ECLI:NL:RBOBR:2018:5231

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
01/845359-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en weigering bloedproef na aanrijding met meerdere slachtoffers onder invloed van alcohol

Op 29 juni 2018 heeft de verdachte, onder invloed van alcohol, met hoge snelheid een auto bestuurd en opzettelijk in de richting van drie personen gereden, waarbij hij hen heeft aangereden. De verdachte had eerder die nacht ruzie gehad met een van de slachtoffers. Na de aanrijding heeft hij een bloedproef geweigerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van de slachtoffers. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie jaar. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft geen medewerking verleend aan een bloedonderzoek, wat ook in de tenlastelegging is opgenomen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en het niet meewerken aan een bloedproef.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/845359-18
Parketnummer vordering: 96/116226-17
Datum uitspraak: 25 oktober 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1980 ,
thans gedetineerd in de P.I. Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte/veroordeelde [1] naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 augustus 2018.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 29 juni 2018 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost-Brabant, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto (terwijl hij onder invloed was van alcoholhoudende drank als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994) - met hoge/verhoogde snelheid, althans (plotseling) accelererend, in de richting van die [slachtoffer 1] is gereden en/of - (vervolgens) een stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt en/of (vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] is aangereden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val is gekomen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 juni 2018 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost-Brabant, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten onder meer één of meerdere gebroken ribben en/of een klaplong en/of een gebroken been,
heeft toegebracht door opzettelijk met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto (terwijl hij onder invloed was van alcoholhoudende drank als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994)
- met hoge/verhoogde snelheid, althans (plotseling) accelererend, in de richting van die [slachtoffer 1] is gereden en/of
- (vervolgens) een stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt en/of (vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] is aangereden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val is gekomen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 juni 2018 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost-Brabant,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto (terwijl hij onder invloed was van alcoholhoudende drank als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994)
- met hoge/verhoogde snelheid, althans (plotseling) accelererend, in de richting van die [slachtoffer 1] is gereden en/of
- (vervolgens) een stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt en/of (vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] is aangereden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val is gekomen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op of omstreeks 29 juni 2018 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost-Brabant, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto (terwijl hij onder invloed was van alcoholhoudende drank als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994)
- met hoge/verhoogde snelheid, althans (plotseling) accelererend, in de richting van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] is gereden en/of
- (vervolgens) een stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt en/of (vervolgens) tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] is aangereden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ten val is/zijn gekomen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 juni 2018 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost-Brabant, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto (terwijl hij onder invloed was van alcoholhoudende drank als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994)
- met hoge/verhoogde snelheid, althans (plotseling) accelererend, in de richting van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] is gereden en/of
- (vervolgens) een stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt en/of (vervolgens) tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] is aangereden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ten val is/zijn gekomen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 29 juni 2018 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto [kenteken 1] te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en van wie het aannemelijk was dat het verlenen van medewerking aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk was, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
de in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 96/116226-17 is aangebracht bij vordering van 17 augustus 2018. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de kantonrechter in het arrondissement Oost-Brabant van 17 januari 2018. Een kopie van de vordering is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Inleiding.
Op 29 juni 2018 is de verdachte als bestuurder van een personenauto op het Stationsplein in Eindhoven tegen een drietal personen aangereden die op dat moment een zebrapad overstaken. Ten gevolge van deze aanrijding heeft [slachtoffer 1] letsel bekomen. De officier van justitie verdenkt de verdachte ervan dit opzettelijk gedaan te hebben.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (feit 1 primair respectievelijk feit 2 primair), de zware mishandeling van genoemde [slachtoffer 1] (feit 1 subsidiair) dan wel de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (feit 1 meer subsidiair respectievelijk feit 2 subsidiair). Verder wordt de verdachte onder feit 3 verweten niet meegewerkt te hebben aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen van feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 vrijspraak bepleit. Voor wat betreft de bewezenverklaring van het onder feit 1 subsidiair en meer subsidiair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat de verdachte telkens partieel vrijgesproken dient te worden van de onderdelen van de tenlastelegging die betrekking hebben op het rijden onder invloed als bedoel in artikel 8 van de WVW 1994.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 primair.
i.
