ECLI:NL:RBOBR:2018:469

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 februari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
17_723
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van jeugdhulp en de rol van ouders in de zorgverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 9 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een minderjarig meisje, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond. Eiseres had een beroep ingesteld tegen een besluit van het college waarin haar aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor zorg door haar moeder werd afgewezen. Het college had eerder op basis van de Jeugdwet (Jw) besloten dat de zorg die de moeder verleende niet als professionele hulpverlening kon worden aangemerkt, maar als gebruikelijke hulp die van een ouder verwacht mag worden. Eiseres had eerder al een indicatie voor begeleiding ontvangen, maar het college vond dat de zorgbehoefte niet voldoende was om een pgb toe te kennen voor de zorg die haar moeder zou leveren.

De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende onderzoek had gedaan naar de specifieke zorgbehoefte van eiseres en de rol van haar moeder in de zorgverlening. De rechtbank benadrukte dat de Jw vereist dat per geval moet worden beoordeeld of jeugdhulp nodig is en dat het college moet vaststellen welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd het griffierecht van € 46,- aan eiseres vergoed.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor gemeenten om zorgvuldig te onderzoeken welke jeugdhulp nodig is en welke rol ouders daarin kunnen spelen, en dat de zorg die ouders bieden niet automatisch als gebruikelijke hulp kan worden aangemerkt zonder een gedegen beoordeling van de situatie.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/723

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

wettelijk vertegenwoordigd door haar moeder
[moeder] ,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond, verweerder

(gemachtigde: mr. V.M.A. Routheut).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Jeugdwet (Jw) aan eiseres voor de periode van 1 oktober 2016 tot 1 oktober 2017 individuele begeleiding in de vorm van zorg in natura (Zin) toegekend voor 2 uren per week, uitgevoerd door Gewoon Uniek. Voorts heeft verweerder in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) aan eiseres individuele begeleiding toegekend voor 10 uren per week voor de periode van 1 oktober 2016 tot 1 januari 2017, voor 7,5 uren per week voor de periode van 1 januari 2017 tot 1 april 2017, voor 5 uren per week voor de periode van 1 april 2017 tot 1 juli 2017 en voor 2,5 uren per week voor de periode van 1 juli 2017 tot 1 oktober 2010.
Bij besluit van 17 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2017. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiseres is geboren op [geboortedatum] 2000. Zij vormt een gezin met haar ouders en haar broer [broer] .
1.2
Bij besluit van 12 september 2014 is eiseres voor de periode van 12 september 2014 tot en met 11 september 2016 op grond van de Wet op de Jeugdzorg geïndiceerd voor begeleiding groep, 1 dagdeel per week en voor begeleiding individueel voor 2 tot 3,9 uur per week, beide in de vorm van een pgb. Volgens dit besluit is bij eiseres sprake van hechtingsproblemen, een aanpassingsstoornis met chronisch een gemengde stoornis van emotie en gedrag, een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, problemen binnen de primaire steungroep en een Gaf-score 55.
1.3
Het pgb werd gedeeltelijk ingezet voor begeleiding door Gewoon Uniek. Het dagdeel Begeleiding Groep is nooit afgenomen. Het pgb is voor de rest besteed aan de inzet van de moeder van eiseres - [moeder] (hierna: de moeder) - voor individuele begeleiding. Vanuit Bureau Jeugdzorg liep er daarnaast een MDFT-traject (multidimensionale familietherapie) voor het gezin.
1.4
De moeder heeft een aanvraag ingediend voor verlenging van de indicatie onder de Jeugdwet. Daarbij is onder meer gevraagd om 7 tot 10 uren begeleiding van eiseres per week, uit te voeren door de moeder.
1.5
Ook opvoedondersteuner Lies Lamp van het Centrum voor Jeugd en gezin te Helmond (hierna: Lamp) heeft een aanvraag voor eiseres ingediend, en wel op 23 mei 2016. Daarbij is verzocht om 1 uur per week ouderbegeleiding en 2 uren per week begeleiding van eiseres. In de aanvraag is vermeld dat de uren die de moeder besteedt aan de begeleiding van eiseres door het nieuwe beleid van Peel 6.1. niet voor vergoeding in aanmerking komen.
