ECLI:NL:RBOBR:2018:5165

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
18 oktober 2018
Zaaknummer
01/879332-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van minderjarigen en volwassenen met psychiatrische overwegingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 oktober 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van drie slachtoffers op verschillende data. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 juli 2017, 10 februari 2018 en 12 februari 2018 telkens een persoon heeft mishandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging, maar gelastte wel zijn plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. De rechtbank baseerde haar beslissing op de bevindingen van het Pieter Baan Centrum, waaruit bleek dat de verdachte leed aan een verstandelijke-ontwikkelingsstoornis en niet in staat was om de gevolgen van zijn daden te overzien. De rechtbank achtte de verdachte niet strafbaar, omdat de bewezenverklaarde feiten hem wegens een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens niet konden worden toegerekend. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder immateriële schadevergoeding voor de slachtoffers. De zaak benadrukt de rol van psychiatrische factoren in strafzaken en de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879332-18
Datum uitspraak: 19 oktober 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] ,
thans gedetineerd te: PI Limburg Zuid - De Geerhorst.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 mei 2018.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij,
op of omstreeks 12 februari 2018 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] ), opzettelijk,
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
door die [slachtoffer 1] met kracht en/of geschoeide voet en/of onverhoeds in de rug, in elk geval tegen het lichaam te schoppen, terwijl die [slachtoffer 1] een (zeer) jong kind betreft,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij,
op of omstreeks 12 februari 2018 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch,
[slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] ), heeft mishandeld door: die [slachtoffer 1] met kracht en/of geschoeide voet en/of onverhoeds in de
rug, in elk geval tegen het lichaam te schoppen, terwijl die [slachtoffer 1] een
(zeer) jong kind betreft;
2.
hij,
op of omstreeks 10 februari 2018 te 's-Hertogenbosch,
[slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] ) heeft mishandeld door:
die [slachtoffer 2] met kracht en/of onverhoeds tegen het hoofd te slaan en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] te duwen;
3.
hij, op of omstreeks 05 juli 2017 te 's-Hertogenbosch,
[slachtoffer 3] heeft mishandeld door:
die [slachtoffer 3] met kracht en/of onverhoeds en/of met gebalde vuist tegen het hoofd te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht feit 1 primair en de feiten 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen. Met betrekking tot feit 1 primair acht zij, gelet op het grote fysieke verschil tussen verdachte en het slachtoffer en de plek van het voorval (dicht bij de stoeprand) bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Het slachtoffer had door de schop met een geschoeide voet in de rug een beschadiging aan een ruggenwervel ofdoor de val zwaar letsel in het gezicht kunnen oplopen. Het slachtoffer had ook op de straat terecht kunnen komen waar auto’s rijden en daardoor ander zwaar letsel kunnen oplopen. De rug is blauw verkleurd, zodat vast staat dat verdachte met kracht heeft geschopt.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van hetgeen onder feit 1 primair ten laste is gelegd. Verdachte heeft verklaard dat hij met zijn voet een duwtje tegen de billen/rug van het slachtoffer heeft gegeven. Dat alleen is onvoldoende om te concluderen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Nu er geen getuigen zijn die iets kunnen verklaren over de kracht waarmee hij heeft geduwd of over wat voor schoen verdachte droeg kan niet worden vastgesteld dat de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk was. Ook uit de aard van het letsel blijkt dit niet. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat verdachte de kans op het ontstaan van enig letsel bewust heeft aanvaard.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat enkel het duwen bewezen kan worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank.
Vrijspraak t.a.v. feit 1 primair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Dat verdachte het slachtoffertje in de rug heeft geschopt, staat voor de rechtbank vast. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er echter onvoldoende feiten of omstandigheden gebleken op basis waarvan kan worden aangenomen dat er daadwerkelijk een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel in het leven is geroepen. Het gaat hier niet zonder meer om een gedraging die naar uiterlijke verschijningsvorm op het gevolg van zwaar lichamelijk letsel is gericht geweest. Dat betekent dat moet kunnen worden vastgesteld dat deze aanmerkelijke kans naar algemene ervaringsregels inderdaad in het leven is geroepen. Of dat kan worden vastgesteld hangt af van de omstandigheden van het specifieke geval. In dit geval bevat het dossier onvoldoende informatie ten aanzien van de kracht waarmee door verdachte is geschopt en het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen. Het dossier bevat op dit punt niet meer informatie dan het feit dat bij het slachtoffer een blauwe verkleuring op de rug te zien was. De enkele omstandigheid dat het voorval heeft plaatsgevonden aan de openbare weg, levert naar het oordeel van de rechtbank in dit geval evenmin een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op, nu er niets bekend is geworden over hoeveel auto’s daar op dat moment reden of hoe hard.
