op 29 oktober 2018 ter terechtzitting zijn afgelegd.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat verdachte er blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffers aangedane leed inziet en oprecht berouw heeft getoond, alsmede dat verdachte bij de uitvoering van het delict een ondergeschikte rol heeft gehad.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte van het primair ten laste gelegde vrijspreekt en van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Een voorwaardelijk strafdeel acht de rechtbank niet opportuun, nu verdachte geen noemenswaardig strafblad heeft, een stadionverbod van de KNVB voor de duur van vijf jaar heeft en uit het dossier en verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte zich min of meer heeft laten meeslepen door groepsdruk.
De vordering van de benadeelde partij [aangever 15] .
Beoordeling.De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de vordering. Het is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit en of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht, aangezien de bewijstukken thans ontbreken.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade. De enkele stelling dat de benadeelde geestelijk letsel dan wel psychisch onbehagen heeft opgelopen of zich gekwetst voelde, is niet voldoende om in deze procedure een immateriële schadevergoeding te kunnen toekennen. Recht op een vergoeding van immateriële schade bestaat bij een strafbaar feit zonder fysiek letsel op grond van artikel 6:106 BW uitsluitend indien vaststaat dat de benadeelde op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat door het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel moet aan de hand objectieve maatstaven worden vastgesteld, aldus de Hoge Raad (NJ 1997, 366 en NJ 1999, 145).
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de gevorderde immateriële schade zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat daarom de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

De vordering van de benadeelde partij [aangever 16] .

Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, het gevorderde treinkaartje van € 9,30 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van het overige deel van de vordering. Het is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit en of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht, aangezien de bewijstukken thans ontbreken. De enkele stelling dat de benadeelde geestelijk letsel dan wel psychisch onbehagen heeft opgelopen of zich gekwetst voelde, is niet voldoende om in deze procedure een immateriële schadevergoeding te kunnen toekennen. Recht op een vergoeding van immateriële schade bestaat bij een strafbaar feit zonder fysiek letsel op grond van artikel 6:106 BW uitsluitend indien vaststaat dat de benadeelde op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat door het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel moet aan de hand objectieve maatstaven worden vastgesteld, aldus de Hoge Raad (NJ 1997, 366 en NJ 1999, 145).
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de gevorderde immateriële schade zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat daarom de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2017 tot de dag der algehele voldoening.

De vordering van de benadeelde partij [aangever 3] .

Beoordeling.De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de vordering. Het is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit en of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht, aangezien de bewijstukken thans ontbreken. De enkele stelling dat de benadeelde geestelijk letsel dan wel psychisch onbehagen heeft opgelopen of zich gekwetst voelde, is niet voldoende om in deze procedure een immateriële schadevergoeding te kunnen toekennen. Recht op een vergoeding van immateriële schade bestaat bij een strafbaar feit zonder fysiek letsel op grond van artikel 6:106 BW uitsluitend indien vaststaat dat de benadeelde op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat door het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel moet aan de hand objectieve maatstaven worden vastgesteld, aldus de Hoge Raad (NJ 1997, 366 en NJ 1999, 145).
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de gevorderde immateriële schade zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat daarom de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

De vordering van de benadeelde partij [aangever 6] .

Beoordeling.De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de vordering. Het is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit en of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht, aangezien de bewijstukken thans ontbreken.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade. De enkele stelling dat de benadeelde geestelijk letsel dan wel psychisch onbehagen heeft opgelopen of zich gekwetst voelde, is niet voldoende om in deze procedure een immateriële schadevergoeding te kunnen toekennen. Recht op een vergoeding van immateriële schade bestaat bij een strafbaar feit zonder fysiek letsel op grond van artikel 6:106 BW uitsluitend indien vaststaat dat de benadeelde op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat door het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel moet aan de hand objectieve maatstaven worden vastgesteld, aldus de Hoge Raad (NJ 1997, 366 en NJ 1999, 145).
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de gevorderde immateriële schade zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat daarom de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

De vordering van de benadeelde partij [zoon van aangever 10] .

