ECLI:NL:RBOBR:2018:4601

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 september 2018
Publicatiedatum
19 september 2018
Zaaknummer
01/879410-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefent, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 21 september 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met de vader van een minderjarige, geboren op [geboortedatum 2], haar heeft onttrokken aan het opzicht van de Stichting Jeugdbescherming. De verdachte en haar medeverdachte hebben op 26 februari 2018, in strijd met een geldende machtiging tot uithuisplaatsing, hun dochtertje uit de zorg van de pleegmoeder gehaald en meegenomen naar Duitsland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte een significante bijdrage hebben geleverd aan de ontvoering van hun dochter, waarbij ook geweld is gepleegd. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging, waaronder het beroep op afwezigheid van alle schuld, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld en dat haar handelen niet gerechtvaardigd was door de leugens van de medeverdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, omdat de schade niet is komen vast te staan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879410-18
Datum uitspraak: 21 september 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 juni 2018 en 7 september 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 mei 2018.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij,
op of omstreeks 26 februari 2018 te Eersel, althans in Nederland en/of Duitsland en/of België,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
opzettelijk een minderjarige, te weten:
- [slachtoffer] ( [geboortedatum 2] ),
welke minderjarige beneden de leeftijd van twaalf jaren oud was,
(met geweld) heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende,
te weten [Stichting Jeugdbescherming] en/of pleegzorg,
immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, (in strijd met de machtiging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing uitgesproken door de rechtbank Oost-Brabant bij beschikking(en) van 12 oktober 2017 en/of 03 november 2017 en/of 11 januari 2018) die [slachtoffer] :
- (met geweld) uit de Maxi-Cosi getrokken en/of gehaald en/of
- in een auto meegenomen en/of
- vervoerd naar een (vakantie)woning in het buitenland (Duitsland) en/of - ondergebracht in een (vakantie)woning in het buitenland (Duitsland), in ieder geval op een locatie die niet bekend was bij [Stichting Jeugdbescherming] , en aldus die [slachtoffer] buiten het bereik en/of de invloedssfeer van [Stichting Jeugdbescherming] gebracht en/of gehouden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of een omissie voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding. [1]
[slachtoffer] is [geboortedatum 2] en verdachte en haar medeverdachte zijn de biologische ouders van [slachtoffer] . [2]
Op 26 februari 2018 berustte het wettig gezag over [slachtoffer] bij de biologische moeder [verdachte] . Naar aanleiding van vermoedens van mishandeling van [slachtoffer] door (één van) haar ouders was [slachtoffer] in oktober 2017 door de kinderrechter onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. In eerste instantie werd [slachtoffer] geplaatst bij de zus van verdachte. Op 18 december 2017 is door [Stichting Jeugdbescherming] besloten om [slachtoffer] te plaatsen op een neutraal pleegadres op een geheime plaats. Op 26 februari 2018 was de machtiging uithuisplaatsing nog steeds van kracht en verbleef [slachtoffer] nog op het geheime adres bij het pleeggezin waar ze per 18 december 2017 was geplaatst.
Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat zij samen met de vader van [slachtoffer] het jonge kind heeft ontvoerd en daarmee aan het opzicht van de [Stichting Jeugdbescherming] heeft onttrokken door haar mee te nemen naar Duitsland.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit zoals ten laste gelegd samen met de vader van [slachtoffer] heeft gepleegd. Beide verdachten hebben volgens de officier van justitie een significante bijdrage geleverd aan de ontvoering van hun dochter waarbij ook geweld is gepleegd jegens de pleegmoeder. Zij hebben de ontvoering samen gepland, voorbereid en uitgevoerd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde feit, nu opzet niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte heeft feitelijk wel meegewerkt aan de ontvoering van [slachtoffer] , maar zij was in de oprechte veronderstelling dat haar handelen geoorloofd was. Alle handelingen van verdachte zijn gebaseerd op de leugens van de medeverdachte die naar zijn zeggen Interpol bij de zaak zou hebben betrokken. Er zou volgens hem sprake zijn van een beschikking van een Belgische rechter op grond waarvan zij (de ouders) [slachtoffer] mochten meenemen. Verdachte was gezien haar kwetsbare en afhankelijke positie zeer ontvankelijk voor de verhalen van de medeverdachte. Het kan haar daarom niet worden aangerekend dat zij voorafgaand aan en ten tijde van het plegen van het feit de leugens van de medeverdachte niet doorzag en niet een meer kritische houding heeft aangenomen.
