ECLI:NL:RBOBR:2018:5230

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
01/845358-18 en 01/860392-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldigverklaring van verdachte voor zware mishandeling, mishandeling en belediging van een opsporingsambtenaar met bijbehorende straffen en schadevergoedingen

Op 25 oktober 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van zware mishandeling, mishandeling en belediging van een opsporingsambtenaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 29 juni 2018 in Eindhoven opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer 1] door hem meermalen in het gezicht te slaan, wat resulteerde in een gebroken oogkas en neus. Daarnaast heeft de verdachte op dezelfde dag [slachtoffer 2], een politieambtenaar, beledigd door in zijn gezicht te spugen. Op 15 september 2018 heeft de verdachte geprobeerd [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem te stompen en te slaan, maar dit misdrijf is niet voltooid. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en hem veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur en een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 167 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan een gedragsinterventie gericht op alcohol en geweld. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01/845358-18 en 01/860392-18 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 25 oktober 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 oktober 2018. Op deze terechtzitting heeft de rechtbank de tegen de verdachte (onder de hiervoor genoemde parketnummers) aanhangig gemaakte zaken, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 5 september 2018 (parketnummer 01/845358-18) en 18 september 2018 (parketnummer 01/860392-18).
Aan de verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/845358-18 ten laste gelegd dat:
1. hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 29 juni 2018 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost-Brabant, aan [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten onder meer een gebroken oogkas en/of een gebroken neus, heeft toegebracht door [slachtoffer 1] opzettelijk meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans op/tegen het lichaam, te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 29 juni 2018 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost-Brabant, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans op/tegen het lichaam, te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen;
2. hij op of omstreeks 29 juni 2018 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost-Brabant,
opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] (hoofdagent bij de politie eenheid Eindhoven) gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (tijdens de insluiting van verdachte) in zijn tegenwoordigheid, heeft beledigd door in, althans in de richting van, het gezicht van voornoemde [slachtoffer 2] te spugen (waarbij speeksel in het oog van verbalisant terecht is gekomen), althans een feitelijkheid van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Aan de verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/860392-18 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 september 2018 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost-Brabant, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- [slachtoffer 3] (met kracht) een kopstoot heeft gegeven en/of
- [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of
op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft gestompt en/of geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 september 2018 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost-Brabant, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door
- [slachtoffer 3] een kopstoot te geven en/of
- [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of het lichaam te stompen en/of slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen van feit 1 primair en feit 2 in de tenlastelegging met parketnummer 01/845358-18 en van hetgeen in de tenlastelegging met parketnummer 01/860392-18 onder het subsidiaire feit is ten laste gelegd. Ten aanzien van het primaire feit onder laatstgenoemd parketnummer heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
Voor wat betreft de bewezenverklaring van hetgeen onder feit 1 en feit 2 in de tenlastelegging met parketnummer 01/845358-18 is ten laste gelegd, heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het primaire feit in de tenlastelegging met parketnummer 01/860392-18 heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Zij heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Vrijspraak ten aanzien van het primaire feit onder parketnummer 01/860392-18.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw acht de rechtbank de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1 primair onder parketnummer 01/845358-18.
i.
Een einddossier van de politie-eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche Eindhoven, met BHV-nummers 2018127062/2018127079, afgesloten op 9 mei 2018, in totaal 133 doorgenummerde bladzijden, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven.
Een proces-verbaal van bevindingen camerabeelden d.d. 30 juni 2018, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] , p. 68-69.
Op 28 juni 2018 (de rechtbank begrijpt: 29 juni 2018), omstreeks 05:35 uur, vond er een aanrijding plaats, gevolgd door een mishandeling, aan de Stationsstraat in Eindhoven. Ik heb de camerabeelden van dit incident bekeken.
(...)
Camerabeelden vechtpartij.
Ik zag dat de Mercedes ter hoogte van de ingang van het station draaide en dat hij dwars op de weg stil ging staan. Ik zag dat de taxi vlak achter de Mercedes stopte. Ik zag dat [verdachte] om 05:36:46 uur uitstapte aan de passagierszijde (voorzijde) van de taxi dat hij naar de Mercedes toe rende. Ik zag dat hij het bijrijdersportier (voorzijde) van de Mercedes opentrok en dat hij in de Mercedes dook. Ik zag dat hij slaande bewegingen maakte in de richting van de bestuurder van de Mercedes. Ik zag dat [verdachte] nog steeds slaande bewegingen maakte in de richting van de bestuurder. Ik zag dat de Mercedes een klein stukje vooruit reed en weer stil kwam te staan. Ik zag dat de bestuurder van de Mercedes om 05:37:24 uur zijn portier opende. Ik zag dat de bestuurder uitstapte. Ik zag dat [verdachte] direct met zijn rechterarm een slaande beweging maakte in de richting van het hoofd van de bestuurder.
Een schriftelijk bescheid, te weten een aanvraagformulier medische informatie d.d. 4 juli 2018, p. 29.
