Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.Het verdere verloop van het geding
- het tussenvonnis van 18 januari 2018 en de hierin genoemde stukken;
- de akte uitlating (met producties) van Hermes;
- de antwoordakte (met producties) van [werknemer] ;
- de antwoordakte van Hermes.
2.De verdere beoordeling
- te reageren op hetgeen de kantonrechter heeft afgeleid uit de Q&A (r.o. 4.20);
- haar stelling toe te lichten dat het middel van het urencriterium passend en noodzakelijk is om rechtszekerheid en rechtsgelijkheid te bewerkstelligen (r.o. 4.22);
- voor zover zij een beroep heeft willen doen op de ‘onevenredige belasting’ als bedoeld in artikel 2 lid 1 WGHB/CZ die stelling nader toe te lichten en te onderbouwen
allewerknemer met een dienstverband van minder dan 28 uur per week, terwijl de groep van [werknemer] , zoals door Hermes ook bevestigd, slechts uit vier personen bestaat.
iedereparttimer. Niet is ingegaan op de financiële consequenties voor het openstellen van de ouderenregeling voor [werknemer] dan wel werknemers die in een met hem vergelijkbare positie verkeren. De gestelde financiële redenen vormen geen objectieve rechtvaardiging voor het indirecte onderscheid en kunnen ook een eventueel beroep op de ‘onevenredige belasting’ als bedoeld in artikel 2 lid 1 WGBH/CZ niet dragen.