Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
Zaaknummer: SHE 18/1407
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2018 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. D. Heuker of Hoek),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laarbeek, verweerder
(gemachtigden: mr. D. Bussers-Crielaars en J.M.A. Paauw).
Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2017, verzonden 22 november 2017, (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser gelast om op het adres [adres] de bedrijfsgebouwen -genoemd in het asbestinventarisatierapport van de omgevingsvergunning met nummer [nummer] - binnen zes maanden na de dag van verzending van het besluit volledig te verwijderen en verwijderd te laten. Indien eiser hieraan niet voldoet zal een dwangsom worden verbeurd van € 1.500,00 per keer dat de overtreding wordt geconstateerd met een maximum van € 6.000,00, waarbij binnen één kalendermaand maximaal één dwangsom kan worden verbeurd.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. Het bestreden besluit gaat over een last onder dwangsom tot verwijdering van bedrijfsgebouwen.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
3. Op 12 december 2010 heeft eiser bij verweerder een aanvraag ingediend voor het verlenen van een vergunning voor het splitsen van een bestaande boerderij aan de [adres] in twee wooneenheden, het slopen van een veldschuur, het gedeeltelijk slopen van een tweede schuur en het gedeeltelijk slopen van een loods.
Bij besluit van 21 juli 2011 heeft verweerder aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor het splitsen van een woonboerderij aan de [adres] onder de voorwaarde dat de op het perceel aanwezige bijgebouwen -conform de opgave in het asbestinventarisatierapport- vóór 1 januari 2012 worden gesloopt.
Op 27 oktober 2014 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat niet is voldaan aan de gestelde sloopvoorwaarde. Op 9 maart 2017 respectievelijk 2 november 2017 heeft de gemeentelijk toezichthouder een controle uitgevoerd aan de [adres] .
4. Eiser heeft aangevoerd dat van handelen in strijd met de omgevingsvergunning geen sprake is nu het dictum van de omgevingsvergunning enkel gedeeltelijke sloop vermeldt. Althans uit de vergunningsvoorwaarde kan onvoldoende duidelijk worden opgemaakt dat algehele sloop van alle bijgebouwen is vereist. Eiser stelt dat uit de laatste zin uit het dictum van de omgevingsvergunning van 21 juli 2011 duidelijk volgt dat een vergunning is verleend voor het splitsen van een boerderij en het gedeeltelijk slopen van bijgebouwen. Dat aan de vergunning de voorwaarde is verbonden dat de op het perceel aanwezige bijgebouwen (conform opgave in het asbestinventarisatierapport) vóór 1 januari 2012 moeten worden gesloopt maakt dit niet anders. Hieruit kan niet voldoende duidelijk worden opgemaakt dat een algehele sloop van alle bijgebouwen wordt bedoeld. Dit blijkt ook niet uit het asbestinventarisatierapport waarin niet is aangegeven dat de sloop van alle bijgebouwen is vereist. In de omgevingsvergunning wordt op de eerste pagina drie keer gesproken over gedeeltelijk slopen. Ook in de vergunningaanvraag is aangegeven dat de bijgebouwen slechts gedeeltelijk zullen worden gesloopt. Gedeeltelijke sloop was voorts ook in een eerdere overeenkomst in 2010 tussen eiser en verweerder overeengekomen, zodat eiser niet bedacht hoefde te zijn op de (aanvullende) voorwaarde die volgens verweerder ziet op volledige sloop.
5. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de sloopvergunning van 21 juli 2011 onherroepelijk is. Aldus dient deze voor rechtens juist te worden gehouden.
Aan deze omgevingsvergunning is het voorschrift verbonden dat de op het perceel aanwezige bestaande bijgebouwen moeten worden gesloopt uiterlijk voor 1 januari 2012. Gelet op de kaart bij het asbestinventarisatierapport is het duidelijk om welke bijgebouwen het gaat. In zoverre is voldoende duidelijk dat vergunninghouder gehouden is om de betrokken bijgebouwen volledig te slopen, aldus verweerder.
In de omschrijving van het project waarop de omgevingsvergunning ziet wordt gesproken over gedeeltelijk slopen. Het enkele gegeven dat de omschrijving van het project in de vergunningtekst onduidelijk is, doet naar het oordeel van verweerder niet af aan de plicht van vergunninghouder om de betrokken bijgebouwen te slopen overeenkomstig het in de vergunning opgenomen voorschrift.
