ECLI:NL:RBOBR:2018:5447

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
01/865029-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door beveiliger met patiënte in kliniek

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 7 november 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als beveiliger/medewerker veiligheid en logistiek werkzaam was in een kliniek. De verdachte is beschuldigd van ontucht met een patiënte die aan zijn zorg was toevertrouwd. De tenlastelegging omvatte verschillende seksuele handelingen die de verdachte met de patiënte heeft verricht in de periode van 6 tot en met 15 september 2017 te Eindhoven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. Tijdens de zitting op 24 oktober 2018 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie achtte het feit wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte op basis van de functie van de verdachte als ongediplomeerd beveiliger.

De rechtbank heeft in haar oordeel overwogen dat de verdachte, ondanks zijn ongediplomeerde status, een zorgrelatie had met de patiënte en dat hij misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat in hem was gesteld. De rechtbank heeft de verklaringen van de patiënte en de verdachte gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur en een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 57 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een ambulante behandeling. De uitspraak is gedaan met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn lichte verstandelijke beperking en de impact van het delict op de patiënte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865029-18
Datum uitspraak: 07 november 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1981] ,
wonende te [postcode] , [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 september 2018.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij
in op een tijdstip in of omstreeks de periode van 6 september 2017 tot en met 15 september 2017 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost Brabant
terwijl hij werkzaam was in de maatschappelijke zorg en/of gezondheidszorg, te weten als beveiliger/medewerker veiligheid en logistiek op de [afdeling] van de [instelling]
ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die als patiënt aan zijn hulp en/of zorg was toevertrouwd
hebbende hij, verdachte opzettelijk (tijdens een wandeling);
- die [slachtoffer] vastgepakt en/of een zoen gegeven en/of
- die [slachtoffer] gezegd dat ze haar broek uit moest trekken en/of
- zijn penis in de vagina en/of anus van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd en/of gehouden en/of (vervolgens) deze heen en weer bewogen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman acht het feit niet wettig en overtuigend bewezen en heeft primair vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte vanwege zijn functie als ongediplomeerd beveiliger niet kan worden aangemerkt als hulp-/zorgverlener in de zin van artikel 249 lid 2 sub 3 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat, indien de rechtbank tot bewezenverklaring van het feit komt, er geen sprake was van anale seks en dat verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Bewijsoverweging.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte werkzaam was bij de [instelling] als beveiligingsmedewerker en dat dit inhield dat hij verpleegkundigen ondersteunde op het gebied van logistiek en bij crisissituaties, dat hij patiënten op en rond het terrein begeleidde en dat hij met patiënten spelletjes deed en tv keek. De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de feitelijke invulling van de werkzaamheden van verdachte daarmee voor een deel bestond uit de persoonlijke begeleiding van patiënten op en rond het terrein van de [instelling] . Dit betekent dat patiënten onder die omstandigheden afhankelijk van verdachte waren en aan zijn zorg waren toevertrouwd en dat er sprake was van een relatie zorgverlener – patiënt en dat niet kan worden gesproken van een gelijkwaardige relatie.
In onderhavige zaak kreeg [slachtoffer] een uur verlof en was verdachte aangesteld om met haar te wandelen op en rond het terrein als haar begeleider. [slachtoffer] was op dat moment afhankelijk van verdachte en aan zijn zorg toevertrouwd. Hierdoor was er naar het oordeel van de rechtbank tussen verdachte en [slachtoffer] sprake van een relatie als bedoeld in artikel 249, tweede lid onder 3 van het Wetboek van Strafrecht. Dat verdachte ongediplomeerd beveiliger was, doet daar niet aan af. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Voor wat betreft de anale seks heeft [slachtoffer] verklaard dat tijdens de seks met verdachte, verdachtes penis uit haar vagina was geglipt en dat zij daarna de penis van verdachte in haar anus voelde. Ter zitting heeft verdachte, die in de verhoren bij de politie anale seks betwistte, verklaard dat het inderdaad wel gebeurd kon zijn zoals [slachtoffer] had uitgelegd en verklaard. De rechtbank gaat daarom uit van de verklaring van [slachtoffer] en acht het onderdeel anale seks daarmee bewezen.

De bewijsmiddelen.

