ECLI:NL:RBOBR:2018:4602

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 september 2018
Publicatiedatum
19 september 2018
Zaaknummer
01/879409-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefent, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is en mishandeling van de pleegmoeder

Op 21 september 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag en van mishandeling van de pleegmoeder van de minderjarige. De zaak kwam aan het licht na een incident op 26 februari 2018, waarbij de minderjarige, geboren op een onbekende datum, door de verdachte en zijn medeverdachte uit een Maxi-Cosi werd gehaald en in een auto naar Duitsland werd vervoerd. De minderjarige was op dat moment onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst door de kinderrechter, vanwege vermoedens van mishandeling door haar ouders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met de moeder van de minderjarige de ontvoering heeft gepleegd, waarbij ook geweld is gebruikt tegen de pleegmoeder. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De benadeelde partij, de pleegmoeder, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de rechtbank oordeelde dat de schade niet voldoende was komen vast te staan. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de noodzaak van generale preventie. De rechtbank heeft ook een psychologisch rapport in overweging genomen, waaruit bleek dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 21 september 2018.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879409-18
Datum uitspraak: 21 september 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 juni 2018 en 7 september 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 mei 2018.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij,
op of omstreeks 26 februari 2018 te Eersel, althans in Nederland en/of Duitsland en/of België,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
opzettelijk een minderjarige, te weten:
- [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] ),
welke minderjarige beneden de leeftijd van twaalf jaren oud was,
(met geweld) heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende,
te weten [Stichting Jeugdbescherming] en/of pleegzorg,
immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, (in strijd met de machtiging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing uitgesproken door de rechtbank Oost-Brabant bij beschikking(en) van 12 oktober 2017 en/of 03 november 2017 en/of 11 januari 2018) die [slachtoffer] :
- (met geweld) uit de Maxi-Cosi getrokken en/of gehaald en/of
- in een auto meegenomen en/of
- vervoerd naar een (vakantie)woning in het buitenland (Duitsland) en/of - ondergebracht in een (vakantie)woning in het buitenland (Duitsland), in ieder geval op een locatie die niet bekend was bij [Stichting Jeugdbescherming] , en aldus die [slachtoffer] buiten het bereik en/of de invloedssfeer van [Stichting Jeugdbescherming] gebracht en/of gehouden;
2.
hij,
op of omstreeks 26 februari 2018 te Eersel
[pleegmoeder] heeft mishandeld door die [pleegmoeder] (meermalen) (met kracht) te duwen en/of (met gebalve vuist) te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of een omissie voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding [1] .
[slachtoffer] is geboren op [geboortedatum 2] en verdachte en zijn medeverdachte zijn de biologische ouders van [slachtoffer] . [2]
Op 26 februari 2018 berustte het wettig gezag over [slachtoffer] bij de biologische moeder [medeverdachte] . Naar aanleiding van vermoedens van mishandeling van [slachtoffer] door (één van) haar ouders was [slachtoffer] in oktober 2017 door de kinderrechter onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. In eerste instantie werd [slachtoffer] geplaatst bij de zus van verdachte. Op 18 december 2017 is door [Stichting Jeugdbescherming] besloten om [slachtoffer] te plaatsen op een neutraal pleegadres op een geheime plaats. Op 26 februari 2018 was de machtiging uithuisplaatsing nog steeds van kracht en verbleef [slachtoffer] nog op het geheime adres bij het pleeggezin waar ze per 18 december 2017 was geplaatst.
Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat zij samen met de vader van [slachtoffer] het jonge kind heeft ontvoerd en daarmee aan het opzicht van de [Stichting Jeugdbescherming] heeft onttrokken door haar mee te nemen naar Duitsland.
Onder feit 2 wordt verdachte verweten dat hij de pleegmoeder, die [slachtoffer] op 26 februari 2018 onder haar hoede had, heeft mishandeld.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit, zoals ten laste gelegd onder feit 1, samen met de moeder van [slachtoffer] heeft gepleegd. Beide verdachten hebben volgens de officier van justitie een significante bijdrage geleverd aan de ontvoering van hun dochter waarbij ook geweld is gepleegd jegens de pleegmoeder. Zij hebben de ontvoering samen gepland, voorbereid en uitgevoerd.
De mishandeling onder feit 2 acht de rechtbank eveneens wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Met betrekking tot feit 1 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank nu verdachte het feit volledig heeft erkend.
Ten aanzien van feit 2 is namens verdachte vrijspraak bepleit nu het wettig en overtuigende bewijs ontbreekt. Getuigen bevestigen niet hetgeen aangeefster heeft verklaard en de toenmalige partner van verdachte verklaart slechts over duwen.
Het oordeel van de rechtbank.
A. De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen met betrekking tot feit 1 in aanvulling op de onder de inleiding vermelde bewijsmiddelen:
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaat de rechtbank wat betreft feit 1 met een opsomming van de bewijsmiddelen.