Een einddossier van de politie-eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche Eindhoven, met BVH-nummer 2018127063, afgesloten op 19 juli 2018, in totaal 95 doorgenummerde bladzijden, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven.
Een proces-verbaal van verhoor slachtoffer [slachtoffer 1] d.d. 30 juni 2018, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , [afkorting] p. 44-46.
Op 29 juni 2018, omstreeks 04:00 uur, kwam ik op het plein in Eindhoven [slachtoffer 2] en [alias] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] ) tegen. Later hoorde ik dat [slachtoffer 2] en [alias] ruzie hadden gehad met een andere man. De man waarmee [slachtoffer 2] en [alias] ruzie hadden gehad, liep voor mij en [slachtoffer 2] en [alias] uit richting het station in Eindhoven. (...) We staken over via het zebrapad aldaar, richting de [bioscoop] (Dommelstraat) Wij waren de middengeleider van de Stationsweg net gepasseerd. Ik hoorde daarop een hard motorgeluid van een auto. Ik keek om en zag een personenauto tegen de richting in op ons af gereden komen. Ik werd daarop door die auto aangereden. Ik zag toen ook dat de bestuurder van die auto een stukje achteruit reed en vervolgens vol gas gaf en weer in mijn richting reed. Ik kon nog net opstaan en het trottoir op springen. Daar ben ik in elkaar gezakt. Ik zag alleen de bestuurder in de auto zitten. Ik herkende die bestuurder terug als de man die eerder achter mij, [slachtoffer 2] en [alias] aan was gelopen. Tijdens het gesprek wat wij eerder hadden met de motoragent hoorde ik die agent iets van [verdachte] of zo zeggen. Hij bedoelde daarmee de man die achter ons aan liep.
Een proces-verbaal van bevindingen camerabeelden d.d. 30 juni 2018, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 3] , p. 72.
Camerabeelden aanrijding:
Ik zag dat er om 05:33:15 uur een grijze Mercedes aan kwam rijden vanuit de richting Vestdijktunnel, in de richting van het station, ik zag dat deze het station voorbij reed. Ik zag dat er tegelijkertijd drie personen in beeld kwamen die van achter het aldaar gelegen gebouw vandaan kwamen.
Ik zag dat deze Mercedes om 05:33:27 uur voor het station langsreed ter hoogte van de taxistandplaats.
Ik zag dat de Mercedes afremde en dat hij ter hoogte van de ingang van het station stapvoets doorreed. Ik zag dat de drie eerder genoemde personen vanuit het gebouw richting de openbare weg liepen. Ik zag dat de Mercedes stapvoets door bleef rijden in dezelfde richting als de drie personen.
Ik zag dat de drie personen doorliepen, de openbare weg op. Ik zag dat de Mercedes zichtbaar zijn snelheid verhoogde en dat hij met hoge snelheid in de richting van de drie personen reed. Ik zag dat de Mercedes op het laatste moment een stuurbeweging naar rechts maakte waardoor hij recht op drie personen af reed. Ik zag dat de Mercedes in ieder geval twee van de drie personen raakte. Ik zag dat de Mercedes vervolgens rechtsaf sloeg en wegreed in de richting van de Vestdijktunnel.
Ik zag dat twee van de drie personen een wit T-shirt droegen en ik zag dat de derde persoon een blauw T-shirt droeg. Deze drie personen bleken later te zijn:
  • wit T-shirt, [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] ;
  • wit T-shirt, [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 3] ;
  • blauw T-shirt, [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 4] .
Ik zag dat [slachtoffer 1] geraakt werd door de voorzijde van de auto, ter hoogte van het midden van de voorzijde. Ik zag dat [slachtoffer 1] op de grond terecht kwam. Ik zag dat [slachtoffer 3] door de linker voorzijde van de Mercedes geraakt werd en dat de Mercedes langs hem af reed. Ik zag dat [slachtoffer 3] op de grond viel.
Een proces-verbaal van verhoor [getuige] d.d. 4 juli 2018, opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , p. 66-67.