Bewezenverklaring feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3
Bronnen voor de bewezenverklaring:
1. Een dossier van de politie eenheid Oost-Brabant, district ‘s-Hertogenbosch, genummerd 2108035585, afgesloten op 22 februari 2018, aantal doorgenummerde pagina’s: 101. Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakt processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden.
2. Een dossier van de politie eenheid Oost-Brabant, district ‘s-Hertogenbosch, dossiernummer PL2100-2017139911, afgesloten op 6 juli 2017, aantal doorgenummerde pagina’s: 18. Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakt processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden.
De rechtbank acht de navolgende feiten en omstandigheden redengevend voor de bewezenverklaring.
t.a.v. feit 1 subsidiair
Een proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] d.d. 12 februari 2018 voor zover inhoudende, verkort en zakelijk weergegeven (bron 1, p. 9-12):
Ik doe aangifte namens mijn zoon [slachtoffer 1] , geboren [geboortedatum 2] , van mishandeling op 12 februari 2018 te Rosmalen, gemeente ‘s-Hertogenbosch. Het geweld dat op mijn zoon werd uitgeoefend veroorzaakte pijn en/of letsel. Op 12 februari 2018 wilden mijn zoon en ik lopen richting onze auto lopen welke geparkeerd stond op de grote parkeerplaats bij de [naam straat 1] . Wij stonden te wachten voor de ingang bij de [supermarkt 1] toen een man mij aan de achterkant voorbij liep. Ik zag dat deze man mijn zoon schopte. Ik zag dat mijn zoon hierdoor een stuk naar voren kwam en hard op de grond terecht kwam.
De verklaring van verdachte zoals ter zitting van 5 oktober 2018 afgelegd, voor zover inhoudende, verkort en zakelijk weergegeven:
Met de deskundigen in het PBC heb ik wel gewoon gepraat. Ik vertelde daar de waarheid. Bij PBC was het voor eerst dat ze het goed opgeschreven hebben. U zegt dat ik daar heb gezegd dat ik zacht heb geschopt. Dat klopt. Het was een duwtje met de voet.
Ik duwde bewust en wilde een zitting afdwingen. Die jongen viel door een duwtje.
t.a.v. feit 2
Een proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] d.d. 17 februari 2018 voor zover inhoudende, verkort en zakelijk weergegeven ( bron 1, p. 22-24):
Ik doe aangifte van mishandeling van mijn 4 jarig zoontje [slachtoffer 2] , geboren [geboortedatum 3] . Niemand had het recht en de toestemming mijn zoontje te slaan. Door het slaan ontstond er pijn aan het hoofd van mijn zoontje.
Op 10 februari 2018 was ik met mijn zoontje in de [supermarkt 2] aan het [naam plein 1] te ‘s-Hertogenbosch. Ik voelde toen dat [slachtoffer 2] tegen mij aanviel. Ik zag een man langs me lopen. Ik zag dat mijn zoon [slachtoffer 2] huilde en aan de zijkant van zijn hoofd voelde. Ik zie op de beelden dat de man [slachtoffer 2] sloeg.
Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] voor zover inhoudende, verkort en zakelijk weergegeven (bron 1, p. 36-37 met printscreens als bijlage):
Ten behoeve van het onderzoek naar een mishandeling van een kindje op 10 februari 2018 analyseerde ik de camerabeelden verstrekt door de [supermarkt 2] aan het [naam plein 2] te ’s-Hertogenbosch.
Ik zag dat een man met een grote jas achter het kindje liep. Ik zag dat de man met zijn linkerarm uit haalde tegen het hoofdje van het jongetje. Vanaf tijdsnotering 11.10.32 is zichtbaar dat het jongetje op zijn achterhoofd dan wel linkerzijkant van zijn hoofd word geraakt door de man. Op de camerabeelden is te zien dat liet kindje door de klap tegen zijn hoofd, tegen zijn moeder aan komt.