Verweerder ziet geen bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien. Eiser kan, indien hij van mening is benadeeld te zijn, de privaatrechtelijke overeenkomst voorleggen aan de civiele rechter.
6. Eiser stelt dat de omgevingsvergunning innerlijk tegenstrijdig en onduidelijk is. Voor zover voornoemde voorwaarde toch een algehele sloop vereist van alle aanwezige bijgebouwen heeft te gelden dat deze voorwaarde in strijd is met het dictum. Dit dient voor rekening en risico van verweerder te komen, nu verweerder aannemelijk dient te maken dat wordt gehandeld in afwijking van een verleende vergunning. Verwezen wordt naar een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 december 2017 (ECLI:NL:RBOBR: 2017:6669).
7. Verweerder is van mening dat eiser weliswaar stelt dat de vergunning innerlijk tegenstrijdig is maar dat hij heeft nagelaten om daarvoor eerder bezwaar te maken tegen deze vergunning. De door eiser vermelde uitspraak is niet vergelijkbaar nu die zaak gecompliceerder is en niet vergelijkbaar. Daar was aan de orde wat was vergund in eerdere revisievergunningen. In casu legt het voorschrift van de vergunning een duidelijke link naar het asbestinventarisatierapport. Ook is niet opgenomen dat de aanvraag deel uitmaakt van de vergunning.
8. Artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) luidt deels als volgt:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
b. t/m f. (..);
g. het slopen van een bouwwerk in gevallen waarin dat in een bestemmingsplan beheersverordening of voorbereidingsbesluit is bepaald;
h. + i. (..).
9. Artikel 2.3 van de Wabo luidt deels als volgt:
Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning dat betrekking heeft op:
a. (..);
b. activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, c, d, f, g, h of i;
c. (..).
10. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1258, zal het bestuursorgaan dat bevoegd is met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in het geval van overtreding van een wettelijk voorschrift in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuurs-orgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden in een concreet geval zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden behoort te worden afgezien.
11. Tussen partijen is niet in geschil dat op het perceel drie voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig zijn.
De rechtbank stelt vast dat partijen verdeeld houdt of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat ze bevoegd is tot het opleggen van een last tot (algehele) sloop van deze drie bijgebouwen.
Ter beoordeling staat in dit verband of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat uit de vergunning van 21 juli 2011 volgt dat deze bijgebouwen op het perceel dienen te worden gesloopt.
12. De rechtbank overweegt het volgende.
12. In de aanvraag, die heeft geleid tot de vergunning van 21 juli 2011, is onder de activiteit “slopen” aangegeven dat door eiser wordt beoogd een veldschuur te slopen en een tweede schuur en een loods (beiden) gedeeltelijk te slopen.
De rechtbank stelt vast dat in de rechtens onherroepelijke vergunning van 21 juli 2011 is opgenomen -citaat- :
“Burgemeester en wethouders hebben op 12 december 2010 een aanvraag om een omgevingsvergunning ontvangen voor het (..) splitsen boerderij/
ged. slopenbijgebouw.”
ged. slopenbijgebouw.”
“De omgevingsvergunning wordt verleend voor splitsen van een woning splitsen boerderij/
ged. slopenbijgebouwen.”
ged. slopenbijgebouwen.”
“De volgende onderdelen horen bij en maken deel uit van de omgevingsvergunning, verleend op 21 juli 2011 aan [eiser] voor het project splitsen van een woning splitsen boerderij/
ged. slopenvan 3 voormalige agrarische bijgebouwen op [adres] :
ged. slopenvan 3 voormalige agrarische bijgebouwen op [adres] :
• (..);
• Asbestinventarisatie rapport nr. M10717 t.b.v.
de sloopvan drie voormalige agrarische bijgebouwen.”
de sloopvan drie voormalige agrarische bijgebouwen.”
“Aan de vergunning zijn de volgende voorschriften verbonden:
• de op het perceel aanwezige bestaande bijgebouwen (conform de opgave in het asbestinventarisatierapport) moeten worden
gesloopt; de sloop moet zijn voltooid
gesloopt; de sloop moet zijn voltooid
3 maanden na verlenen van de vergunning doch uiterlijk vóór 1 januari 2012.”