Verzoek om medische informatie over:
[slachtoffer 1] , [geboortedatum 2] .
Datum onderzoek: 29/06/2018
Uitwendig letsel:
  • zwelling t.h.v. beide oogkassen en kaak links;
  • wond bovenlip links;
  • drukpijn neus;
  • oogfunctie links verminderd;
Aanvullende onderzoeken tonen:
  • botbreuk oogkas links;
  • gebroken neus.
Een proces-verbaal van verhoor [getuige] d.d. 4 juli 2018, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , p. 83-84.
Ik ben werkzaam als buitengewoon opsporingsambtenaar voor de NS. Op 29 juni 2018, omstreeks 05.35 uur, bevond ik mij op het station in Eindhoven. Ik zag dat een zilvergrijze Mercedes dwars op de weg stond. Ik zag dat die auto flink bewoog. Ik zag aan de stand van de auto en aan de bewegingen van die auto, dat er in die auto flink beweging was. Ik zag dat op enig moment het bestuurdersportier open was en daaruit een man uit de auto stapte, dan wel viel. Ik zag wel dat hij niet normaal uitstapte en moeite had om uit die auto te kunnen komen. Ik zag dat die bestuurder een donker negroïde persoon, van wie het gezicht helemaal onder het bloed zat. Ik zag later ook dat hij een flinke blauwe zwelling op zijn linkeroog had. Ik zag dat die man een zwart shirt aanhad. (...) Ik zag dat er nog een derde man verscheen; ik weet dat die uit de Mercedes kwam. Deze man had een blauw shirt. Ik zag dat de man met het blauwe shirt naar de man met het bebloed gezicht liep en hem begon te slaan. Ik zag dat hij flink insloeg op de man met het zwarte T-shirt.
Een proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 30 juni 2018, opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , p. 114-118.
Ik ben met mijn vrienden weggelopen richting de Effenaar. Toen wij daar liepen, kwam er opeens een auto naar ons toe gereden. Deze auto reed mij en mijn vrienden aan. (...) Ik zag dat hij stopte dus ik ben uit de taxi gestapt en ik ben naar de Mercedes toe gelopen. Ik heb de bestuurdersportier opengemaakt. (...) Ik heb hem 5 vuistjes gegeven op zijn hoofd. Dit geef ik eerlijk toe. (...) Ik heb hem geslagen dat geef ik toe.
Een proces-verbaal opgemaakt van de terechtzitting van 11 oktober 2018, inhoudende de verklaring van de verdachte.
Ik heb op 29 juni 2018 in Eindhoven een persoon, van wie ik nu weet dat hij [slachtoffer 1] heet, een aantal keren in het gezicht geslagen. De officier van justitie houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard dat ik deze [slachtoffer 1] ‘vijf vuistjes’ heb gegeven. Dat klopt. (...)
Ten aanzien van feit 2 onder parketnummer 01/845358-18.
i.
Een einddossier van de politie-eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche Eindhoven, met BHV-nummers 2018127062/2018127079, afgesloten op 9 mei 2018, in totaal 133 doorgenummerde bladzijden, onder meer inhoudende:
- een proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 29 juni 2018, opgemaakt door [verbalisant 6] , p. 30-31.
Een proces-verbaal opgemaakt van de terechtzitting van 11 oktober 2018, inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte.
De rechtbank heeft ten aanzien van feit 2 onder parketnummer 01/845358-18, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het subsidiaire feit onder parketnummer 01/860392-18.
i.
Een proces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, afhandeleenheid Eindhoven, met BHV-nummer 2018185576, afgesloten op 15 september 2018, in totaal 31 doorgenummerde bladzijden, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 september 2018, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 7] , p. 12-13.
Op 15 september 2018 bekeek ik de camerabeelden in verband met een vechtpartij bij de brug op het Stratumseind in Eindhoven. Ik zie op de camerabeelden twee mannen in beeld. Na insluiting blijkt dat man 1 verdachte [verdachte] is en dat man 2 [slachtoffer 3] is.
Ik zie dat man 1 man 2 vastpakt bij zijn bodywarmer en dat man 1 een kopstoot geeft aan man 2. Ik zie dat man 2 door deze kopstoot uit balans raakt en dat hij zich opvangt tegen een paaltje. Vervolgens zie ik dat man 2 wegloopt van man 1. Ik zie dat man 1 achter man 2 aan rent en man 2 weer vastpakt. Ik zie dat man 2 zich los trekt, maar dat man 1 hem weer vastpakt en niet loslaat. Ik zie dat man 1 de balans van man 2 verstoort waardoor beide mannen uiteindelijk op de grond vallen. Ik zie dat man 1 voorover gebukt over man 2 staat. Ik zie dat man 2 nog steeds op de grond ligt. Ik zie dat man 2 vastgehouden wordt door man 1. Ik zie vervolgens op de camerabeelden dat man 1 met de achterzijde van zijn rechterhand op het hoofd van man 2 slaat. Ik zie dat man 2 door deze klap in elkaar duikt en met zijn armen zijn hoofd begint te beschermen.
Een proces-verbaal opgemaakt van de terechtzitting van 11 oktober 2018, inhoudende de verklaring van de verdachte.
Ik heb op 15 september 2018 in Eindhoven een persoon, van wie ik nu weet dat hij [slachtoffer 3] heet, een kopstoot gegeven.
Nadere overweging ten aanzien van feit 1 primair onder parketnummer 01/845358-18.
De rechtbank overweegt dat de steller van de tenlastelegging, gezien de inhoud daarvan, het feitencomplex dat zich heeft afgespeeld na de aanrijding van onder meer de verdachte door [slachtoffer 1] op 29 juni 2018 op het Stationsplein in Eindhoven aan de tenlastelegging ten grondslag heeft gelegd. De omstandigheid dat “één of meer tijdstip(pen)” is ten laste gelegd, maakt dit oordeel niet anders. Het voorgaande betekent dat het feitencomplex zoals zich dat voorafgaand aan genoemde aanrijding heeft afgespeeld in de Kerkstraat en op het 18 Septemberplein in Eindhoven geen nadere bespreking behoeft.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte
01/845358-18
(1 primair.) op 29 juni 2018 te Eindhoven, aan [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten onder meer een gebroken oogkas en een gebroken neus, heeft toegebracht door [slachtoffer 1] opzettelijk meermalen met kracht in/op/tegen het gezicht en op/tegen het hoofd te stompen en/of te slaan;
(2.) op 29 juni 2018 te Eindhoven, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] (hoofdagent bij de politie eenheid Eindhoven) gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (tijdens de insluiting van verdachte) in zijn tegenwoordigheid, heeft beledigd door in het gezicht van voornoemde [slachtoffer 2] te spugen (waarbij speeksel in het oog van verbalisant terecht is gekomen);
01/860392-18
(subsidiair)
op 15 september 2018 te Eindhoven [slachtoffer 3] heeft mishandeld door
- [slachtoffer 3] een kopstoot te geven en
- [slachtoffer 3] op/tegen het hoofd te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid.

