ECLI:NL:RBOBR:2018:5523

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
12 november 2018
Zaaknummer
01/880334-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak opzettelijk brandstichten tijdens risicowedstrijd PSV-AJAX met bewezenverklaring van geweld tegen personen en goederen

Op 13 november 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een incident tijdens de risicowedstrijd PSV-AJAX op 23 april 2017. De verdachte werd beschuldigd van opzettelijk brandstichten op de tribune van het Philips Stadion in Eindhoven, waar hij samen met anderen rookpotten had afgestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten rookpotten hadden meegenomen naar het stadion en deze tijdens de wedstrijd hebben aangestoken, wat leidde tot een grote rookwolk die paniek veroorzaakte onder de aanwezige toeschouwers, vooral in het familievak. De rechtbank oordeelde echter dat er geen opzet op brandstichting kon worden bewezen, omdat de rookpotten niet bedoeld waren om brand te stichten en er geen bewijs was dat er daadwerkelijk brand was ontstaan. De verdachte werd vrijgesproken van de primair ten laste gelegde brandstichting, maar werd wel schuldig bevonden aan openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen en personen. De rechtbank legde een taakstraf van 120 uur op, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Tevens werden de vorderingen van benadeelde partijen besproken en gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/880334-17
Datum uitspraak: 13 november 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 oktober 2018 en 30 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 september 2018.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 29 oktober 2018 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 april 2017 te Eindhoven (tijdens de wedstrijd PSV-Ajax),
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht op de tribune (van vak T en/of U) van het Philips Stadion (PSV Stadion),
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk
een of meerdere rookpotten, althans een of meer brandbare en/of hevige rookvorming veroorzakende voorwerpen, (met behulp van een brandende aansteker en/of een brandende sigaret) aangestoken en/of (vervolgens) deze (brandende en/of hevig rokende) rookpot(ten), althans dit/deze brandbare voorwerp(en) op de tribune en/of op/tegen (het) aldaar aanwezige meubilair/goederen gegooid, althans gelegd/gezet,
ten gevolge waarvan een spandoek en/of een of meer stadionstoel(en) en/of traptrede(n) en/of tribunetrede(n), in elk geval (het) op de tribune aanwezige meubilair/goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor genoemde goederen en/of ander (in het stadion, althans op de tribune van vak T en/of U aanwezig) meubilair en/of andere zich in de onmiddellijke nabijheid bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich op en/of nabij die tribune (van vak T en/of U) en/of omliggende tribune(s) bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 april 2017 te Eindhoven,
met een ander of anderen,
op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten op de tribune van het Philips Stadion (PSV Stadion),
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd
tegen goederen, te weten een of meerdere stadionstoelen en/of traptreden en/of tribunetreden, in elk geval het (op de tribune van dit stadion aanwezige) meubilair, en/of
tegen de zich op en/of nabij die tribune (van vak T en/of U) en/of omliggende tribune(s) bevindende perso(o)n(en),
welk geweld bestond uit het (meermalen) afsteken, althans aansteken, van een of
meer rookpotten, althans (een) brandbare en/of hevige rookvorming veroorzakende voorwerp(en) en/of (vervolgens) gooien, althans leggen/zetten van dat/die (brandende) voorwerp(en) op en/of in de richting van (een) stadionstoel(en) en/of (een) traptreden en/of (een) tribunetreden, in elk geval op het (op de tribune van dit stadion aanwezige) meubilair;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan. [1]
Inleiding.
Op 23 april 2017 vond in het uitverkocht Philips Stadion te Eindhoven de risicowedstrijd PSV-AJAX plaats. Kort na rust werden er in vak U twee grote spandoeken ontvouwd over het publiek in het kader van een protestactie tegen stadionverboden. Op verschillende plaatsen op de tribune, maar met name onder of nabij deze spandoeken werden negen rookpotten tot ontbranding gebracht waardoor in dat gedeelte van het stadion een grote zwarte rookwolk ontstond. Dit leverde met name in boven vak U het familievak panieksituaties op. Ook kregen toeschouwers last van hun ademhaling en veroorzaakte de rook geïrriteerde ogen. Er hebben zich later bij PSV ook twee personen gemeld die zich vanwege hun COPD-klachten en onder invloed van de ingeademde rook onder behandeling van een arts hebben moeten laten stellen. [De verdachten] waren op 23 april 2017 tijdens de voetbalwedstrijd PSV-AJAX in het Philips Stadion aanwezig. PSV NV en dertien personen hebben aangifte gedaan.
In het Philips Stadion hangen camera’s. De camerabeelden die zijn gemaakt tijdens voornoemde wedstrijd zijn veiliggesteld en onderzocht. Dat leidde tot de aanhouding en vervolging van [verdachte] en nog zeven andere personen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de gevaarzettende omstandigheden
  • de rookpotten betroffen professioneel vuurwerk en waren voorzien van een buitenlandse tekst;
  • de rookpotten zijn bewust gelijktijdig afgestoken onder het familie vak in een grote mensenmenigte door personen die de werking van de rookpotten niet kenden onder een spandoek