De verklaring van verdachte zoals ter zitting van 5 oktober 2018 afgelegd, voor zover inhoudende, verkort en zakelijk weergegeven:
Ik was op 10 februari 2018 in de [supermarkt 2] aan het [naam plein 3] te ’s-Hertogenbosch. Ik ben de man op de printscreens van de camerabeelden die u mij toont.
t.a.v. feit 3
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 5 juli 2017 voor zover inhoudende, verkort en zakelijk weergegeven (bron 2, p. 4-5):
Ik doe aangifte van mishandeling. Op 5 juli 2017 liep ik in de [naam straat 2] te ’s-Hertogenbosch. Ik zag een zwerverachtige man aan komen lopen. De man kwam op mij afgelopen en ik zag dat hij zijn rechterhand tot een vuist balde en mij daarna heel hard sloeg op mijn linkeroor. Ik voelde enorme pijn, ik was er duizelig van. Ik heb de politie te paard aangesproken en het signalement van de man doorgegeven. Later zag ik dat er een man bij de politie te paard stond. Dit was de man.
Een proces-verbaal van verhoor [getuige] d.d. 5 juli 2017 voor zover inhoudende, verkort en zakelijk weergegeven (bron 2, p. 8-9).
Op 5 juli 2017 zag ik te ‘s-Hertogenbosch hoe een man en een vrouw elkaar passeerden. Ik zag dat de man uit het niets de vrouw tegen de linkerzijde van haar hoofd sloeg. Ik zag even later dat politie te paard deze man staande hield.
Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] d.d. 5 juli 2017 (bron 2, p 6):
Op 5 juli 2017 zag ik een huilende vrouw. Ik hoorde de vrouw zeggen dat zij zojuist op haar oor was geslagen door een manspersoon. Ik ben hierop de [naam straat 2] ingereden en zag een manspersoon mij tegemoet lopen die aan het signalement voldeed. Ik heb hierop verdachte staande gehouden.
Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 5 juli 2017 voor zover inhoudende, verkort en zakelijk weergegeven (bron 2, p.10):
Ik, [verbalisant 2] , hield op 5 juli 2017 als verdachte van overtreding van artikel 300 eerste lid van het Wetboek van Strafrecht op heterdaad aan:
[verdachte] , geboren [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] .
De verklaring van verdachte zoals ter zitting van 5 oktober 2018 afgelegd, voor zover inhoudende, verkort en zakelijk weergegeven:
Ik was op 5 juli 2017 in het centrum van Den Bosch. Ik ben toen aangehouden door politieagenten te paard.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. subsidiair
op 12 februari 2018 te Rosmalen [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] )
heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met geschoeide voet en onverhoeds in de
rug te schoppen, terwijl die [slachtoffer 1] een zeer jong kind betreft;
2. op 10 februari 2018 te ’s-Hertogenbosch [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] ) heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met kracht en onverhoeds tegen het hoofd te slaan;
3. op 05 juli 2017 te ’s-Hertogenbosch [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] met kracht en onverhoeds en met gebalde vuist tegen het hoofd te slaan;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Door het Pieter Baan Centrum is op 4 september 2018 een rapport omtrent verdachte uitgebracht. Het rapport houdt onder meer het volgende in:
Er is sprake van een ontwikkelingsachterstand bij betrokkene, zowel in zijn intellectueel als sociaal-emotioneel functioneren. Op basis van het onderhavig onderzoek komt naar voren dat deze beperkingen het primaire probleem zijn bij betrokkene. Volgens DSM-5-termen dient te worden gesproken van een verstandelijke-ontwikkelingsstoornis,
matig (in de DSM-IV werd gesproken van zwakzinnigheid). Door betrokkenes ontwikkelingsachterstand is zijn persoonlijkheid niet uitgerijpt. Zijn regulerende functies (impulscontrole, frustratietolerantie, emotie- en agressieregulatie) en zijn gewetensfunctie zijn beperkt ontwikkeld. Deze beperkingen moeten vooral worden beschouwd als voortvloeiend vanuit de ontwikkelingsachterstand. Hoewel er een overlap is met problemen die ook vanuit een scheefgroei in de persoonlijkheid verklaard zouden kunnen worden, menen ondergetekenden dat de intellectuele beperking zodanig bepalend is voor zijn ontwikkeling, dat niet apart gesproken wordt van een persoonlijkheidsstoornis. (..) Op basis van de collaterale informatie blijkt dat betrokkene sinds jaren de (waan)overtuiging
heeft dat hij stelselmatig wordt benadeeld, mishandeld en (seksueel) misbruikt. Uit hetgeen
betrokkene in de onderzoeksgesprekken vertelt, leiden ondergetekenden af dat deze
overtuiging tot op heden voortduurt. Deze waanbelevingen vinden niet plaats in het kader van primair psychotische stoornis (zoals een waanstoornis of schizofrenie), door een hersenorganische stoornis of door middelengebruik (zoals een drugspsychose), maar moeten volgens ondergetekenden ook worden gezien in het licht van betrokkenes verstandelijke beperkingen, waarbij hij vanuit onbegrip de wereld om zich heen paranoïde inkleurt. Inhoudelijk bestaat zijn denken uit complot- en benadelingsideeën.