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte ten aanzien van feit 1 primair in de tenlastelegging met parketnummer 01/845358-18 een gerechtvaardigd beroep op noodweer(exces) kan doen en daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat het niet zijn bedoeling was om [slachtoffer 1] te mishandelen, maar dat hij de politie wilde helpen en [slachtoffer 1] wilde aanhouden. Hij wilde naar eigen zeggen een “citizenarrest doen”, nadat [slachtoffer 1] de verdachte en twee anderen met diens auto opzettelijk had aangereden.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 8] volgt dat er kennelijk eerder die nacht in de Kerkstraat in Eindhoven iets is voorgevallen tussen de verdachte en [slachtoffer 1] . De verbalisant werd daar door [slachtoffer 1] op geattendeerd, waarop de verbalisant vervolgens naar het Stationsplein reed alwaar hij een groepje negroïde mannen aantrof, onder wie de verdachte. Toen de verbalisant aanstalten maakte om zijn weg te vervolgen, hoorde hij de verdachte zeggen: “Ik hoop voor hem dat hij niet meer terugkomt, want als hij dat doet, bijt ik zijn oor eraf.”
Uit het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de camerabeelden, van 30 juni 2018, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] volgt dat de verdachte [slachtoffer 1] meermalen in diens auto heeft geslagen. Toen [slachtoffer 1] uit zijn auto stapte, maakte de verdachte wederom een slaande beweging in de richting van zijn hoofd. [slachtoffer 1] vluchtte vervolgens in de richting van NS-medewerkers en ging achter hen staan. De verdachte gaf een NS-medewerker toen een duw waardoor deze achterover op de grond viel. Er ontstond vervolgens een korte worsteling tussen deze NS-medewerker en de verdachte. De verdachte wilde vervolgens in de richting van [slachtoffer 1] lopen, maar werd daarbij tegengehouden door de NS-medewerkers, waarna de eerste politie-eenheid ter plaatse kwam.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] slechts wilde aanhouden. Naar het oordeel van de rechtbank volgt reeds hieruit dat er geen sprake is geweest van een situatie waarin de verdachte zich op dat moment heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf, of dat van een ander, noch van een onmiddellijke dreiging daarvan. Dat het handelen van verdachte slechts gericht was op de aanhouding van [slachtoffer 1] , volgt niet uit het vorenstaande. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op de verklaring van [persoon] , inhoudend dat hij de sleutel van de Mercedes al had gepakt. [slachtoffer 1] had geen mogelijkheid meer om met de auto te vluchten. Hoewel de rechtbank enigszins begrip heeft voor emoties bij de verdachte op dat moment is zijn handelen in dit licht disproportioneel te noemen.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer, omdat de aan het verweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk zijn geworden.
Gelet op het hiervoor overwogene wordt het beroep op noodweerexces eveneens verworpen.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten.

