In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 oktober 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk verkopen en verstrekken van cocaïne en het voorhanden hebben van pepperspray. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 september 2016 tot en met 15 januari 2017 meerdere keren cocaïne heeft geleverd aan undercoveragenten die zich als kopers voordeden. De verdachte werd ook beschuldigd van het voorhanden hebben van een spuitbusje pepperspray op 4 april 2017. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie beoordeeld, waarbij de verdediging aanvoerde dat de pseudokoop onrechtmatig was omdat er geen bevel tot pseudokoop was afgegeven voor de eerste transactie op 1 september 2016. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er geen bevel was, de omstandigheden zodanig waren dat de officier van justitie in redelijkheid tot de pseudokoop had kunnen besluiten. De rechtbank heeft ook het Tallon-criterium besproken, dat stelt dat een opsporingsambtenaar een verdachte niet mag aanzetten tot het plegen van andere strafbare feiten dan waarop diens opzet al gericht was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een predispositie had tot het plegen van de strafbare feiten en dat er geen sprake was van uitlokking. Uiteindelijk werd de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en kreeg hij een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met een voorwaardelijk deel van 90 uren en een proeftijd van twee jaar.