  • A1) het proces-verbaal van verhoor van verdachte, afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris, d.d. 15 maart 2018;
  • A2) het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 maart 2018, p. 91;
  • A3) proces-verbaal aangifte door [pleegmoeder] d.d. 26 februari 2018, p. 245 ev;
  • A4) proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte] ten overstaan van de rechter-commissaris op 24 augustus 2018;
  • A5) proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] d.d. 12 maart 2018, p. 145 tm 148.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen met betrekking tot feit 2:
- B1) Proces-verbaal aangifte door [pleegmoeder] d.d. 26 februari 2018, p. 245 ev, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat hij daarbij een soort van gevechtshouding aannam waaruit ik direct opmaakte dat hij kennelijk een geoefend vechter was. (…)
Vervolgens zag en voelde ik dat hij meerdere keren met zijn tot vuist gebalde handen met kracht tegen mijn borst sloeg. Ik voelde in eerste instantie niets, maar nu heb ik pijn aan mijn schouder en nek.
- B2) Proces-verbaal van verhoor van getuige [pleegmoeder] bij de rechter-commissaris d.d. 24 augustus 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[verdachte] is op enig moment met zijn vuisten tegen mijn bovenlichaam gaan slaan en ik weet nog dat ik bij mijzelf dacht: “zo voelt het als iemand je slaat”.
- B3) Een geschrift, zijnde medische informatie met betrekking tot [pleegmoeder] door [de huisarts] d.d. 27 februari 2018, p. 251:
Diverse kneuzingen borstkas.
- B4) Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 13 maart 2018, p. 163 en 164, voor zover inhoudende:
Op het moment dat ik half uit onze auto ben, zie ik een worsteling ontstaan tussen [verdachte] en [pleegmoeder] (rechtbank begrijpt [pleegmoeder] ) om de Maxi-Cosi. (…)
Ik zie [verdachte] uithalen naar de borst van [pleegmoeder] . (…). Hij duwt met zijn hand tegen haar borst.
Bewijsoverweging feit 2
Op grond van voorgaande bewijsmiddelen in samenhang bezien heeft de rechtbank geen reden te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de aangifte van mevrouw [pleegmoeder] . De aanvulling ten overstaan van de rechter-commissaris acht de rechtbank authentiek; zij geeft weer wat er door haar heenging toen verdachte haar sloeg. Bovendien past het vastgestelde letsel bij het volgens aangeefster toegepaste geweld.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 26 februari 2018 te Eersel, tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk een minderjarige, te weten:
- [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] ),
welke minderjarige beneden de leeftijd van twaalf jaren oud was,
heeft onttrokken aan het opzicht van degene die dat opzicht desbevoegd over die minderjarige uitoefende, te weten [Stichting Jeugdbescherming] ,
immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een ander, in strijd met de machtiging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing uitgesproken door de rechtbank Oost-Brabant bij beschikkingen van 12 oktober 2017 en 03 november 2017 en 11 januari 2018 die [slachtoffer] :
- uit de Maxi-Cosi gehaald en
- in een auto meegenomen en
- vervoerd naar een (vakantie)woning in het buitenland (Duitsland) en - ondergebracht in een (vakantie)woning in het buitenland (Duitsland), op een locatie die niet bekend was bij [Stichting Jeugdbescherming] , en aldus die [slachtoffer] buiten het bereik en de invloedssfeer van [Stichting Jeugdbescherming] gebracht en gehouden;
2.
op 26 februari 2018 te Eersel [pleegmoeder] heeft mishandeld door die [pleegmoeder] meermalen met kracht te duwen en met gebalde vuist te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met aftrek van voorarrest met als bijzondere voorwaarden verplicht reclasseringscontact en een ambulante behandeling bij een GGZ-instelling.
De officier van justitie heeft aansluiting gezocht bij de “Richtlijnen voor strafvordering onttrekking minderjarige aan wettig gezag” en wel categorie 4, nu [slachtoffer] is meegenomen naar het buitenland.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft verzocht rekening te houden met de verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid, met de beleving van verdachte dat hij er alles aan moest doen om zijn geliefde weer gelukkig te laten zijn en de omstandigheid dat verdachte niet de initiator was van het plegen van feit 1.
De raadsman acht de verwijzing van de officier van justitie naar categorie 4 van de betreffende richtlijn niet passend.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en de moeder van [slachtoffer] hebben zich schuldig gemaakt aan het onttrekken van hun dochtertje [slachtoffer] aan het opzicht van [Stichting Jeugdbescherming] .
Zij hebben [slachtoffer] , na een gedegen voorbereiding, uit de handen getrokken van de toenmalige pleegmoeder van [slachtoffer] , meegenomen in een auto en hebben haar via België naar Duitsland gebracht. Zij hadden al diverse babyspullen voor [slachtoffer] in Duitsland voorhanden en waren van plan [slachtoffer] weer zelf te gaan verzorgen en op te voeden.
Zij hebben zich daarmee schuldig gemaakt aan een vorm van eigenrichting die de rechtbank ten strengste afkeurt.