Ik ben werkzaam als buitengewoon opsporingsambtenaar voor de NS. Op 29 juni 2018, omstreeks 05.35 uur, bevond ik mij op het station in Eindhoven. Ik zag dat een zilvergrijze Mercedes dwars op de weg stond. Ik zag dat die bestuurder een negroïde persoon was. Ik zag dat die man een zwart shirt droeg. Hierna hoorde ik van iemand, dat er iemand door die grijze Mercedes was aangereden. Ik zag daarna ook ter hoogte van het zebrapad iemand op de straat liggen. Ik hoorde nog wel dat die man in het zwarte shirt zei: “Yes I did it” of woorden van die betekenis.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 juni 2018, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 6] , p. p. 53-54.
Op 29 juni 2018, omstreeks 04:50 uur, reed ik over het 18 Septemberplein te Eindhoven. Ik ben naar een negroïde man toe gereden. Ik hoorde dat de man zich voorstelde als [verdachte] . Ik bemerkte dat hij kennelijk onder invloed was van alcohol. Ik rook namelijk dat zijn adem stonk naar alcohol. Ik vroeg de man een identiteitsbewijs te laten zien, waarop hij deze aan mij overhandigde. Ik zag dat de man betrof: [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] .
Een proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 19 juli 2018, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 7] , zakelijk weergegeven.
Op 29 juni 2018 had ik wat eerder op de avond ruzie gehad met een voor mij onbekende man. Ik liep samen met [slachtoffer 3] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] ) en [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) vanaf de Kerkstraat in de richting van de Effenaar. Ter hoogte van het Stationsplein kwam er ineens een auto naar ons toe gereden. Ik zag dat het hier om een lichtkleurige Mercedes C klasse ging. Ik kan u vertellen dat de bestuurder van deze personenauto heel hard reed. Ik kan u vertellen dat ik op dat moment wilde oversteken om zo in de richting van de taxistandplaats gelegen aan het stationsplein te Eindhoven te lopen. Ik zag dat de bestuurder van de personenauto heel hard bleef rijden op het moment dat ik, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] wilden oversteken. Ik zag dat de bestuurder van de personenauto heel hard bleef rijden. Ik zag toen dat de bestuurder van de personenauto mij en mijn vriend vervolgens opzettelijk en met kracht raakte. Ik kan u vertellen dat ik zag dat [slachtoffer 1] op de grond viel. Ik zag dat de bestuurder van de personenauto echt met hoge snelheid in mijn richting gereden kwam. Ik zag dat een van mijn vrienden op de grond lag.
Een proces-verbaal opgemaakt van de terechtzitting van 11 oktober 2018, inhoudende de verklaring van de verdachte.
(...) Ik ben op 29 juni 2018 als bestuurder opgetreden van een grijze Mercedes met [kenteken 1] . Op het Stationsplein in Eindhoven ben ik in botsing gekomen met een drietal personen dat de weg overstak. (...)
Ten aanzien van feit 3.
i.
Een einddossier van de politie-eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche Eindhoven, met BVH-nummer 2018127063, afgesloten op 19 juli 2018, in totaal 95 doorgenummerde bladzijden, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 juni 2018, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 8] en [verbalisant 9] , p. 92.
Op 29 juni 2018, omstreeks 06.55 uur, begaven wij ons naar het Catharinaziekenhuis in Eindhoven. Aldaar lag [verdachte] . Wij hoorden van onze collega’s dat de verdachte was aangehouden en dat zij in afwachting waren van de GGD-arts voor het afnemen van bloed voor een bloedproef naar aanleiding van de verdenking van het rijden onder invloed.