maken dat op grond daarvan in samenhang met de overige bewijsmiddelen het medeplegen van brandstichting wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte heeft willens en wetens aanvaard dat er brand zou kunnen ontstaan.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman bepleit integrale vrijspraak.
Het opzet van verdachte was niet gericht op de brandstichting, hij dacht dat het om flairs ging. Verdachte heeft geen rookpotten verdeeld dan wel aangestoken. Hij was ook niet in de nabije omgeving toen de rookpotten werden ontstoken. Van nauwe en bewuste samenwerking was geen sprake dus geen medeplegen.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in dit geval het aansteken van rookpotten geen brandstichting oplevert. De rechtbank overweegt daartoe het volgende:
Om van brandstichting te kunnen spreken moeten er voorwerpen in brand zijn gebracht die daartoe niet bestemd zijn. Het lont van een rookpot is hiertoe bij uitstek wel bestemd. De vraag is of er andere voorwerpen in brand zijn gebracht door het aansteken van de rookpotten. Uit het dossier blijkt niet dat er stadionstoelen, traptreden of tribunetreden in brand zijn geraakt. Op de foto’s in het dossier van stoelen en delen van de tribune zijn zwarte verkleuringen te zien, maar die lijken veroorzaakt te zijn door de rookontwikkeling, en niet door direct contact met vuur.
In het dossier wordt in een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] beschreven dat op de camerabeelden op enig moment voor korte tijd een brandend spandoek te zien is, dat wordt weggehaald door een steward. De rechtbank gaat ervan uit dat dit spandoek in brand is gebracht door direct contact met het vuur van één van de aangestoken rookpotten. Ook is op de foto’s een zwart tribunedoek te zien dat gedeeltelijk is weggesmolten of weggebrand. Ook zijn op de foto’s ronde zwarte plekken te zien op steigerplanken van de tribunedelen waar de rookpot door de hitteontwikkeling het hout deels heeft verkoold.
De rechtbank is echter van oordeel dat opzet op brandstichting ontbreekt. Niet is gebleken dat verdachte of één van de medeverdachten opzet heeft gehad op het stichten van brand op de tribune T en U van het Philips Stadion. In het dossier kunnen geen aanwijzingen worden gevonden voor de aanwezigheid van boos opzet, in die zin dat willens en wetens een brand is beoogd. Naar de mening van de rechtbank is er evenmin sprake geweest van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals het ontstaan van brand – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank acht de kans op het ontstaan van brand door het afsteken van rookpotten niet aanmerkelijk. Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat na ontsteking van de rookpotten enige hitte vrijkomt en dat de effecten van de hitte relatief beperkt zijn. Ook is de afstand tot waarop de hitte risico’s oplevert beperkt. Het is een feit van algemene bekendheid dat in voetbalstadions veel aandacht wordt besteed aan veiligheid, waaronder de brandveiligheid. Op de tribunes wordt gebruik gemaakt van niet-brandbare of brandwerende materialen. Spandoeken worden alleen in het stadion toegestaan als die zijn geïmpregneerd met een brandvertragend middel.
Zelfs indien in de gegeven omstandigheden de kans op brand aanmerkelijk zou zijn te achten, komt de rechtbank niet tot de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens aan zo’n kans heeft blootgesteld. Vereist is dan namelijk niet alleen dat de verdachte wetenschap heeft van deze aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Uit het strafdossier volgt dat de verdachte wilde meedoen aan een sfeeractie waarbij voor rookontwikkeling zou worden gezorgd. Niet is gebleken dat de verdachte op de hoogte was van de kans dat met het afsteken van een rookpot brand zou ontstaan, noch dat de verdachte een dergelijke kans bewust heeft aanvaard. Verdachte, de medeverdachten en ook het merendeel van het andere publiek op de tribunes T en U bleven na het afsteken van de rookpotten gewoon staan, ondanks de rookontwikkeling en hebben vermoedelijk niet stilgestaan bij de eventuele risico’s op brand. De rechtbank acht onwaarschijnlijk dat verdachte zichzelf of ander publiek op de tribune met een brand in gevaar heeft willen brengen.
De rechtbank acht de opzettelijke brandstichting niet bewezen en komt daarom niet toe aan de vraag of er door het afsteken van de rookpotten gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan.
Conclusie.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het hem primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde.
A. Bewijsmiddelen.
i. p. 58 proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 april 2017 voor zover in houdende - zakelijk weergegeven - het volgende:
Op 23 april 2017 was ik, [inspecteur van de politie] , in de commandokamer van het Philips Stadion te Eindhoven aanwezig. Omstreeks 17:52 u zag ik dat op het onderste gedeelte van de noord tribune vak U een spandoek werd uitgevouwen. Op nagenoeg hetzelfde moment zag ik dat zich onder het spandoek een zwarte rook ontwikkelde. Ik zag vervolgens dat op diverse plaatsen op vak U zwarte rookwolken ontstonden die zich uiteindelijk tot een enorme zwarte rookwolk ontwikkelde. Ik zag dat deze rookwolk opsteeg en onder het dak van de gehele noord tribune bleef hangen. Door deze rookwolk was het zicht op het publiek op de tweede ring van de noord tribune geheel verdwenen. De wedstrijd werd door de scheidsrechter ongeveer 1 minuut onderbroken. In verband met deze rookwolk werden de lamellen in de hoeken van het stadion geopend waardoor de rook zich buiten het stadion kon verspreiden. Na het optrekken van de rook in het stadion zag ik dat vele honderden plaatsten op de tribune leeg waren. Kennelijk waren veel mensen als gevolg van de rookwolk van de tribune gevlucht. Omstreeks 18:07 u zag ik dat zich wederom een rookwolk ontwikkelde op vak U.