1.6
Bij het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat begeleiding individueel gedurende 2 uren per week in de vorm van Zin, passend is. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op het advies van de Expertpool van 6 juli 2016. Verweerder heeft tevens besloten dat de uren die de moeder aan individuele begeleiding van eiseres besteedt, in het kader van de Jeugdwet niet worden toegekend. Omdat eiseres met het pgb zorg inkoopt bij de moeder, is een afbouwregeling toegekend waarbij het aantal uren steeds met 2,5 is afgebouwd van 10 uren per week in het eerste kwartaal naar 2,5 uren in het laatste kwartaal.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de zorg die de moeder verleent op grond van het beleid van verweerder, vastgelegd in het Afwegingskader gebruikelijke hulp, als gebruikelijk hulp moet worden aangemerkt. Omdat het gezin zelf professionele begeleiding nodig heeft kan de zorg van de moeder voor eiseres niet als professionele hulpverlening worden gezien. Op grond van het advies van de Expertpool en de MDFT-therapeute wordt geconcludeerd dat 2 uren begeleiding individueel door een professional passend is. Verweerder acht aannemelijk dat de gedragsproblematiek van eiseres intensievere betrokkenheid van de ouders verlangt, maar dat maakt niet dat de door de moeder verleende zorg meer omhelst dan redelijkerwijs van een ouder verwacht mag worden. Door het hanteren van een afbouwregeling is volgens verweerder een zeer ruime overgangstermijn gehanteerd zodat het gezin kan wennen aan lagere inkomsten.
3. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit ingebracht dat eiseres het pgb al jaren gebruikt om daarmee de moeder de benodigde hulp te laten bieden. De zorg die de moeder aan eiseres heeft geboden heeft bewezen resultaat gehad. De moeder moet de benodigde hulp verlenen tegen een tarief van € 14,30. Een professioneel begeleider zou vele malen duurder zijn. Verder voert eiseres aan dat de hulpmomenten niet planbaar zijn en dat de diagnose van eiseres niet is gewijzigd.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Op 1 januari 2015 is de Jw in werking getreden. De Jw vervangt het onder de oude wetgeving bestaande wettelijke recht op zorg door een jeugdhulpplicht voor gemeenten. De gemeente treft daar waar een jeugdige of zijn ouders dit nodig hebben bij problemen met het opgroeien, de zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie, een voorziening op het gebied van jeugdhulp. De gemeente is alleen gehouden een voorziening te treffen als de jeugdige en zijn ouders er op eigen kracht niet uitkomen. Vervolgens beslist de gemeente of en welke voorziening een jeugdige nodig heeft. De gemeente is gehouden om te zorgen voor een deskundige advisering over de beoordeling van de vraag of er een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is en welke voorziening dit dan is. Dat neemt echter niet weg dat zij een zelfstandige afweging kan maken over welke voorziening precies moet worden getroffen. De door de gemeente te treffen voorziening kan zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning zal eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben op basis van een beoordeling van de persoonlijke situatie en behoeften van de aanvrager (vgl. Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, blz. 8).
6. Op grond van artikel 1.1 van de Jw wordt onder jeugdhulp verstaan:
1°. ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;
2°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en
3°. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht.
7. Op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Jw treft het college, indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
8. Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Artikel 3:46 van de Awb bepaalt dat een besluit op een deugdelijke motivering dient te berusten.
9. Artikel 2.14, eerste lid, van de Jw bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de beschikbare deskundigheid voor de toeleiding, advisering en bepaling van de aangewezen voorziening, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet, alsmede voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, onder b en c, van de wet. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld over de wijze waarop het college voorziet in een toereikend aanbod om aan de taken bedoeld in artikel 3.3 te voldoen, waarbij onderscheid gemaakt kan worden in categorieën van jeugdhulp.