De GGD-arts maakte de injectienaald klaar voor het afnemen van bloed in de behandelkamer in het bijzijn van de verdachte. Wij hoorden de verdachte zeggen dat hij geen injectie wilde. Ik, [verbalisant 8] , heb vervolgens aan de verdachte uitgelegd dat hij geen injectie ging krijgen, maar dat de dokter bloed zou afnemen en dat wij dit bloed dan naar een laboratorium sturen om te onderzoeken of hij alcohol heeft gedronken toen hij de auto bestuurde. Ik vertelde hem ook dat wanneer hij hiervoor geen toestemming zou geven dit een misdrijf betekende. Wij hoorden de verdachte nogmaals zeggen dat hij geen injectie wilde. Ik hoorde dat de verdachte vervolgens zijn zin in het Engels herhaalde. Ik heb vervolgens het bovenstaande nogmaals uitgelegd in de Engelse taal. Wij hoorden dat de verdachte zei dat hij wel wilde blazen op het politiebureau. Ik, [verbalisant 8] , heb vervolgens uitgelegd dat dat geen optie was aangezien de behandeld arts eerder al had aangegeven dat de verdachte medische zorg nodig had en daarom het ziekenhuis niet kon verlaten. Ik heb dit eerst in de Nederlandse taal gezegd en toen ik zag dat hij met zijn hoofd nee schudden heb ik dit herhaald in de Engelse taal. Wederom hoorden wij de verdachte zeggen dat hij geen injectie wilde en hield hierbij zijn rechterhand over de binnenzijde van zijn linker elleboog. [Hulpofficier van justitie] heeft op 07:35 uur de verdachte bevolen mee te werken aan een bloedproef. Wij hoorden dat de verdachte weer zei dat hij geen injectie wilde. Wij hoorden de hulpofficier van justitie nogmaals uitleggen dat er alleen bloed zou worden afgenomen en dat dit onderzocht zou gaan worden op de aanwezigheid van alcohol en dat de verdachte verplicht is om hier aan mee te werken. Wij hoorden de verdachte nee zeggen en nee schudden met zijn hoofd.
De bewijsoverwegingen.
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 primair.
De verdachte heeft ontkend dat hij met zijn auto opzettelijk tegen het drietal personen aan is gereden.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier op de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het (behoudens contra-indicaties) niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Naar algemene ervaringsregels is te verwachten dat een voetganger die door een auto met een (betrekkelijk) hoge snelheid wordt aangereden zou kunnen overlijden. De gedragingen van de verdachte – hij reed in zijn auto, een Mercedes-Benz, type C180, eerst stapvoets, verhoogde zijn snelheid toen hij het drietal zag en maakte op het laatste moment een stuurbeweging naar rechts in de richting van het drietal – waren dan ook geëigend om de dood te laten intreden en kunnen naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het toebrengen van dat gevolg, dat het – behoudens contra-indicaties, waarvan ter terechtzitting niets is gebleken – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Aldus heeft de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de slachtoffers als gevolg van zijn handelen zouden kunnen overlijden. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte – op zijn minst genomen – het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van deze drie personen.
Door en namens de verdachte is een alternatief scenario geschetst. Hij zou slechts contact hebben willen zoeken met het drietal, omdat hij zijn telefoon was kwijtgeraakt. Nadat hij het raam van zijn auto had opengedaan, werd hij direct aangevallen. In zijn vlucht heeft verdachte één van de personen met zijn auto geraakt, aldus verdachte. Dit alternatieve scenario wordt weerlegd door de bewijsmiddelen en schuift de rechtbank bovendien als onaannemelijk terzijde. Met name de camerabeelden ondersteunen dit scenario op geen enkele wijze.
De rechtbank heeft bij dat oordeel tevens betrokken dat de verdachte wisselend en niet consistent heeft verklaard over de reden waarom hij naar het Stationsplein is gereden.
Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij (na een incident met [slachtoffer 2] eerder die nacht) thuis kwam en bemerkte dat hij bloedde uit zijn lip en dat zijn neus scheef stond en dat hij zijn telefoon was kwijtgeraakt. Hij wilde aanvankelijk naar het Catharinaziekenhuis in Eindhoven rijden, maar besloot tijdens zijn rit naar het Stationsplein in Eindhoven te rijden. Aldaar zag hij op een zebrapad de drie jongens, onder wie [slachtoffer 2] , lopen. Hij wilde naar die jongens rijden om zijn telefoon terug te vragen. Omdat hij bang was deed hij zijn autoraam open om hen aan te spreken en werd naar eigen zeggen direct aangevallen. Hij wilde wegvluchten en in zijn poging heeft hij één van de jongens aangereden.