ii. p. 159 t/m 165 proces-verbaal van aangifte [aangever 1] namens PSV Eindhoven d.d. 2 mei 2017 voor zover in houdende - zakelijk weergegeven - het volgende:
Ik ben veiligheidscoördinator van PSV. Ik ben namens de benadeelde gerechtigd tot het doen van aangifte en doe hierbij aangifte van de schade die is ontstaan van de brandstichting door het aansteken van een groot aantal rookbommen in het voetbalstadion van PSV tijdens de wedstrijd op 23 april 2017 tussen PSV en AJAX.
Door het aansteken van tussen de tien en twintig rookpotten is schade ontstaan aan ongeveer 40 stoelen (zwartgeblakerd en/of bedolven onder een dikke zwarte en vette roet laag) en is de veiligheid van een zeer groot deel van het in het stadion aanwezige publiek in gevaar gebracht. Er zijn ongeveer vijftien bezoekers die zich hebben gemeld met ademklachten, prikkende ogen of aanhoudende hoestklachten. Zij zijn ter plaatse behandeld door aanwezige artsen en ambulancepersoneel. Later hebben zich bij PSV twee mensen gemeld die vanwege hun COPD aandoening en onder invloed van de ingeademde rook zich onder behandeling hebben moeten laten stellen bij een arts.
iii. p. 34 t/m 41 fotobijlage.
Op de fotobijlage is schade waarneembaar aan de op de tribune vak U aanwezige stoelen, beton en hekwerk.
iv. p. 166 tot en met 199 processen-verbaal van aangiftes van bezoekers van de wedstrijd PSV-AJAX op 23 april 2017 voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven- het volgende:
p. 166-167 [aangever 2] : Ik had erg veel moeite met ademhalen. Ik heb ongeveer
anderhalve week hoofdpijn gehad als gevolg van de rook.
p. 168-169 [aangever 3] : Na de rust ging ik naar het toilet. Toen ik terugkwam zag ik een
dikke rook en vele ouders vanaf de tribune de hal in komen gerend. Ik raakte in paniek en
ging tegen de stroom in op zoek naar mijn zoon en zijn vriend.
p. 170-171 [aangever 4] : Ik zag ineens helemaal niets meer. Mijn ogen waren meteen
enorm geïrriteerd. Ik zag dat iedereen wegwilde. Het was niet gemakkelijk om het vak te
verlaten. Ik had veel moeite met ademhalen.
p. 174-175 [aangever 5] : We zaten in de zwarte dikke rook. Bij een ieder in onze omgeving
ontstond een zekere mate van paniek, daar we totaal geen uitzicht hadden op enige
vluchtweg. Mijn zoon en ik hadden moeite met ademhalen.
p. 178-179 [aangever 6] : Wij zaten in de dikke rook. Mijn vriendin en ik waren angstig. In
een later stadium ben ik voor ademhalingsproblemen naar de huisarts geweest.
p. 181-182 [aangever 7] : Mijn dochter en ik stonden in de dikke zwarte rook. Ik ben astmapatiënt.
Ik ben de hele nacht ziek geweest. Ik heb heel erg moeten hoesten en had het heel
benauwd.
p. 183-184 [aangever 8] : Mijn dochter van 16 jaar stond in de zwarte dikke rook. Haar stem
piepte en ze vertelde dat ze een zekere mate van “
aanslag” op haar luchtwegen voelde.
p. 186-187 [aangever 9] : Ik moest mijn kleding weggooien, want die kreeg ik niet
schoon. Mijn hele gezicht zag zwart. Omdat ik last kreeg van mijn ademhaling ben ik
naar de EHBO-post gegaan.
p. 188- 189 [aangever 10] : Mijn zoon en ik stonden in de zwarte dikke rook. Ik merkte aan
[mijn zoon] dat hij erg bang was. Wij hadden zwarte neusgaten en lippen.
p. 191-192 [aangever 11] . Ik zat in de dikke zwarte rook, waardoor mijn zicht werd beperkt
tot 30 cm. Ik had last van mijn neus en keel en kreeg het benauwd. Mijn
veiligheidsgevoel is beschadigd. Ik durf nu niet meer mijn kleinkinderen mee te nemen
naar een wedstrijd.
p. 193-194 [aangever 12] : Ik stond in de dikke zwarte rook. De dag daarop had ik
last van keelpijn en hoofdpijn.
p. 195-196 [aangever 13] : Mijn zoon stond heel zwaar te ademen. Ik zag de angst in
zijn ogen.
p. 198-199 [aangever 14] : Mijn zoontje en ik stonden in de zwarte dikke rook. Ik kon niet
zien. Mijn zoontje raakte in paniek, pakte mij vast en begon te huilen. We hebben een
paar dagen last gehad van onze ademhaling.
v. p. 344 t/m 346 proces-verbaal bevindingen d.d. 7 mei 2017 voor zover in houdende - zakelijk weergegeven - het volgende:
In dit proces-verbaal wordt het gedrag van verdachte NN 2 man (= [verdachte] ) beschreven op zondag 23 april 2017 van 14:34:20 uur tot 17:57:45 uur.
De andere persoon die beschreven wordt op de beelden is [medeverdachte 1]
Voorafgaand aan de wedstrijd in het supportershome in het Phillips stadion.
Camera 79
14:34:20 uur: In beeld komt NN man 2 samen met een [medeverdachte 1] het supporters home ingelopen. Beiden mannen dragen een plastic tas.
NN man 2 is als volgt gekleed: wille schoenen met zwarte zolen en op de achterzijde van de hak een zwart accent, lichtkleurige spijkerbroek met smalle pijpen een donkere (zwarte) jas iets langer jack model en beige geruite Burberry pet.
Opmerking NN man is de grote van de twee.
14:34:32 uur: De NN man draagt de plastic tas met opschrift ‘
PSV fashion store’. [medeverdachte 1] draagt de tas met opschrift “13”. NN man gaat op de bank tegen de muur van het herentoilet, rechts naast de kassa zitten
Camera 79 en 83
14:35:35 uur: NN man2 en [medeverdachte 1] gaan met de plastic tassen de damestoiletten in, op camera 83 is te zien dat de deur van dit toilet open en dicht gaat. (Het damestoilet is gelegen achter de kassa links in beeld).
Camera 79
14:38:00 uur: NN man2 komt terug uit damestoilet zondertas.
14:38:19 uur: [medeverdachte 1] komt terug uit het damestoilet zonder tas. Beiden nemen plaats op eerdergenoemde bank.
14:40:34 uur: NN man 2 en [medeverdachte 1] verlaten zonder tassen het supportershome.
Supportershome tijdens de rust van de voetbalwedstrijd.