10. Artikel 2.1 van het Besluit Jeugdwet bepaalt dat ter uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, van de wet, het college zorgdraagt voor de beschikbaarheid van relevante deskundigheid met betrekking tot:
a. opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;
b. opvoedingssituaties waardoor jeugdigen mogelijk in hun ontwikkeling worden bedreigd;
c. taal- en leerproblemen;
d. somatische aandoeningen;
e. lichamelijke of verstandelijke beperkingen;
f. kindermishandeling en huiselijk geweld.
11. De rechtbank overweegt dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in zijn uitspraak van 1 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1477) heeft aangegeven welke eisen er gesteld worden aan het onderzoek in een Jw-zaak. De CRvB heeft geoordeeld dat uit artikel 3:2 van de Awb in samenhang met artikel 2.3 van de Jw volgt dat het bestuursorgaan voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. Dit brengt met zich mee dat wanneer een jeugdige of een ouder zich meldt met een vraag voor jeugdhulp het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn. Eerst wanneer de problemen en stoornissen zijn vastgesteld, kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige hulp, dan wel jeugdhulp specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet mogen ontbreken. De vorenbedoelde verschillende stadia van onderzoek vragen op die stadia aangepaste deskundigheid. Het college dient ervoor zorg te dragen dat die deskundigheid gewaarborgd is en dat deze naar discipline van deskundigheid concreet kenbaar is voor de hulpvrager.
12. De gedingstukken bevatten over het door verweerder uitgevoerde onderzoek de volgende stukken.
12.1
De aanvraag van 23 mei 2016 van opvoedondersteuner Lamp van het Centrum voor Jeugd en gezin te Helmond. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld.
"Opvoedondersteuner ziet geen signalen dat het niet goed gaat met [eiseres] en/of haar gezin. De MDFT heeft goed gewerkt. In de thuissituatie is de veiligheid van [eiseres] gewaarborgd. Wel is van belang dat de door MDFT bereikte resultaten door aanvullende gestabiliseerd en uitgebouwd kunnen worden. Daarbij lijkt het me inderdaad beter dat deze begeleiding gedragen wordt door een professionele instantie die bekend is met het gezin (en de problematiek: i.c. Gewoon Uniek), zoals moeder en dochter ook zelf voorstellen. Ze kunnen er 24 uur per dag in contact komen met de hulpvraag.
Extra zorg: mevr. [moeder] geeft aan veel extra energie te moeten steken in de zorg voor haar dochter [eiseres] . Zij kan haar dochter op geen enkele manier zelfstandig laten functioneren; wanneer [eiseres] thuis is heeft zij permanent aandacht en begeleiding nodig. Ook bij activiteiten buiten huis is die aandacht en begeleiding noodzakelijk. Samen met haar man zijn afspraken gemaakt dat een van beiden steeds de actieve zorg voor [eiseres] draagt.
Dergelijke zorg kan m.i. niet door een zorgaanbieder gedragen worden. (…)
"Mevrouw vindt dat (...) pgb ondersteuning nodig is, vandaar dat ze bijgesloten aanvraag indient. Drie uur per week.
Gezien het nieuwe beleid Peel 6.1 komt moeder niet in aanmerking voor vergoeding van wat ze zelf doet".
12.2
In de 'Conclusie en Advies Expertpool' heeft mevrouw M. van den Elzen, jeugdarts en lid van de Expertpool jeugd Peel 6.1 (hierna: Van den Elzen) op 6 juli 2016, voor zover hier van belang, het volgende geschreven.
"
Visie op het probleem:
[eiseres] is een 16 jarig meisje met diagnoses hechtingsstoornis, aanpassingsstoornis, ADHD (uitgesteld), bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, disharmonisch intelligentie profiel, performale intelligentie zwakbegaafd en problemen binnen de primaire steungroep (...). De broer van [eiseres] heeft een autistische stoornis.
Vanwege problemen met [eiseres] (onder andere stelen, thuis weglopen, te laat op school) is er van eind 2014 tot begin 2016 MDFT in het gezin geweest. Met MDFT is gewerkt aan de volgende doelen: [eiseres] maakt positieve keuzes waardoor ze niet in de problemen komt, de gezinsleden communiceren op een goede manier met elkaar, de gezinsleden spreken naar elkaar uit dat ze vertrouwen hebben in elkaar, de gezinsleden maken afspraken met elkaar en houden zich eraan.