Ter terechtzitting heeft de verdachte een volstrekt andere verklaring gegeven. Na het incident met [slachtoffer 2] eerder die nacht kwam er de verdachte een hem onbekende man tegen die kennelijk het incident had gezien en met hem meeliep naar het station. Toen de verdachte door een persoon uit de groep van [slachtoffer 2] wederom werd geslagen, liep de onbekende man weg. Toen de verdachte thuis kwam en zijn letsel en ontbrekende telefoon bemerkte, wilde hij naar het ziekenhuis rijden. Op weg daar naartoe besloot hij naar het station te rijden om te kijken of die onbekende man, door de verdachte als ‘vriend’ betiteld, veilig was. Dit was de reden dat hij voor de taxistandplaats stapvoets reed. Omdat de toegangsdeuren van het station geopend waren, dacht de verdachte dat zijn vriend waarschijnlijk inmiddels op het station was. In een fractie van een seconde zag hij toen het drietal personen lopen. Hij dacht dat [slachtoffer 2] hem weer zou aanvallen. Daarom gaf hij een ruk aan het stuur naar rechts. De verdachte realiseerde zich daarbij niet dat hij op dat moment zoveel gas gaf.
Gelet op de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde pogingen tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3.
Door en namens de verdachte is aangevoerd dat hij zijn medewerking aan de bloedproef niet heeft verleend, omdat het hem niet duidelijk was dat hij moest meewerken en waaraan hij zijn medewerking moest verlenen.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt het verweer van de verdediging zijn weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen. De rechtbank merkt ten overvloede op dat uit de verklaring van de verdachte tegenover de verbalisanten in het ziekenhuis dat hij wel wilde blazen op het politiebureau genoegzaam volgt dat de verdachte wel degelijk wist waar het hem eerder gedane bevel tot medewerking betrekking op had.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte
(1 primair.) op 29 juni 2018 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto (terwijl hij onder invloed was van alcoholhoudende drank als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994) - met hoge snelheid in de richting van die [slachtoffer 1] is gereden en - vervolgens een stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt en vervolgens tegen die [slachtoffer 1] is aangereden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val is gekomen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(2 primair.) op 29 juni 2018 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk personen genaamd [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto (terwijl hij onder invloed was van alcoholhoudende drank als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994)
- met hoge snelheid in de richting van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] is gereden en
- vervolgens een stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt en vervolgens tegen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] is aangereden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ten val zijn gekomen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(3.)
op 29 juni 2018 te Eindhoven, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto [kenteken 1] te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en van wie het aannemelijk was dat het verlenen van medewerking aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van genoemde wet voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk was, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van de verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
De motivering van de beslissing.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren.
De officier van justitie heeft zich niet uitgelaten over de aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 2 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
In het geval dat de rechtbank tot strafoplegging zou overgaan, heeft de raadsman verzocht bij de strafbepaling rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte zowel voor als na het incident zelf ook slachtoffer is geweest en fors letsel heeft opgelopen. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met de oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte op de dag van de uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht. Daarbij zou aan tevens een (on)voorwaardelijke taakstraf opgelegd kunnen worden. De verdachte is bereid zich aan elke voorwaarde te houden die de rechtbank aan een voorwaardelijk strafdeel zou willen verbinden, zo ook de door de reclassering in haar adviesrapport van 8 oktober 2018 geformuleerde voorwaarden.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het behoud van zijn woning, en teneinde de behandeling die door de reclassering is geadviseerd zo spoedig mogelijk te kunnen starten, heeft de raadsman schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is onder invloed van alcohol moedwillig met hoge snelheid in de richting gereden van een drietal personen van wie hij met één persoon eerder die nacht ruzie had gehad. Hij heeft vervolgens deze drie personen geraakt. Ten gevolge van deze aanrijding heeft [slachtoffer 1] , met wie de verdachte overigens geen problemen had, ernstig letsel bekomen. Vervolgens is de verdachte enkele meters doorgereden en daarna teruggereden naar de plaats van de aanrijding. Hij heeft zich verder niet bekommerd om de slachtoffers. Na het incident heeft de verdachte bovendien een bloedproef geweigerd.