De motivering van de beslissing.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door Reclassering Nederland in haar adviesrapport van 26 september 2018 is geadviseerd.
De officier van justitie heeft zich niet uitgelaten over de aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
In het geval dat de rechtbank tot strafoplegging zou overgaan, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zou aan de verdachte een taakstraf worden opgelegd. Tot slot heeft de raadsvrouw opheffing van het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling, mishandeling en belediging van een politieambtenaar. De verdachte heeft met name ten aanzien van feit 1 primair in de tenlastelegging met parketnummer 01/845358-18 fors geweld gebruikt. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor zijn emoties op dat moment, is zijn handelen niet anders te typeren dan als een daad van eigenrichting en dat rekent de rechtbank de verdachte aan.
Verder overweegt de rechtbank dat vol in het gezicht spugen voor degene die bespuugd wordt een zeer onaangename fysieke ervaring is. Door aldus te handelen heeft de verdachte – gelet op de functie van betrokkene – grof disrespect getoond voor het bevoegd gezag.
Als uitgangspunt zoekt de rechtbank aansluiting bij de straffen die door haarzelf en door andere rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Hieruit blijkt dat vaak een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf wordt opgelegd. In vergelijking met soortgelijke zaken komt de rechtbank de strafeis van de officier van justitie dan ook te hoog voor. De rechtbank komt aldus (deels) tot een andere strafmodaliteit dan door de officier van justitie is gevorderd.
Een en ander afwegende, is de rechtbank tot de slotsom gekomen dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt en dat een met een taakstraf gecombineerde strafoplegging passend is bij de persoon van de verdachte en de ernst van en omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan.
De rechtbank is van oordeel dat ook van een taakstraf een voldoende duidelijke signaalfunctie richting de verdachte zal uitgaan.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval passend is een taakstraf van 150 uren, te vervangen door 75 dagen indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 167 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Met het opleggen van deze voorwaardelijke straf wil de rechtbank enerzijds de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds - door invloed uit te oefenen op zijn gedrag - het door hem opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
Ondanks de weerstand van de verdachte tegen begeleiding en hulpverlening is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte de bijzondere voorwaarden dienen te worden opgelegd zoals door de reclassering in haar adviesrapport van 26 september 2018 geadviseerd. De rechtbank zal daarom aan het voorwaardelijk strafdeel de hierna in het dictum nader te noemen bijzondere voorwaarden koppelen.
Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal niet ten uitvoer worden gelegd als de verdachte zich gedurende een proeftijd van 3 jaren aan de hierna omschreven voorwaarden houdt.
De rechtbank zal het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis opheffen met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 12 juli 2018 reeds geschorst.

