ECLI:NL:RBOBR:2018:4934

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 oktober 2018
Publicatiedatum
5 oktober 2018
Zaaknummer
18_2203
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de voorzieningenrechter in bestuursrechtelijke zaken met betrekking tot urgentieverklaringen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 5 oktober 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een woningzoekende, hierna aangeduid als [naam verzoeker]. De Toetsingscommissie van WoonService heeft op 24 juli 2018 een aanvraag van [naam verzoeker] voor een urgentieverklaring afgewezen. [naam verzoeker] heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij de Beroepscommissie en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Toetsingscommissie geen bestuursorgaan is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat zij een privaatrechtelijke rechtspersoon is zonder publiekrechtelijke bevoegdheden. Hierdoor is de beslissing van de Toetsingscommissie geen besluit in de zin van de Awb, wat betekent dat [naam verzoeker] geen bestuursrechtelijk rechtsmiddel kan aanwenden tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter heeft zich daarom onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek om voorlopige voorziening. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen mogelijkheid tot rechtsmiddel tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/2203
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 oktober 2018 op het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats] ,

(gemachtigde: mr. L.A.M. van der Geld),
en

de Toetsingscommissie

(gemachtigde: mr. R. Boekhoff).

Procesverloop

Bij brief van 24 juli 2018 heeft de Toetsingscommissie een aanvraag van [naam verzoeker] om een urgentieverklaring afgewezen. Tegen deze beslissing heeft [naam verzoeker] bezwaar gemaakt bij de Beroepscommissie. Tevens heeft [naam verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

Wettelijk kader
1. De relevante bepalingen uit de Awb zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Achtergrond van deze zaak
2. [naam verzoeker] huurt een woning van woningcorporatie Zayaz. [naam verzoeker] is gehuwd, heeft twee kinderen en een derde kind is op komst. Gelet op zijn gezinssamenstelling en de gezondheid van zijn echtgenote, heeft [naam verzoeker] in de eerste helft van 2018 een aanvraag om een urgentieverklaring ingediend bij WoonService Regionaal Coöperatief U.A. (hierna te noemen: WoonService), met het oog op een grotere woning in de nabijheid van de school van de kinderen. De Toetsingscommissie heeft deze aanvraag afgewezen bij brief van
24 juli 2108. In deze brief is vermeld:
“Indien u het niet eens bent met dit besluit, kunt u (…) in beroep gaan bij de Beroepscommissie WoonService”.
Beoordeling van het verzoek
3. Op basis van de gedingstukken en informatie op de website www.denbosch.woonserviceregionaal.nl stelt de voorzieningenrechter het volgende vast.
WoonService is een bij notariële akte van 12 juni 2015 opgerichte privaatrechtelijke rechtspersoon, namelijk een coöperatie als bedoeld in artikel 2:53, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). WoonService is een coöperatie van een aantal woningcorporaties, waaronder Zayaz. Het bestuur en de algemene ledenvergadering van WoonService zijn bevoegd commissies in te stellen (artikel 19 van de oprichtingsakte). De Toetsingscommissie en de Beroepscommissie zijn door WoonService ingestelde commissies voor de toetsing van urgentieaanvragen respectievelijk de behandeling van bezwaren tegen afgewezen urgentieaanvragen. In dit verband zijn relevant artikel 1 sub e en j van het Reglement Beroepscommissie Urgentie WoonService Regionaal Coöperatief U.A., artikel 1 sub c van het Reglement Toetsingscommissie en artikel 1 sub c en d van de Urgentieregeling ’s-Hertogenbosch. Laatstgenoemde regeling wordt door de Toetsingscommissie en de Beroepscommissie gehanteerd bij de toetsing van urgentieaanvragen respectievelijk de behandeling van bezwaren tegen afgewezen urgentieaanvragen.
4. Omdat WoonService een rechtspersoon is die krachtens privaatrecht is ingesteld, kan de Toetsingscommissie niet worden aangemerkt als een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Voor het antwoord op de vraag of de Toetsingscommissie met enig openbaar gezag bekleed is, zoals bedoeld in 1.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb, overweegt de voorzieningenrechter dat daarvoor, gelet op de uitspraak van 12 juli 2017 ( ECLI:NL:RVS:2017:1879) van de Afdeling, bepalend is of aan de Toetsingscommissie een publiekrechtelijke bevoegdheid tot het eenzijdig bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten is toegekend. Openbaar gezag kan in beginsel slechts bij wettelijk voorschrift worden toegekend. Als een daartoe strekkend wettelijk voorschrift ontbreekt, is een orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon in beginsel geen bestuursorgaan. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de Huisvestingswet 2014, noch in de Huisvestingsverordening ’s-Hertogenbosch 2017 (Gemeenteblad 2017, nr. 189433) aan de Toetsingscommissie een publiekrechtelijke bevoegdheid tot het beslissen op een aanvraag om een urgentieverklaring is toegekend. De Toetsingscommissie is dus geen bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.
5. Omdat de Toetsingscommissie geen bestuursorgaan in de zin van de Awb is, is haar beslissing van 24 juli 2018 geen besluit in de zin van de Awb. Dit betekent dat [naam verzoeker] geen bestuursrechtelijk rechtsmiddel kan instellen tegen de beslissing van 24 juli 2018.
6. Gelet op de hiervoor gegeven overwegingen concludeert de voorzieningenrechter dat hij kennelijk onbevoegd is om kennis te nemen van het verzoek en dat gelet op het bepaalde in artikel 8:83, derde lid, van de Awb, uitspraak wordt gedaan zonder zitting. De voorzieningenrechter zal zich daarom onbevoegd verklaren.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M.H. de Koning, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

BIJLAGE – Wettelijk kader

Awb
Artikel 1:1, eerste lid:
Onder bestuursorgaan wordt verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
Artikel 1:3, eerste lid:
Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 1:5:
1. Onder het maken van bezwaar wordt verstaan: het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een besluit te vragen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
2. Onder het instellen van administratief beroep wordt verstaan: het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een besluit te vragen bij een ander bestuursorgaan dan hetwelk het besluit heeft genomen.
3. Onder het instellen van beroep wordt verstaan: het instellen van administratief beroep, dan wel van beroep bij een bestuursrechter.
Artikel 8:81, eerste lid:
Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, eerste lid (eerste volzin):
Partijen worden zo spoedig mogelijk uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip op een zitting te verschijnen.
Artikel 8:83, derde lid:
Indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is (…) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder toepassing van het eerste lid.