De rechtbank heeft in strafverzwarende zin acht geslagen op de volgende omstandigheden:
  • het gewelddadige karakter van het onder feit 1 primair en feit 2 primair bewezen verklaarde;
  • de omstandigheid dat de verdachte door zijn gedragingen welbewust een zeer groot en levensbedreigend gevaar voor de slachtoffers in het leven heeft geroepen en de mate waarin het bewezenverklaarde bij hen persoonlijk leed heeft teweeggebracht, in het bijzonder bij [slachtoffer 1] ;
  • dat de verdachte door zo te handelen een ongeoorloofde daad van eigenrichting heeft gepleegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte reeds verschillende malen voor het weigeren van een ademanalyse of bloedproef is veroordeeld.
De rechtbank stelt voorop dat voor een plegen van verschillende pogingen tot doodslag een zware straf passend en geboden is. Met de officier van justitie acht de rechtbank dan ook slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Voor wat betreft de hoogte daarvan zal de rechtbank aansluiting zoeken bij straffen die door rechtscolleges in min of meer gelijksoortige strafzaken zijn opgelegd.
De rechtbank zal een gevangenisstraf van kortere duur opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Alles overwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden geboden.
In hetgeen door de raadsman is aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de verdachte een andersoortige straf of gevangenisstraf van kortere duur op te leggen. Met de officier van justitie acht de rechtbank evenmin termen aanwezig om aan de verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden.
De rechtbank zal bevelen dat de tijd, die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf.
Gezien de aard en ernst van het bewezen verklaarde acht de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ondergeschikt aan het belang van de strafvordering en het belang dat de maatschappij heeft bij het voortduren van de voorlopige hechtenis van de verdachte. De rechtbank wijst daarom het verzoek van de raadsman tot schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis af.
Omdat de verdachte zijn personenauto als wapen heeft gebruikt, acht de rechtbank uit het oogpunt van de verkeersveiligheid bovendien het opleggen van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren passend en geboden.
De motivering met betrekking tot het beslag.
De rechtbank stelt vast dat er thans nog beslag rust op een personenauto, merk Mercedes-Benz, type C180 E2, kleur grijs, voorzien van [kenteken 1] .
De officier van justitie heeft verbeurdverklaring van deze personenauto gevorderd. De raadsman heeft zich voor wat het beslag betreft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen personenauto vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is met betrekking tot welke feit 1 primair en feit 2 primair zijn begaan en deze personenauto ten tijde van het begaan van die feiten aan de verdachte toebehoorde.
De motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 96/116226-17.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte op 17 januari 2018 door de kantonrechter in het arrondissement Oost-Brabant is veroordeeld tot voorwaardelijke hechtenis voor de duur van 1 week.
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging van voornoemde voorwaardelijk opgelegde straf gevorderd. De raadsman heeft verlenging van de proeftijd met één jaar bepleit.
De rechtbank overweegt als volgt.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan verschillende strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De uitspraak.
De rechtbank:
verklaart het onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot doodslag;ten aanzien van feit 2 primair:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd;ten aanzien van feit 3:
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerwet 1994;verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende
straf:

ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3:een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden;

beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan de verdachte opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf;
legt op de volgende
bijkomende straffen:
verbeurdverklaringvan de in beslag genomen personenauto, merk Mercedes-Benz, type C180 E2, kleur grijs, voorzien van [kenteken 1] ;

ten aanzien van feit 1 primair:ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 3 jaren;

beslissing na voorwaardelijke veroordeling:gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kantonrechter in het arrondissement Oost-Brabant van 17 januari 2018, gewezen onder parketnummer 96/116226-17, te weten hechtenis voor de duur van 1 week.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. E.M. Vermeulen en mr. M. de Vries, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 25 oktober 2018.

Voetnoten

1.De verdachte/veroordeelde zal verder worden aangeduid als ‘de verdachte’ of ‘de veroordeelde’.