Vanwege bovenstaande beperkingen bekijkt betrokkene de wereld uitsluitend vanuit zijn
eigen perspectief, houdt hij over het algemeen geen rekening met de ander en ziet hij niet
de consequenties van zijn handelen in.
Betrokkene was, naar mening van ondergetekenden niet in staat zijn spanningen, voortkomend uit zijn immer bestaande overtuigingen benadeeld te worden, anders dan door
middel van het plegen van feiten als het huidige ten laste gelegde, op eigen kracht op
adequate wijze te reguleren of om hulp te zoeken. Ondergetekenden achten daarom een
doorslaggevende rol van de pathologie in de ten laste gelegde feiten aanwezig, waarbij de
pathologie volledig heeft doorgewerkt. Daarom adviseren ondergetekenden Uw College de
ten laste gelegde feiten - indien bewezen - niet aan betrokkene toe te rekenen.
De rechtbank neemt bovenstaande conclusies en adviezen over. De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat verdachte niet strafbaar is, omdat het bewezen verklaarde hem wegens een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens niet kan worden toegerekend. Op grond hiervan zal de rechtbank verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

Oplegging van maatregel.

De eis van de officier van justitie.(bijlage)
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte de maatregel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op te leggen voor de duur van 1 jaar.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft namens verdachte bepleit geen maatregel ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Verdachte is zelf van mening dat hij zichzelf voldoende redt en indien er zich problemen voordoen kan altijd nog het civiele kader worden ingezet.
Het oordeel van de rechtbank.
Nu hetgeen bewezen is verklaard niet aan de verdachte kan worden toegerekend, kan van een strafoplegging geen sprake zijn. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of oplegging van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, gelet op het gevaar dat verdachte voor zichzelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen oplevert, noodzakelijk is.
De deskundigen van het Pieter Baan Centrum hebben in eerder genoemd rapport de volgende aanbeveling gedaan:
Gezien het chronische karakter van betrokkenes problematiek, zijn afwezige inzicht en besef
in zowel de problematiek als de noodzaak tot begeleiding wordt het recidivegevaar op soortgelijke feiten als het huidige ten laste gelegde hoog geacht.
Op grond van de gebruikte risicotaxatie-instrumenten wordt het recidiverisico - zonder behandeling - als matig-hoog ingeschat. Hij scoort vooral op de aanwezigheid van
psychische problematiek (de waanbelevingen), het gebrek aan inzicht in zijn problematiek,
het zich niet houden aan eerdere voorwaardelijke kaders en behandeling in het algemeen.
Op grond van het voorgaande menen ondergetekenden Uw College te moeten adviseren
betrokkene krachtens artikel 37 WvSr te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis teneinde
het recidivegevaar af te wenden. Onzes inziens wordt hiermee de maatschappelijke veiligheid voldoende gewaarborgd.
Hoewel betrokkenes problematiek chronisch van aard is, kan door middel van een maatregel ex artikel 37 WvSr door middel van een klinische opname in een voorziening gespecialiseerd in mensen met een verstandelijke beperking (te denken valt aan een instelling als WierPlus of Trajectum of een soortgelijke instelling in de gewenste regio), aandacht worden besteed aan het maken van een signaleringsplan, het betrekken van betrokkenes steunsysteem(adoptiefouders en zusje) en het opstarten van een dagbesteding. Voorts kan in beeld worden gebracht wat nodig is qua (intensiteit van) begeleiding (aandacht voor beheer financiën; mate van zelfredzaamheid en zelfstandigheid) en wonen, waarna betrokkene vervolgens kan worden toegeleid naar een meer permanente passende woonsetting binnen het LVB-circuit (met bijbehorende begeleiding).