Camera 79
17:34:26 uur: NN man2 komt supportershome ingelopen.
17:34:38 uur: NN man2 gaat naar het damestoilet links achter de kassa.
17:35:01 uur: NN man2 komt samen met [medeverdachte 1] vanaf de hoek damestoilet en roepen wenken naar anderen dat ze mee moeten komen. NN man blijft iets langer in het gedeelte van het supportershome voor de kassa richting bar, dan [medeverdachte 1] en spreekt daar mensen aan.
17:35:40 uur: NN man2 gaat weer hoek bij damestoilet in.
17:36:24 uur: NN man2 komt weer uit genoemde hoek en spreekt weer andere supporters aan, die dan naar de genoemde hoek toegaan.
17:37:04 uur: NN man2 loopt terug naar hoek voor damestoilet.
17:38:34 uur: NN man2 komt weer uit hoek damestoilet en loopt beeld uit richting de bar van het supportershome.
vi. p. 16 proces-verbaal voor zover in houdende - zakelijk weergegeven - het volgende:
De rookpotten waren voorzien van een Tsjechische tekst.
vii. verklaring [persoon] bij de rechter-commissaris d.d. 14 juli 2017 voor zover in houdende - zakelijk weergegeven - het volgende:
Mij is op 23 april 2017 bij het supportershome door iemand een rookpot aangereikt. U vraagt mij door wie? Ik denk dat die jongen [verdachte] heet.
viii. Verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting d.d. 29 oktober 2018 voor zover in houdende - zakelijk weergegeven - het volgende:
[medeverdachte 1] heeft aan mij gevraagd of ik een tas met fakkels wilde meenemen. Ik wist van het spandoek. Ik heb gezien dat [medeverdachte 1] de rookpotten uitdeelde.
B. Bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs.
Vaststelling toedracht.
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
[verdachte] is samen met medeverdachte [medeverdachte 1] op 23 april 2017 voorafgaand aan de risicowedstrijd PSV-AJAX naar het supportershome in het Philips Stadion gelopen. Zij waren elk in het bezit van een tas gevuld met rookpotten. Gezamenlijk zijn zij het damestoilet binnengegaan en hebben daar de tassen achter de plafondplaten verstopt.
Kort voor de rust is medeverdachte [medeverdachte 1] naar het damestoilet gegaan om de verstopte rookpotten te pakken. Hij heeft de tassen met rookpotten vervolgens geplaatst in de hoek bij de damestoiletten achter de kassa. In de rust zijn de rookpotten door medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte [verdachte] uitgedeeld aan diverse personen (waaronder [medeverdachten] ). De rechtbank verwerpt het verweer dat [verdachte] geen rookpotten heeft uitgedeeld. Op de camerabeelden is immers duidelijk te zien dat [verdachte] meerdere malen andere supporters wenkt en dat hij zich samen met hen begeeft naar de hoek bij de damestoiletten waar de rookpotten zijn verspreid.
Vaststaat dat [medeverdachte 2] een rookpot heeft gekregen. [medeverdachte 2] is blijkens de camerabeelden maar één keer in de hoek bij de damestoiletten geweest en staat dan recht tegenover verdachte. [medeverdachte 2] heeft bij zijn voorgeleiding ook verklaard dat hij de rookpot heeft gekregen van [verdachte] . [medeverdachte 2] is ter zitting nog als getuige gehoord en heeft deze belastende verklaring niet ingetrokken.
Uit het feit dat er in de 50ste minuut op de tribune in vak U twee spandoeken gelijktijdig werden uitgerold en meteen daarop heimelijk onder die spandoeken meerdere rookpotten tegelijk werden aangestoken, leidt de rechtbank af dat er daaromtrent afspraken zijn gemaakt. Op de camerabeelden is ook te zien dat medeverdachte [medeverdachte 1] aanwijzingen geeft aan [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] om zich op te stellen achter andere supporters op het tribunedeel waarover kort daarna het spandoek over het publiek zal worden uitgevouwen. Kort daarop wordt voornoemd spandoek op aanwijzing van medeverdachte [medeverdachte 1] ontvouwd waarna meerdere rookpotten tot ontbranding worden gebracht. Eén van deze rookpotten wordt tot ontbranding gebracht door [medeverdachte 5] met wie medeverdachte [medeverdachte 1] kort daarvoor op de tribune overleg had.
Door de rookpotten is er op voornoemde tribune een dikke zwarte rookwolk ontstaan ten gevolge waarvan er schade aan het op de tribune(s) aanwezige meubilair is ontstaan. Ook maakte de dikke rookwolk dat de aanwezige toeschouwers – met name in het familievak - last kregen van hun ademhaling en geïrriteerde ogen en hebben veel mensen vanwege de rookwolk van de tribuneverlaten.
Geweldshandeling.
Van geweld - in de zin van artikel 141 Sr - is sprake indien het rechtsgoed in gevaar wordt gebracht. Het beschermd rechtsgoed is de openbare orde, derhalve moet het geweld van dien aard zijn dat de openbare orde erdoor wordt verstoord. Omdat het geweld is gericht tegen personen of goederen is ook de lichamelijke integriteit en persoonlijke eigendom in het geding.
Gelet op de bestendige jurisprudentie ten aanzien van het hier aan de orde zijnde bestanddeel van artikel 141 Sr is de rechtbank van oordeel dat hiervan sprake was bij het aansteken van rookpotten. Die rookpotten veroorzaakten een dikke zwarte rookwolk in een uitverkocht stadion tussen de aldaar aanwezige toeschouwers en stewards, ten gevolge waarvan een groot aantal mensen de tribune hebben verlaten en ademhalingsproblemen en irritatie aan de ogen hebben opgelopen. Het feit dat de rookwolk nadat daartoe door PSV de lamellen waren geopend binnen (redelijk) korte tijd was verdwenen, doet daar niet aan af.
In vereniging.
De rechtbank stelt voorop dat van het "
in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat verdachte de rookpotten naar het Philips Stadion heeft gebracht en mede zorg heeft gedragen voor het uitdelen van de rookpotten.
Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat de verdachte opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Daarmee is het verweer verworpen en komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Voorwaardelijk opzet.
Verdachte stelt dat hij in de veronderstelling was dat de rookpotten rood / witte rookpluimen (de kleuren van PSV) zouden veroorzaken.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt:
Verdachte heeft rookpotten uitgedeeld en laten afsteken Vaststaat dat verdachte zich tijdens de 50e minuut bevond bij het tweede spandoek waar ook een aantal rookpotten tot ontbranding zijn gebracht. Er zijn echter geen camerabeelden waarop is te zien welke personen bij dit tweede spandoek rookpotten hebben afgestoken. Derhalve kan niet worden vastgesteld of verdachte zelf ook een rookpot heeft aangestoken of de regie had bij dit tweede spandoek.
Verdachte wist dat de gebruikelijke flairs die tijdens een voetbalwedstrijd worden afgestoken rood / witte rookpluimen veroorzaken een ander uiterlijk hebben en anders tot ontbranding worden gebracht dan de rookpotten die verdachte tijdens de wedstrijd PSV - AJAX heeft verspreid. Bovendien waren de rookpotten voorzien van een Tsjechische tekst waardoor – zonder kennis van de Tsjechische taal - het niet zonder meer mogelijk was om te achterhalen wat de exacte inhoud en/of werking van de rookpotten was.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er dikke zwarte rookwolken werden verspreid. Het subsidiair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
subsidiair
op 23 april 2017 te Eindhoven, met anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten op de tribune van het Philips Stadion (PSV Stadion), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen het op de tribune van dit stadion aanwezige meubilair en tegen de zich op en/of nabij die tribune (van vak T en/of U) en/of omliggende tribunes bevindende personen, welk geweld bestond uit het afsteken van rookpotten en (vervolgens) gooien, leggen/zetten van die (brandende) voorwerpen op en/of in de richting van het op de tribune van dit stadion aanwezige meubilair.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen en maatregelen.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
- gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 4 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
  • de vorderingen van de [benadeelde partijen] integraal toewijzen met toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, vermeerderd met de wettelijke rente;
  • de vordering benadeelde partij van [aangever 6] ten aanzien van de stomerijkosten van € 60,-- integraal toewijzen met toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, vermeerderd met de wettelijke rente. Referte ten aanzien van het immateriële deel en niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van duurdere zitplaatsen van € 2.400,--.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De eis is buitenproportioneel; onvoorwaardelijke gevangenisstraf is niet aan de orde.
Niet-ontvankelijkverklaring van alle vorderingen benadeelde partij omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 23 april 2017 heeft verdachte - samen met een ander - voorafgaand aan de risicowedstrijdwedstrijd PSV-AJAX in het supportershome van het Philips Stadion te Eindhoven op het damestoilet ongeveer vijftien rookpotten achter het plafond verstopt.
Tijdens de rust heeft verdachte - samen met een ander - voornoemde rookpotten verdeeld en vervolgens in een uitverkocht Philips Stadion – samen met anderen – in de 50ste minuut die rookpotten aangestoken op de tribune in vak U. De rookpotten veroorzaakten een grote dikke zwarte rookwolk, welke rook met name naar het boven vak U gelegen familievak trok waar zich voornamelijk ouders met kinderen bevonden.
Door die zwarte rookwolk ontstond er paniek onder de toeschouwers, met name onder de kinderen. Ook ontstond er gevaar voor de gezondheid van de daar aanwezige toeschouwers en personeel. Zij kregen last van hun ademhaling en de rook veroorzaakte voorts geïrriteerde ogen. Twee toeschouwers hebben zich vanwege hun COPD aandoening onder behandeling moeten laten stellen van een arts.
Een deel van de toeschouwers verliet de tribune om de rookwolk te ontvluchten. Door de dikke zwarte rook had een zichzelf versterkende panieksituatie kunnen ontstaan waarbij de bezoekers van de tribune zo snel mogelijk de tribune hadden willen verlaten. Dit had weer, mede gelet op het feit dat het zicht ernstig werd belemmerd door de dikke zwarte rook en een deel van de toeschouwers jonge kinderen waren, kunnen leiden tot valpartijen op de trappen van de tribunes of andere situaties waarbij bezoekers in de verdrukking hadden kunnen komen, met alle gevolgen van dien.
Dat een delict als het onderhavige gevoelens van angst en onveiligheid heeft veroorzaakt blijkt mede uit de slachtofferverklaringen van [aangever 5] en [aangever 6] zoals deze op 29 oktober 2018 ter terechtzitting zijn afgelegd.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat verdachte er blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffers aangedane leed inziet en oprecht berouw heeft getoond, alsmede dat verdachte blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 september 2018 niet eerder is veroordeeld ter zake een strafbaar feit.
Echter, gezien het feit dat verdachte bij het plegen van het strafbare feit niet slechts een ondergeschikte rol had, maar was betrokken bij het binnensmokkelen en verdelen van de rookpotten, ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte van het primair ten laste gelegde vrijspreekt en van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de [benadeelde partij 1] .