De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Benadeelde partij [slachtoffer 1] voornoemd heeft een civiele vordering ingediend ten bedrage van € 1.000, vermeerderd met de wettelijke rente, voor immateriële schade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering afgewezen dient te worden dan wel dat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk verklaard moet worden, bij gebrek aan enige medische onderbouwing. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden, omdat de verdachte ten aanzien van het feit waarop de vordering betrekking heeft, dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging en de vordering bovendien onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank overweegt het volgende.
Naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit waarop zijn vordering betrekking heeft nadeel van niet-vermogensrechtelijke aard heeft ondervonden. Het nadeel bestaat onder meer uit de pijn als gevolg van het letsel, de angst en de schrik van het moment en de dreiging die van de gedragingen van de verdachte uitging. Deze schade valt naar zijn aard niet exact vast te stellen en dient derhalve te worden begroot.
De rechtbank begrijpt enerzijds dat het gewelddadig handelen van de verdachte een behoorlijk indruk heeft gemaakt op de benadeelde partij en dat hij als gevolg daarvan letsel heeft bekomen. Anderzijds overweegt de rechtbank dat de impact daarvan mede is ingegeven door de opzettelijke aanrijding door de benadeelde partij met diens auto van de verdachte en zijn vrienden . De rechtbank begroot de immateriële schade van de benadeelde partij daarom op € 250.
Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2018 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2018 tot de dag der algehele voldoening, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aan de verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering, omdat dit deel onvoldoende is onderbouwd. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dat deel van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.

De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] .

Benadeelde partij [slachtoffer 2] voornoemd heeft een civiele vordering ingediend ten bedrage van € 306, vermeerderd met de wettelijke rente, voor immateriële schade.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat toegewezen kan worden een bedrag van € 75.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank acht de vordering als voldoende onderbouwd in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2018 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt de verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2018 tot de dag der algehele voldoening, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aan de verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 36f, 57, 60a, 63, 266, 267, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

De uitspraak.

De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder het primaire feit in de tenlastelegging met parketnummer 01/860392-18 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart hetgeen onder feit 1 primair en feit 2 in de tenlastelegging met parketnummer 01/845358-18 is ten laste gelegd en het subsidiaire feit in de tenlastelegging met parketnummer 01/860392-18 bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor
onder feit 1 primair en feit 2 in de tenlastelegging met parketnummer 01/845358-18 en onder het subsidiaire feit in de tenlastelegging met parketnummer 01/860392-18 bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
ten aanzien van 01/845358-18, feit 1 primair:
zware mishandeling;ten aanzien van 01/845358-18, feit 2:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;ten aanzien van 01/860392-18, subsidiair:
mishandeling;verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straffen:

een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen;

beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf;
bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf,
groot 167 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat de verdachte voor het einde van een
proeftijd van 3 jarenéén of meer van de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte - zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte - zich binnen twee werkdagen na onherroepelijk worden van het onderhavige vonnis telefonisch meldt bij [Reclassering] of bij zijn toezichthouder via [telefoonnummer] , en zich daarna meldt zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering voornoemd, zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd actief deelneemt aan de gedragsinterventie alcohol en geweld of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing, waarbij de verdachte zich houdt aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider; de reclassering bepaalt welke training het precies wordt; - indien dit naar inschatting van de toezichthouder na het volgen van voornoemde training nog geïndiceerd is, zich laat behandelen bij GGZE of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij de behandeling, indien geïndiceerd, zo snel mogelijk start na de training en de gehele proeftijd duurt of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht, en waarbij de verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, waarbij het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de behandeling;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen, waarbij de reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en met welke frequentie de verdachte wordt gecontroleerd; mogelijke controlemiddelen zijn ademonderzoek (blaastest), urineonderzoek en bloedonderzoek,
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden; deze voorlopige hechtenis is op 12 juli 2018 reeds geschorst;
een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
150 uren, te vervangen door
75 dagen hechtenisindien de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht;
legt op de volgende
maatregelen:

maatregel van schadevergoeding van € 250, te vervangen door 5 dagen hechtenis:

legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 250, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen hechtenis, voor immateriële schade;
bepaalt dat de toepassing van deze vervangende hechtenis de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet opheft;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte daarom tot betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 250, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, voor immateriële schade;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
veroordeelt de verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is;

maatregel van schadevergoeding van € 306, te vervangen door 6 dagen hechtenis;

legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 306, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen hechtenis, voor immateriële schade;
bepaalt dat de toepassing van deze vervangende hechtenis de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet opheft;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte daarom tot betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 306, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, voor immateriële schade;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
veroordeelt de verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. E.M. Vermeulen en mr. M. de Vries, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 25 oktober 2018.