Het is niet gelukt deze doelen volledig te behalen. Het MDFT-traject is afgesloten maar advies van de MDFT-therapeut is om het gezin te blijven ondersteunen om zo [eiseres] bij te sturen waar nodig is om te voorkomen dat ze in haar oude gedrag terug valt.
Evaluatie zorg:
Door MDFT gaat het beter met [eiseres] en het gezin maar ondersteuning is nog wel nodig.
Benodigde zorgvorm, duur/omvang, zorgaanbieder:
Individuele begeleiding door Gewoon Uniek voor 2 uur per week in Zin.
Daarnaast vraagt de moeder ook voor zichzelf pgb aan voor de begeleiding van [eiseres] . Moeder voert als reden hiervoor aan dat ze door alle begeleiding die er geweest is nu zelf haar dochter hulp kan bieden zoals een professional die zou leveren. Aangezien uit de aangeleverde verslagen blijkt dat het gezin professionele begeleiding nodig heeft om goed te kunnen functioneren kan geconcludeerd worden dat de zorg die moeder voor [eiseres] heeft niet als professionele hulpverlening gezien kan worden. Gezien het feit dat ouders zichzelf nu wel vanuit pgb-gelden betalen voor zorg voor [eiseres] kan aan ouders wel een afbouwregeling voorgesteld worden".
12.3
In de rapportage van 8 juli 2016 van consulent Anouk Verbaandert is voor zover van belang het volgende vermeld.
"Overweging
Opvoedondersteuner Lies Lamp doet namens ouders en jeugdige een aanvraag voor Zin en afbouw pgb-uren.
Visie van de opvoedondersteuner:
Vanwege het feit dat [eiseres] een diagnose heeft lijkt me beter dat een professionele instantie die bekend is met autisme (Gewoon Uniek) [eiseres] blijft begeleiden op praktische ondersteuning i.vm. huiswerk, examen plannen (vertrouwd).
Nu dat MDFT is afgesloten is wel goed dat moeder wel ergens terecht kan om hulpvraag bij een zorgaanbieder gezien het feit dat Gewoon Uniek bekend is met het gezin en moeder te allen tijde beroep op hun kan doen (...). Mevrouw vindt dat (...) pgb ondersteuning nodig is (...).
Na meerdere overleggen is het volgende besloten: ons besluit is dat de uren voor moeder zelf niet toegekend worden. Ons argument is dat in het Afwegingskader gebruikelijke hulp Jeugdwet en WMO staat dat een huisgenoot als pgb-dienstverlener zorg kan leveren indien de geboden hulp in de totale context van de inzet door de huisgenoot het karakter krijgt van intensieve en professionele hulpverlening zoals een professional die zou leveren. Aangezien uit de aangeleverde stukken blijkt dat het gezin professionele begeleiding nodig heeft om goed te kunnen functioneren, kan geconcludeerd worden dat de zorg die de moeder voor [eiseres] heeft niet als professionele hulpverlening gezien kan worden".
12.4
De hiervoor genoemde 'Conclusie en Advies Expertpool' van Van den Elzen is naar aanleiding van het bezwaar van eiseres door Van den Elzen aangevuld op 7 oktober 2016. In die aanvulling schrijft Van den Elzen, voor zover hier van belang, het volgende.
"Na het lezen van het bezwaarschrift ben ik van mening dat het gegeven advies nog steeds het juiste is. [eiseres] is een intensieve puber maar de zorg die moeder levert is zorg die je redelijkerwijs van een ouder mag verwachten en die tot de normale taken van een ouder voor haar kind gerekend kunnen worden en niet als professionele hulpverlening gezien kan worden zoals moeder aangeeft. Mede niet omdat uit de aangeleverde stukken juist blijkt dat het gezin professionele begeleiding nodig heeft om goed te kunnen functioneren".