In het Asbestinventarisatierapport van 8 december 2010 is in de samenvatting op pagina 1 aangegeven dat de stal, loods en veldschuur gelegen aan de [adres] zijn geïnventariseerd op de aanwezigheid van asbest en/of asbesthoudende materialen. Op pagina 9 is aangegeven dat op het dak van de stal, de loods en de veldschuur, op de ontluchting van de stal en op het terrein asbesthoudende materialen zijn aangetroffen. Onderdeel van dit rapport is een tekening waarin de oppervlakte van de drie bijgebouwen in zijn geheel volledig rood is gearceerd.
14. De rechtbank is, gelet op het vorenvermelde, van oordeel dat eiser met zijn aanvraag heeft beoogd om een tweetal gebouwen alleen gedeeltelijk te slopen.
Gelet op de in 2011 verleende vergunning is op de eerste pagina bovenaan onder het kopje “Omgevingsvergunning” aangegeven dat een aanvraag is gedaan voor het splitsen boerderij/ged. slopen bijgebouw.
Onder het kopje “Besluit” is op deze pagina aangegeven dat de omgevingsvergunning wordt verleend voor (o.m.) het gedeeltelijk slopen van bijgebouwen.
Onder de aanhef “Overige bijgevoegde documenten” wordt verwezen naar het asbestinven-tarisatierapport t.b.v. de sloop van drie bijgebouwen. Het rapport is opgesteld met het oogmerk van de inventarisatie van asbest en geeft niet aan wat er gesloopt dient te worden.
Het aan de vergunning verbonden voorschrift geeft ongeclausuleerd aan dat de op het perceel aanwezige bijgebouwen moeten worden gesloopt.
Mitsdien is de vergunning naar het oordeel van de rechtbank innerlijk tegenstrijdig.
15. Gelet op hetgeen op de eerste pagina van de vergunning van 21 juli 2011 is opgenomen, waarbij meerdere malen de term “gedeeltelijke sloop” is opgenomen, is de rechtbank van oordeel dat eiser aan deze vergunning het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat hij alleen tot sloop overeenkomstig de door hem ingediende aanvraag gehouden is. Dat het op een volgende pagina opgenomen vergunningvoorschrift ziet op de (algehele) sloop van (alle) drie bijgebouwen doet hieraan niet af.
Daarbij is in aanmerking genomen dat eiser en de gemeente in 2010 een overeenkomst hebben gesloten waarbij het is toegestaan om in totaal 200 m² aan voormalige agrarische bijgebouwen op het perceel in stand te laten. De daarop volgende aanvraag is daarmee in overeenstemming. De in de overeenkomst onder 9. opgenomen (voorbehoud)clausule is zodanig algemeen van aard dat verweerder daar in de gegeven omstandigheden in redelijkheid geen beroep op kan doen.
16. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank, onder verwijzing naar de vergunning, niet aan eiser de last kunnen opleggen tot de sloop van de drie bijgebouwen. Het besluit is niet deugdelijk gemotiveerd, verweerder was niet bevoegd tot het opleggen van de last tot algehele sloop.
17. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit van 16 april 2018 vernietigen wegens strijd met het motiveringsbeginsel ingevolge artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
18. Met het vernietigen van het besluit op bezwaar herleeft het primaire besluit (de last onder dwangsom). Om te voorkomen dat eiser zich, met het oog op het verbeuren van dwangsommen, genoodzaakt zou zien aan de last te voldoen ziet de rechtbank aanleiding om het primaire besluit van 30 oktober 2017 te schorsen in afwachting van een door verweerder te nemen (hernieuwd) besluit op bezwaar.
19. Voor een goed begrip van partijen merkt de rechtbank op dat het vorenoverwogene onverlet laat dat verweerder aan eiser met een nieuwe last wel alsnog kan gelasten om de veldschuur in zijn geheel te slopen en de tweede schuur en de loods gedeeltelijk te slopen
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 501,00 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een wegingsfactor 1).
21. Nu het beroep gegrond is zal verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden opgedragen om aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit op bezwaar van 16 april 2018;
- schorst het primaire besluit van 30 oktober 2017 tot en met zes weken na het nemen van
nieuw besluit op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1.002,00;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,00 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.D. Streefkerk, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2018
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.