Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.Het verdere verloop van het geding
- het tussenvonnis van 14 september 2017, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de comparitie na antwoord (hierna: de zitting), gehouden op 21 december 2017, waarbij de griffier aantekeningen heeft gemaakt van wat partijen ter toelichting op hun standpunt naar voren hebben gebracht.
2.De feiten
De bepalingen van deze CAO en de bijlagen zijn van toepassing op parttimers, met inachtneming van het gestelde in dit artikel.
Ten aanzien van de parttimer dienen de navolgende artikelen op de hierna aangegeven wijze te worden toegepast:
1. De werknemer kan op zijn verzoek gebruik maken van de ouderenregeling indien hij:
a) de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt (vanaf 2019 61 jaar en vanaf 2023 62 jaar) en
3.Het geschil
4.De beoordeling
Q en A ouderenregeling voor parttimers onder de CAO Openbaar Vervoer’ (hierna: Q&A). Daaruit is het volgende herleid.
2.1en
2.18ingegaan op de vraag of arbeidsongeschikte medewerkers hieraan kunnen deelnemen. Uit de weergegeven antwoorden kan slechts worden afgeleid dat geen direct onderscheid is gemaakt tussen parttimers met en zonder handicap of chronische ziekte. Dat partijen zich ervan bewust zijn geweest met het urencriterium een indirect onderscheid te maken blijkt daaruit niet, laat staan dat daarvoor een objectieve rechtvaardiging is gegeven.