In het reclasseringsrapport van 13 september 2018 wordt bovenstaand advies tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht door de reclassering onderschreven.
Verdachte heeft verder ter terechtzitting verklaard dat hij de slachtoffers geweld heeft aangedaan omdat hij hiermee wilde bewerkstelligen dat hij een zitting zou krijgen waar degenen die hem geweld hadden aangedaan of aandeden ter verantwoording zouden worden geroepen. Het instrumentele karakter van het door verdachte gepleegde geweld maakt dat de reële vrees bestaat dat verdachte ook in de toekomst geweld tegen anderen zal gebruiken om genoegdoening te kunnen krijgen voor het leed dat hem (al dan niet ingebeeld) is aangedaan. Om dit gevaar te kunnen terugdringen is het noodzakelijk dat verdachte wordt behandeld en begeleid.
De rechtbank neemt de hierboven weergegeven adviezen met betrekking tot de op te leggen maatregel over.
De rechtbank acht, in overeenstemming met hetgeen de officier van justitie bij requisitoir heeft gevorderd, oplegging van de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis passend en geboden, omdat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen deze maatregel vereist. Aan de formele vereisten voor de oplegging van de maatregel is voldaan.
Verdachte dient op grond van vorenstaande voor een termijn van één jaar te worden geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering toewijsbaar en heeft verzocht bij toewijzing tevens de schademaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien aan verdachte geen maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis wordt opgelegd zoals door hem is bepleit, enkel niet-ontvankelijkverklaring van de vordering kan volgen. Subsidiair heeft de raadsman matiging van het toe te wijzen bedrag bepleit en verzocht geen dan wel maximaal 1 dag vervangende hechtenis op te leggen.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten een immateriële schadevergoeding van € 200,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de meer gevorderde immateriële schadevergoeding, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert nu de aard en de omvang van deze schade niet eenvoudig is vast te stellen. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de hieraan gekoppelde vervangende hechtenis gelet op de psychische toestand van verdachte beperken tot één dag.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [aangever 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering toewijsbaar en heeft verzocht bij toewijzing tevens de schademaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien aan verdachte geen maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis wordt opgelegd zoals door hem is bepleit, enkel niet-ontvankelijkverklaring van de vordering kan volgen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de toekomstige reiskosten die door benadeelde partij zijn opgevoerd niet kunnen worden toegekend, net zo min als een vergoeding voor shockschade. Daarvoor is enkel ruimte indien een voorval een enorme impact heeft gehad dan wel als er daadwerkelijk geestelijk letsel is gediagnosticeerd.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, te weten een materiële schadevergoeding van € 7,11 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in meer gevorderde materiele schadevergoeding en de immateriele schadevergoeding, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van (dat deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert nu de aard en de omvang van deze schade niet eenvoudig is vast te stellen onder meer aangezien de bewijstukken thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 37, 300 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

T.a.v. feit 1 primair:Vrijspraak
Verklaart het ten laste gelegde onder feit 1 subsidiair en feiten 2 en 3 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 subsidiair:mishandeling
T.a.v. feit 2:mishandeling
T.a.v. feit 3:mishandeling
Verklaart verdachte hiervoor
niet strafbaaren
ontslaat hem van alle rechtsvervolging.

Legt op de volgende maatregelen.

T.a.v. feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3:Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van 1 jaar
T.a.v. feit 1 subsidiair:Maatregel van schadevergoeding van € 200,00 subsidiair 1 dag hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 200,- (zegge: tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis. Het bedrag bestaat uit een immateriële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] ,
van een bedrag van € 200,- (zegge: tweehonderd euro), te weten een immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
T.a.v. feit 1 subsidiair:Maatregel van schadevergoeding van € 7,11 subsidiair 1 dag hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1] van een bedrag van € 7,11 (zegge: zeven euro en elf eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis. Het bedrag bestaat uit een materiële schadevergoeding (post reiskosten).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] ,
van een bedrag van € 7,11 (zegge: zeven euro en elf eurocent), te weten een materiële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. A.W.A. Kap-Knippels en mr. M.M.J. Nuijten, leden,
in tegenwoordigheid van S.A. Nuyens, griffier,
en is uitgesproken op 19 oktober 2018.
mr. M.M.J. Nuijten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.