Beoordeling.De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de vordering. Het is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit en of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht, aangezien de bewijstukken thans ontbreken.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade. De enkele stelling dat de benadeelde geestelijk letsel dan wel psychisch onbehagen heeft opgelopen of zich gekwetst voelde, is niet voldoende om in deze procedure een immateriële schadevergoeding te kunnen toekennen. Recht op een vergoeding van immateriële schade bestaat bij een strafbaar feit zonder fysiek letsel op grond van artikel 6:106 BW uitsluitend indien vaststaat dat de benadeelde op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat door het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel moet aan de hand objectieve maatstaven worden vastgesteld, aldus de Hoge Raad (NJ 1997, 366 en NJ 1999, 145).
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de gevorderde immateriële schade zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat daarom de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

De vordering van de [benadeelde partij 2] .

Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, het gevorderde treinkaartje van € 9,30 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van het overige deel van de vordering. Het is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit en of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht, aangezien de bewijstukken thans ontbreken. De enkele stelling dat de benadeelde geestelijk letsel dan wel psychisch onbehagen heeft opgelopen of zich gekwetst voelde, is niet voldoende om in deze procedure een immateriële schadevergoeding te kunnen toekennen. Recht op een vergoeding van immateriële schade bestaat bij een strafbaar feit zonder fysiek letsel op grond van artikel 6:106 BW uitsluitend indien vaststaat dat de benadeelde op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat door het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel moet aan de hand objectieve maatstaven worden vastgesteld, aldus de Hoge Raad (NJ 1997, 366 en NJ 1999, 145).
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de gevorderde immateriële schade zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat daarom de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2017 tot de dag der algehele voldoening.