13. De rechtbank is van oordeel dat het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde onderzoek van verweerder zoals dat blijkt uit de gedingstukken, gelet op het door de CRvB gegeven onderzoeks- en beoordelingskader, niet voldoet aan de daaraan uit een oogpunt van zorgvuldigheid en motivering te stellen eisen. De rechtbank wijst er in dat verband op dat de hiervoor genoemde stukken van Lamp, Verbaandert en Van den Elzen zeer summier zijn en dat het enige stuk van een medisch deskundige, Van den Elzen, met name ingaat op de vraag of een pgb kan worden toegekend voor werkzaamheden waarvan is beoogd dat die door de moeder zullen worden uitgevoerd.
14. Gelet op de niet door eiseres of de moeder bestreden diagnosen lijken de bij eiseres bestaande psychische problemen en stoornissen wel duidelijk. Wat de moeder aan hulp vraagt is ook wel duidelijk. Welke hulpvraag eiseres zelf heeft, kan de rechtbank uit de stukken echter veel minder goed opmaken.
15. De rechtbank is verder van oordeel dat uit de gedingstukken niet blijkt dat door verweerder onderzoek is gedaan in het kader van de volgende stap die de CRvB noemt, namelijk vaststellen welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Uit de gedingstukken komt eerder het beeld naar voren dat verweerder met name heeft beoordeeld of hetgeen de moeder vraagt, namelijk dat een pgb wordt toegekend voor de zorg die zij zegt te leveren, kan worden toegewezen en dat die beoordeling voortvloeit uit het door verweerder gevoerde beleid. Dat door verweerder is gekeken welke hulp eiseres nodig heeft ziet de rechtbank onvoldoende terug in de gedingstukken.
16. Voor zover verweerder er van uit is gegaan dat meer of verder onderzoek dan uit de gedingstukken blijkt niet noodzakelijk is omdat duidelijk is dat het de moeder bij de aanvraag en de onderhavige procedure er enkel om lijkt te gaan dat aan eiseres een pgb wordt toegekend waarmee eiseres de zorg die de moeder zegt te leveren bij de moeder kan inkopen, deelt de rechtbank dat standpunt niet nu verweerder daarmee onvoldoende voldoet aan de jeugdhulpplicht zoals die voortvloeit uit de Jw en daarmee gepaard gaande onderzoeksverplichting.
17. Op grond van de Jw moet immers per geval worden beoordeeld of jeugdhulp nodig is.
Daarvoor moet worden onderzocht of en in hoeverre eiseres hulp nodig heeft. Eerst als duidelijk is welke hulp eiseres nodig heeft, kan worden beoordeeld of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden.
De rechtbank wijst er daarbij op dat in de Jw, het Besluit Jeugdwet en de Regeling Jeugdwet de begrippen gebruikelijke en bovengebruikelijke zorg niet zijn opgenomen. Verweerder moet eerst onderzoeken welke hulp eiseres nodig heeft. Vervolgens komt dan aan de orde of de moeder in staat is om zorg te leveren en wat van haar daarbij kan worden verwacht. Daarbij gaat het er naar het oordeel van de rechtbank niet zo zeer om welke zorg ouders 'gebruikelijk' horen te leveren maar wat in dit concrete geval van deze ouders kan worden verwacht dat zij in het kader van de eigen mogelijkheden en het eigen probleemoplossend vermogen geacht moet worden aan zorg voor eiseres te kunnen leveren.
18. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank is niet in staat om zelf in de zaak te voorzien. Gelet op aard en omvang van het door verweerder nog te verrichten onderzoek ziet de rechtbank geen ruimte voor toepassing van artikel 8:51a van de Awb (de bestuurlijke lus). Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat wel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb te bepalen dat verweerder binnen een te stellen termijn een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen. Verweerder zal daarom binnen zes weken na deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
17. Nu het beroep gegrond is zal de rechtbank verweerder opdragen om aan eiseres het griffierecht van € 46,-- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.M. Dohmen, rechter, in aanwezigheid van
J.H. van Wordragen - van Kampen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.