ECLI:NL:RBOBR:2018:5460

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
6952927 / 18-4178
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand van meer dan drie maanden

In deze zaak heeft de stichting Woonbedrijf SWS.Hhvl, gevestigd te Eindhoven, een vordering ingesteld tegen een huurster wegens huurachterstand. De huurster is niet verschenen op de comparitie van partijen en heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te reageren op de wijziging van eis. De huurovereenkomst betreft een woning in Eindhoven met een maandelijkse huurprijs van € 1.033,15. Woonbedrijf vordert ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, alsook betaling van een totaalbedrag van € 5.923,55, inclusief rente en kosten.

De huurster heeft erkend dat er een huurachterstand is, maar voert aan dat deze is ontstaan door gezondheidsproblemen en andere persoonlijke omstandigheden. De kantonrechter oordeelt dat de huurachterstand van € 5.705,20, die meer dan drie maanden bedraagt, een tekortkoming is die niet onder de uitzondering van artikel 6:265 lid 1 BW valt. De rechter overweegt dat het woonbelang van de huurster niet opweegt tegen de huurachterstand en dat de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming gerechtvaardigd zijn.

De kantonrechter heeft de huurster veroordeeld om het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en te verlaten, en om het verschuldigde bedrag aan Woonbedrijf te betalen. Tevens is de huurster veroordeeld in de kosten van de procedure. Het vonnis is uitgesproken op 25 oktober 2018 door mr. G.J. Roeterdink.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zaaknummer: 6952927 \ CV EXPL 18-4178
Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 6952927 \ CV EXPL 18-4178
Vonnis van 25 oktober 2018
in de zaak van:
de stichting Stichting Woonbedrijf SWS.Hhvl,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres,
gemachtigde: Syncasso Gerechtsdeurwaarders B.V.
tegen:
[huurster] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna genoemd “Woonbedrijf” en “ [huurster] ”.

1.Het verloop van het geding

1.1.
Dit blijkt onder meer uit het volgende:
Woonbedrijf heeft bij dagvaarding gesteld en gevorderd als na te melden. [huurster] heeft schriftelijk geantwoord. Bij tussenvonnis d.d. 23 augustus 2018 is vervolgens een zitting (“comparitie van partijen”) gelast. [huurster] is alhoewel behoorlijk opgeroepen niet ter comparitie verschenen en heeft ook geen gebruik gemaakt van de haar geboden mogelijkheid te reageren op de toegezonden akte wijziging eis van de comparitie d.d. 18 september 2018. De datum voor het vonnis is vastgesteld op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Tussen Woonbedrijf en [huurster] bestaat een huurovereenkomst met betrekking tot de woning met aanhorigheden, staande en gelegen aan het adres [adres] te [woonplaats] (hierna: het gehuurde).
2.2.
De maandelijkse huurprijs bedraagt thans € 1.033,15, bij vooruitbetaling te voldoen.

3.Het geschil

3.1.
Woonbedrijf vordert, kort samengevat, ontbinding van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst, ontruiming van de door [huurster] van Woonbedrijf gehuurde woning gelegen te [woonplaats] aan het adres [adres] onder de verplichting van [huurster] om tot aan de ontruiming huur c.q. schadevergoeding te betalen, alsmede veroordeling van [huurster] tot betaling aan Woonbedrijf van € 5.923,55, te vermeerderen met rente en kosten als vermeld in de dagvaarding.
3.2.
Woonbedrijf legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
[huurster] is met correcte betaling van de huurpenningen in gebreke gebleven en heeft tot en met mei 2018 een huurachterstand doen ontstaan van € 5.705,20. Woonbedrijf is op grond van de tekortkoming van [huurster] in de nakoming van haar verplichtingen gerechtigd de ontbinding van de huurovereenkomst met ontruiming van het gehuurde te vorderen. Aan buitengerechtelijke incassokosten is [huurster] op grond van de wet € 461,77 verschuldigd geworden en aan rente € 6,58. Er is € 250,00 betaald aan de deurwaarder, zodat in totaal € 5.923,55 is verschuldigd.
3.3.
[huurster] voert, zakelijk weergegeven, het volgende verweer.
Zij betwist de huurachterstand niet. De huurachterstand is ontstaan door gezondheidsproblemen en het uithanden geven van haar administratie. Alsmede door de ziekte van haar oom. Ze heeft een regeling getroffen met Woonbedrijf en heeft een paar maanden niet kunnen betalen.

4.De beoordeling

4.1.
[huurster] heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken dat een huurachterstand is ontstaan van € 5.705,20. De vordering wegens huurachterstand is dan ook toewijsbaar. Ook de rentevordering is door [huurster] niet weersproken en daarom toewijsbaar.
4.2.
Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
Het is hierbij aan de tekortschietende partij om zich voldoende gemotiveerd op deze uitzondering te beroepen. Bij de beoordeling moet verder rekening worden gehouden met alle door partijen genoegzaam gemotiveerd aangevoerde omstandigheden van het geval waaronder eventueel ook omstandigheden die hebben plaatsgevonden na de gestelde tekortkoming. In het bijzonder dient rekening te worden gehouden met het woonbelang van huurder. Omdat dit woonbelang een zwaarwegend belang is, wordt in de rechtspraak doorgaans aangenomen dat een huurachterstand van minder dan drie maanden van te geringe betekenis is om de ontbinding van de huurovereenkomst met de daaraan verbonden ontruiming van het gehuurde te rechtvaardigen.
4.3.
In het onderhavig geval heeft [huurster] tot en met 31 mei 2018 een huurachterstand van € 5.705,20 laten ontstaan, dus over meer dan drie maanden. Dit moet worden aangemerkt als een tekortkoming die niet onder de uitzondering van artikel 6:265 lid 1 BW kan worden gebracht. Dat geldt temeer, nu door Woonbedrijf ter comparitie onweersproken is verklaard, dat de huurachterstand na de dagvaarding verder is toegenomen en niets meer is betaald. Op grond van het voorgaande staat vast dat [huurster] zodanig in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst is tekort geschoten, dat ontbinding van die huurovereenkomst en ontruiming gerechtvaardigd is. De gevorderde huur c.q. schadevergoeding tot aan de ontruiming waartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd is toewijsbaar als na te melden.
4.4.
De kantonrechter acht gronden aanwezig om de termijn waarbinnen door [huurster] dient te worden ontruimd, vast te stellen op veertien dagen na betekening van het vonnis.
4.5.
Woonbedrijf maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Vast staat dat aan de vereisten van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan en dat het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten overeenkomt met het in het Besluit bepaalde tarief, zodat dit deel van de vordering ook wordt toegewezen.
4.6.
[huurster] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.

5.De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de tussen partijen gesloten huurovereenkomst betreffende het gehuurde gelegen aan de [adres] te [woonplaats] ;
veroordeelt [huurster] om het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met alle zich daarin bevindende personen en goederen te ontruimen en te verlaten en met afgifte der sleutels ter vrije en algehele beschikking van Woonbedrijf te stellen;
veroordeelt [huurster] om aan Woonbedrijf te betalen een bedrag van € 5.923,55, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 5.705,20 vanaf heden tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt [huurster] om aan Woonbedrijf te betalen een bedrag van € 1.033,15 voor elke maand of deel van een maand, dat [huurster] vanaf 31 mei 2018 het gehuurde niet heeft ontruimd en verlaten;
veroordeelt [huurster] in de kosten van de procedure, aan de zijde van Woonbedrijf tot heden begroot op € 99,91 aan explootkosten, € 476,00 aan griffierecht en € 500,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2018.