[slachtoffer] was immers niet voor niets onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Verdachte en zijn medeverdachte hebben zich niets gelegen laten liggen aan de belangen en de veiligheid van hun dochter [slachtoffer] . [slachtoffer] is nog te klein om voor zichzelf op te kunnen komen. Zij is er bij gebaat dat er een gedegen onderzoek wordt gedaan naar het forse letsel dat eerder bij haar is geconstateerd en waarvan het vermoeden bestaat dat dit letsel is toegebracht door verdachte en/of zijn medeverdachte. Door niet het belang van [slachtoffer] maar hun eigen belangen voorop te stellen hebben verdachte en zijn medeverdachte de rechterlijke beslissingen aan hun laars gelapt en het systeem van kinderbescherming, waarbinnen juist de veiligheid van [slachtoffer] voorop staat, op ingrijpende wijze aangetast. Het handelen van verdachte en zijn medeverdachte heeft ook directe gevolgen gehad voor [slachtoffer] en het pleeggezin waar zij verbleef. [slachtoffer] is immers opnieuw naar een ander pleeggezin verplaatst.
In de schriftelijke slachtofferverklaring is uitleg gegeven over de mogelijke gevolgen voor [slachtoffer] van het handelen van verdachten. Hierin staat onder meer:
“de eerste zes maanden van haar leven heeft [slachtoffer] verschillende verblijfplekken gehad met verschillende opvoeders; voor een meisje van die jonge leeftijd hebben wisselingen binnen een vertrouwde omgeving gevolgen voor de algehele ontwikkeling, maar met name voor het ontwikkelen van een gevoel van basisveiligheid en –vertrouwen, haar algehele gehechtheidsontwikkeling die de basis vormt voor haar verdere leven. Mogelijke contacten tussen [slachtoffer] en verdachte zullen in de toekomst gepaard gaan met extra spanning en alertheid, hetgeen merkbaar zal zijn voor een kind.”
Zoals de wet (artikel 279 lid 2 Wetboek van Strafrecht) ook bepaalt, is strafverzwarend dat [slachtoffer] nog heel erg jong was ten tijde van de onttrekking.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank tevens oog voor het principe van de generale preventie. Naar het oordeel van de rechtbank moet de straf die aan verdachte wordt opgelegd van zodanige orde en zwaarte zijn dat navolging van zijn handelwijze door anderen wordt ontmoedigd. Omdat het vaker zal voorkomen dat ouders van wie hun kind tegen hun wil uit huis is geplaatst, de sterke wens kunnen hebben hun kind weer zelf op te voeden, acht de rechtbank dit van belang. Sommigen zijn daarbij namelijk mogelijk bereid grote risico's te nemen en desnoods de wet te overtreden. Een te lichte straf zou onvoldoende afschrikkende werking hebben.
Over verdachte is een psychologisch rapport uitgebracht d.d. 25 mei 2018, opgesteld door psycholoog van der Weegen. De psycholoog adviseert de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, gelet op de bij hem vastgestelde persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank neemt dit advies over en houdt in strafmatigende zin rekening met de verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk passend en geboden. Aan het voorwaardelijke strafdeel verbindt de rechtbank verschillende bijzondere voorwaarden, De rechtbank beoogt hiermee te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank ziet geen reden de proeftijd op drie jaren te stellen.
Het verzoek van de verdediging om het bevel tot voorlopige hechtenis reeds voorafgaand aan de uitspraak bij afzonderlijke beschikking op te heffen wordt afgewezen nu de rechtbank de situatie van artikel 67a lid 3 Wetboek van Strafvordering gelet op de op te leggen straf niet aanwezig acht.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering voor toewijzing vatbaar.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat niet is komen vast te staan dat de gevorderde schade op dit moment is geleden. Over de daadwerkelijke psychische gevolgen van het strafbare feit voor [slachtoffer] valt op dit moment, met name gezien haar zeer jonge leeftijd, nog zeer weinig te zeggen. De rechtbank is daarom van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 47, 57, 279, 300.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
(t.a.v. feit 1:) medeplegen van opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefent, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is. (t.a.v. feit 2:) mishandeling. verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf:
(t.a.v. feit 1, feit 2:)
een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan
4 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
- zich binnen twee dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij [Reclassering] ( [telefoonnummer] ); veroordeelde blijft zich melden op afspraken van de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
- zich vanaf een door de reclassering te bepalen startdatum laat behandelen door een forensisch GGZ of een soortgelijke zorgverlener, eveneens te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, waarvan het medicijngebruik onderdeel kan zijn.
Hierbij wordt de [Reclassering] , opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
(t.a.v. feit 1:) Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer] , in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Opheffingvan het tegen verdachte verleende
bevel tot voorlopige hechtenismet ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. A.M. Bossink en mr. M. de Vries, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 21 september 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, gecodeerd OBRA18001 TGO Batavia, aantal pagina’s: 591. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.
2.Een geschrift, zijnde een GBA bevraging, p. 240