De vordering van de benadeelde partij [aangever 3] .

Beoordeling.De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de vordering. Het is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit en of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht, aangezien de bewijstukken thans ontbreken. De enkele stelling dat de benadeelde geestelijk letsel dan wel psychisch onbehagen heeft opgelopen of zich gekwetst voelde, is niet voldoende om in deze procedure een immateriële schadevergoeding te kunnen toekennen. Recht op een vergoeding van immateriële schade bestaat bij een strafbaar feit zonder fysiek letsel op grond van artikel 6:106 BW uitsluitend indien vaststaat dat de benadeelde op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat door het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel moet aan de hand objectieve maatstaven worden vastgesteld, aldus de Hoge Raad (NJ 1997, 366 en NJ 1999, 145).
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de gevorderde immateriële schade zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat daarom de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

De vordering van de benadeelde partij [aangever 6] .

Beoordeling.De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de vordering. Het is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit en of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht, aangezien de bewijstukken thans ontbreken.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade. De enkele stelling dat de benadeelde geestelijk letsel dan wel psychisch onbehagen heeft opgelopen of zich gekwetst voelde, is niet voldoende om in deze procedure een immateriële schadevergoeding te kunnen toekennen. Recht op een vergoeding van immateriële schade bestaat bij een strafbaar feit zonder fysiek letsel op grond van artikel 6:106 BW uitsluitend indien vaststaat dat de benadeelde op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat door het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel moet aan de hand objectieve maatstaven worden vastgesteld, aldus de Hoge Raad (NJ 1997, 366 en NJ 1999, 145).
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de gevorderde immateriële schade zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat daarom de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

De vordering van de [benadeelde partij 3] .