De rechtbank acht op grond van:
- de aangifte van [aangever] [p 7-9];
- de verklaring van [slachtoffer] , verslag verbatim studioverhoor [p. 20 ev.];
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 24 oktober 2018;
wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd.
De rechtbank heeft, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven vermelde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op een tijdstip in de periode van 6 september 2017 tot en met 15 september 2017 te Eindhoven, terwijl hij werkzaam was in de maatschappelijke zorg en/of gezondheidszorg,
te weten als beveiliger/medewerker veiligheid en logistiek op de [afdeling] van de [instelling] , ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die als patiënt aan zijn zorg was toevertrouwd,
hebbende hij, verdachte opzettelijk (tijdens een wandeling);
- die [slachtoffer] vastgepakt en een zoen gegeven en
- die [slachtoffer] gezegd dat ze haar broek uit moest trekken en
- zijn penis in de vagina en anus van die [slachtoffer] gebracht en gehouden en vervolgens deze heen en weer bewogen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen:
-een werkstraf voor de duur van 200 uur, subsidiair 100 dagen hechtenis en
-een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 117 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden: meldplicht en een ambulante behandeling.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman verzoekt aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, met daarbij de voorwaarden als vermeld in de schorsingsbeschikking van 9 maart 2018.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in zijn functie als beveiliger/medewerker veiligheid en logistiek op de [afdeling] van de [instelling] schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met [slachtoffer] , die aan zijn zorg was toevertrouwd. [slachtoffer] is een jonge kwetsbare vrouw die een behandeling onderging op de [afdeling] van de [instelling] in verband met zeer complexe psychische problematiek. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de instelling legt in de functie van beveiliger van haar patiënten en heeft misbruik gemaakt van de gelegenheid die zijn functie als beveiliger meebracht om inbreuk te maken op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Weliswaar ervaarde verdachte, zoals vermeld in het over hem uitgebrachte psychologische rapport, door zijn lichte verstandelijke beperking geen overwicht en had hij daardoor ook geen oog voor de kwetsbaarheid van [slachtoffer] , hij was zich toch wel bewust dat seksueel contact met patiënten niet was toegestaan. Ook in geval de patiënt, in de ogen van verdachte, instemt met het seksuele contact, diende de functie die verdachte bekleedde hem hiervan volledig te weerhouden.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het over verdachte uitgebracht rapport door S. Labrijn, GZ-psycholoog, van 17 juli 2018, waaruit blijkt, dat het door verdachte gepleegde strafbare feit in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend. Alhoewel verdachte wist dat seksueel contact niet toegestaan was in zijn functie, kon hij de verleiding niet weerstaan. Daarbij speelde een rol dat hij voortvloeiend uit de cognitieve beperking de context van de sociale situatie en van zijn handelen niet goed kon overzien, aldus de deskundige. Overigens is de deskundige van oordeel dat het recidivegevaar op een seksueel delict laag is.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsadvies van Novadic-Kentron van 5 juli 2018. Daarin is geadviseerd om verdachte een ambulante behandeling te laten ondergaan.
Uit het verhandelde ter terechtzitting komt naar voren dat verdachte inmiddels onder behandeling is bij Novadic-Kentron en dat hij zijn afspraken goed nakomt, dat hij sinds juli 2018 in verband met zijn schulden onder bewindvoering staat en dat hij sinds twee weken vanuit de reclassering een forensisch woonbegeleider heeft.
De rechtbank weegt verder in het kader van de bepaling van de strafmaat mee, dat verdachte als gevolg van het door hem gepleegde strafbare feit door zijn werkgever is ontslagen.
Alles afwegende, acht de rechtbank een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een onvoorwaardelijke taakstraf passend en geboden. De voorwaardelijke straf strekt ertoe verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan de voorwaardelijke straf zal de rechtbank een aantal algemene en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
als degene die werkzaam is in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt aan zijn zorg heeft toevertrouwdverklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen.

Taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis.

Gevangenisstrafvoor de duur van 60 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 57 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
- zich binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Novadic-Kentron verslavingsreclassering op het [adres 2] te Eindhoven [telefoonnummer] ) en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
- zich laat behandelen door Novadic-Kentron en/of Fact of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
waarbij de Reclassering Nederland, Regio Zuid, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 9 maart 2018 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.L.A. Boer, voorzitter,
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging en mr. A.M.R. van Ginneken, leden,
in tegenwoordigheid van L.M.E. de Roo, griffier,
en is uitgesproken op 7 november 2018.
Mr. A.M.R. van Ginneken is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, afdeling Zeden Eindhoven, genummerd 2017195877, aantal pagina’s: 106. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.