Voor het onderdeel “geweld” in het bijzonder is tevens vrijspraak bepleit.
Voor zover de rechtbank niet tot integrale vrijspraak komt, heeft de raadsman op dezelfde gronden een beroep gedaan op het leerstuk van de afwezigheid van alle schuld. Verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare dwaling ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de haar verweten gedragingen en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het oordeel van de rechtbank.
A. De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen in aanvulling op de onder de inleiding vermelde bewijsmiddelen:
- A1) Proces-verbaal aangifte door [pleegmoeder] d.d. 26 februari 2018, p. 245 ev, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 18 december 2017 is [slachtoffer] bij ons in huis geplaatst door [Stichting Jeugdbescherming] . Wij hadden een geheim adres, dit adres mocht niet bekend worden bij de natuurlijke ouders van [slachtoffer] omdat er dus kennelijk een gevaarzetting was richting [slachtoffer] .
Vanmorgen ben ik naar de [supermarkt] in Eersel gegaan.
Toen ik weer naar buiten liep had ik [slachtoffer] nog steeds in de Maxi Cosi voor op mijn winkelwagentje staan. Ik liep maar mijn auto die midden op de parkeerplaats ongeveer stond, dit was rond 09.15 uur. Ik zag een man op mij af komen lopen. Ik dacht me te herinneren dat ik die man even daarvoor ook in de [supermarkt] zag. Ik zag dat hij steeds dichter naar me toe kwam gelopen, maar ik dacht dat hij even voorbij mij moest zijn.
Ik zag dat hij bij me was en ik zag dat de man de Maxi Cosi vastpakte.
Ik pakte de Maxi Cosi ook vast en zei in eerste instantie tegen hem: “Doe dit niet , doe dit niet”. Ook riep ik meteen luidkeels om hulp. Dit herhaalde ik meerdere keren. Ik riep: “Bel 112, bel de politie” en woorden van gelijke strekking.
Op dat moment hadden wij dus beiden de hendel van de Maxi Cosi vast waarin [slachtoffer] lag. Ik voelde dat hij met kracht constant probeerde de Maxi Cosi met [slachtoffer] uit mijn handen te trekken. (…) Ik hoorde hem ook iets zeggen van: “Geef me mijn kind” of woorden van gelijke strekking. (…) Het lukte hem niet direct om [slachtoffer] van me af te pakken. (…)
Op dat moment zag ik dat tevens moeder [verdachte] bij ons was komen staan. Ik zag en voelde dat zij ook de Maxi Cosi vastpakte. Ik zei tegen haar: “ [verdachte] , denk na wat je doet, doe dit niet, als je dit doet ga je de bak in en zie je [slachtoffer] nooit meer”, en woorden van gelijke strekking. (…)
Vervolgens zag ik dat [medeverdachte] met zijn handen in de Maxi Cosi graaide. Ik dacht nog vlug, zo krijgt hij [slachtoffer] toch niet mee omdat ze vast zit in de riempjes.
Echter hij had haar zo los en sleepte haar los mee in zijn armen.
Ik zag dat [medeverdachte] en [verdachte] met [slachtoffer] gezamenlijk naar een geparkeerde auto op de parkeerplaats bij de [supermarkt] liepen. Deze auto stond in een hoek geparkeerd, met de neus zo, dat ze meteen weg konden rijden de openbare weg op.