Beoordeling.De rechtbank zal het onderdeel van de vordering dat ziet op de proceskosten van
€ 100,-- afwijzen, omdat niet gebleken is dat de benadeelde deze kosten heeft gemaakt.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van het overige deel van de vordering. Het is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit en of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht, aangezien de bewijstukken thans ontbreken.
Ten aanzien van de immateriële schade. De enkele stelling dat de benadeelde geestelijk letsel dan wel psychisch onbehagen heeft opgelopen of zich gekwetst voelde, is niet voldoende om in deze procedure een immateriële schadevergoeding te kunnen toekennen. Recht op een vergoeding van immateriële schade bestaat bij een strafbaar feit zonder fysiek letsel op grond van artikel 6:106 BW uitsluitend indien vaststaat dat de benadeelde op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat door het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel moet aan de hand objectieve maatstaven worden vastgesteld, aldus de Hoge Raad (NJ 1997, 366 en NJ 1999, 145).
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de gevorderde immateriële schade zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat daarom de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

De vordering van de benadeelde partij [aangever 10] .

Beoordeling.De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de vordering. Het is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit en of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht, aangezien de bewijstukken thans ontbreken. De enkele stelling dat de benadeelde geestelijk letsel dan wel psychisch onbehagen heeft opgelopen of zich gekwetst voelde, is niet voldoende om in deze procedure een immateriële schadevergoeding te kunnen toekennen. Recht op een vergoeding van immateriële schade bestaat bij een strafbaar feit zonder fysiek letsel op grond van artikel 6:106 BW uitsluitend indien vaststaat dat de benadeelde op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat door het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel moet aan de hand objectieve maatstaven worden vastgesteld, aldus de Hoge Raad (NJ 1997, 366 en NJ 1999, 145).
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de gevorderde immateriële schade zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat daarom de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

De vordering van de benadeelde partij [aangever 5] .

Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, het gevorderde treinkaartje van € 11,80 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van het overige deel van de vordering. Het is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit en of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht, aangezien de bewijstukken thans ontbreken.
De enkele stelling dat de benadeelde geestelijk letsel dan wel psychisch onbehagen heeft opgelopen of zich gekwetst voelde, is niet voldoende om in deze procedure een immateriële schadevergoeding te kunnen toekennen. Recht op een vergoeding van immateriële schade bestaat bij een strafbaar feit zonder fysiek letsel op grond van artikel 6:106 BW uitsluitend indien vaststaat dat de benadeelde op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat door het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel moet aan de hand objectieve maatstaven worden vastgesteld, aldus de Hoge Raad (NJ 1997, 366 en NJ 1999, 145).
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de gevorderde immateriële schade zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat daarom de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2017 tot de dag der algehele voldoening.

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 1.060,-- aan verdachte, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van het in beslag genomen geldbedrag.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 60a, 141.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

subsidiairopenlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen.De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregelen ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde:Taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrekovereenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht. De rechtbank waardeert een in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.

Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 19 juli 2017 reeds geschorst.
Teruggavein beslag genomen goederen (G1213570), aan
[verdachte]geboren [1974] , te weten
een geldbedrag van € 1.060,--.
Niet-ontvankelijkverklaringvan de benadeelde partij
[aangever 15]in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.

Maatregel van schadevergoeding van € 9,30 subsidiair 1 dag hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 16]van een bedrag van € 9,30 (zegge: negen euro en dertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schade. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door een van zijn mededaders is betaald. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 16] van een bedrag van € 9,30 (zegge: negen euro en dertig eurocent). Het bedrag bestaat uit materiële schade. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededaders is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (dat ziet op de immateriële schade) niet ontvankelijk is.
Niet-ontvankelijkverklaringvan de benadeelde partij
[aangever 3]in de vordering. Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Niet-ontvankelijkverklaringvan de benadeelde partij
[aangever 6]in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.

Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [zoon van aangever 10] in de vordering.

Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil. Wijst af de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde proceskosten van € 100,--.
Niet-ontvankelijkverklaringvan de benadeelde partij
[aangever 10]in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.

Maatregel van schadevergoeding van € 11,80 subsidiair 1 dag hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 5]van een bedrag van € 11,80 (zegge: elf euro en tachtig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schade. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door een van zijn mededaders is betaald. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 5] van een bedrag van € 11,80 (zegge: elf euro en tachtig eurocent ). Het bedrag bestaat uit materiële schade. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door een van zijn mededaders is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (dat ziet op de immateriële schade) niet ontvankelijk is.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J.A. Donkersloot, voorzitter,
mr. A.M. Kooijmans-de Kort en mr. A.C. Bosch, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 13 november 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-