Beoordeling.De rechtbank zal het onderdeel van de vordering dat ziet op de proceskosten van
€ 100,-- afwijzen, omdat niet gebleken is dat de benadeelde deze kosten heeft gemaakt.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van het overige deel van de vordering. Het is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit en of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht, aangezien de bewijstukken thans ontbreken.
Ten aanzien van de immateriële schade. De enkele stelling dat de benadeelde geestelijk letsel dan wel psychisch onbehagen heeft opgelopen of zich gekwetst voelde, is niet voldoende om in deze procedure een immateriële schadevergoeding te kunnen toekennen. Recht op een vergoeding van immateriële schade bestaat bij een strafbaar feit zonder fysiek letsel op grond van artikel 6:106 BW uitsluitend indien vaststaat dat de benadeelde op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat door het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel moet aan de hand objectieve maatstaven worden vastgesteld, aldus de Hoge Raad (NJ 1997, 366 en NJ 1999, 145).
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de gevorderde immateriële schade zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat daarom de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

De vordering van de benadeelde partij [aangever 10] .

Beoordeling.De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de vordering. Het is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit en of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht, aangezien de bewijstukken thans ontbreken. De enkele stelling dat de benadeelde geestelijk letsel dan wel psychisch onbehagen heeft opgelopen of zich gekwetst voelde, is niet voldoende om in deze procedure een immateriële schadevergoeding te kunnen toekennen. Recht op een vergoeding van immateriële schade bestaat bij een strafbaar feit zonder fysiek letsel op grond van artikel 6:106 BW uitsluitend indien vaststaat dat de benadeelde op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat door het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel moet aan de hand objectieve maatstaven worden vastgesteld, aldus de Hoge Raad (NJ 1997, 366 en NJ 1999, 145).
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de gevorderde immateriële schade zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat daarom de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

De vordering van de benadeelde partij [aangever 5] .

Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, het gevorderde treinkaartje van € 11,80 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van het overige deel van de vordering. Het is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit en of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht, aangezien de bewijstukken thans ontbreken.
De enkele stelling dat de benadeelde geestelijk letsel dan wel psychisch onbehagen heeft opgelopen of zich gekwetst voelde, is niet voldoende om in deze procedure een immateriële schadevergoeding te kunnen toekennen. Recht op een vergoeding van immateriële schade bestaat bij een strafbaar feit zonder fysiek letsel op grond van artikel 6:106 BW uitsluitend indien vaststaat dat de benadeelde op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat door het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel moet aan de hand objectieve maatstaven worden vastgesteld, aldus de Hoge Raad (NJ 1997, 366 en NJ 1999, 145).
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de gevorderde immateriële schade zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat daarom de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2017 tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 60a, 141.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegde en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

subsidiairopenlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen.De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen en maatregelen ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde:

Taakstrafvoor de duur van
120 urensubsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht. De rechtbank waardeert een in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.

Gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van2 jaren. Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van deproeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 11 augustus 2017 reeds geschorst.
Niet-ontvankelijkverklaringvan de [benadeelde partij 1]in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.

Maatregel van schadevergoeding van € 9,30 subsidiair 1 dag hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 2]van een bedrag van € 9,30 (zegge: negen euro en dertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schade. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door een van zijn mededaders is betaald. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de [benadeelde partij 2] van een bedrag van € 9,30 (zegge: negen euro en dertig eurocent). Het bedrag bestaat uit materiële schade. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door een van zijn mededaders is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (dat ziet op immateriële schade) niet ontvankelijk is.
Niet-ontvankelijkverklaringvan de benadeelde partij
[aangever 3]in de vordering. Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Niet-ontvankelijkverklaringvan de benadeelde partij
[aangever 6]in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.

Niet-ontvankelijkverklaring van de [benadeelde partij 3] in de vordering.

Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil. Wijst af de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde proceskosten van € 100,--.
Niet-ontvankelijkverklaringvan de benadeelde partij
[aangever 10]in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.

Maatregel van schadevergoeding van € 11,80 subsidiair 1 dag hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 5]van een bedrag van
€ 11,80(zegge: elf euro en tachtig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schade. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door een van zijn mededaders is betaald. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 5] van een bedrag van € 11,80 (zegge: elf euro en tachtig eurocent). Het bedrag bestaat uit materiële schade. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door een van zijn mededaders is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (dat ziet op de immateriële schade) niet ontvankelijk is.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J.A. Donkersloot, voorzitter,
mr. A.M. Kooijmans-de Kort en mr. A.C. Bosch, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 13 november 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-