- A2) Proces-verbaal van verhoor van getuige [verdachte] ten overstaan van de rechter-commissaris op 24 augustus 2018 [3] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Wij zijn die dag (de rechtbank begrijpt 26 februari 2018) vanuit Duitsland vertrokken en [medeverdachte] is naar Eersel gegaan. Uiteindelijk is hij achter [pleegmoeder] aan gereden en is [slachtoffer] weggenomen. Ik wist dat hij achter [pleegmoeder] aan reed omdat we [pleegmoeder] in de auto hebben zien stappen. (…) Ik heb op 26 februari 2018 achteruit ingeparkeerd op de parkeerplaats van de [supermarkt] op aanwijzen van [medeverdachte] . Hij had gezegd dat dat zo moest zodat wij snel weg konden. (…) Ik heb op 26 februari 2018 ook aan de Maxi Cosi getrokken. Ik heb ook gezien dat [medeverdachte] aan de Maxi Cosi heeft getrokken en dat hij [slachtoffer] eruit heeft gehaald. (…)
[medeverdachte] had wel gezegd dat een en ander duw- en trekwerk op zou kunnen leveren.
- A3) proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 12 maart 2018, p. 145 t/m 148, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben met [medeverdachte] en [slachtoffer] weggereden. Ik ben naar België gereden en van daaruit zijn wij, helemaal om Limburg heen, door België gereden naar Duitsland. [medeverdachte] heeft de auto bij een zwembad gezet op een parkeerplaats tegenover het vakantiepark. Ik heb [slachtoffer] opgepakt en ben naar het huisje gelopen.
- A4) proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 13 maart 2018, p. 156 t/m 159, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het huisje op het vakantiepark in Duitsland heb ik een dag voordat wij daar aankwamen via internet geboekt. Het huisje is geboekt met de gegevens van [verdachte] [valse naam] . Toen wij vrijdag in Duitsland aankwamen hadden wij o.a. een box, babybedje en kleren bij ons. Er lagen ook spullen in de trailer.
Op maandag gingen wij naar Eersel.
- A5) proces-verbaal van verhoor van [getuige] d.d. 22 maart 2018, p. 368, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het enige dat ik weet is dat zij in Bad Bentheim hebben gezeten. Ik heb daar spullen opgehaald. Ik heb meegenomen: kleding, toiletspullen en van alles en nog wat van [slachtoffer] . Bedje, box, bak van de kinderwagen, wipstoeltje, kleding van [slachtoffer] , voeding/luiers, airfryers, aankleedkussen en dekbed.
- A6) verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 7 september 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven::
Wij wilden dat alles in het vakantiehuis voorhanden zou zijn om [slachtoffer] te verzorgen. Wij zouden ons daar in Duitsland blijvend vestigen.
- A7) een schriftelijk bescheid, zijnde een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 11 januari 2018 betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [slachtoffer] , [geboortedatum 2] , p. 252-256, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bij beschikking van 12 oktober 2017 is [slachtoffer] voorlopig onder toezicht gesteld tot 12 januari 2018. Tevens heeft de kinderrechter bij deze beschikking ten aanzien van [slachtoffer] een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, kortgezegd, in een
(netwerk-)pleeggezin.
Bij beschikking van 3 november 2017 is voornoemde beschikking door de kinderrechter bekrachtigd en is de machtiging tot uithuisplaatsing van [slachtoffer] in een (netwerk)pleeggezin verlengd voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
De kinderrechter heeft [slachtoffer] onder toezicht gesteld van [Stichting Jeugdbescherming] (…) met ingang van 11 januari 2018 tot 11 januari 2019;
De kinderrechter heeft machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [slachtoffer] in een voorziening voor pleegzorg van 11 januari 2018 tot 11 april 2018.
Overwegingen omtrent het bewijs en reactie op de verweren van de verdediging.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en haar mededader [slachtoffer] opzettelijk hebben onttrokken aan het opzicht van [Stichting Jeugdbescherming] . Uit voormelde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en haar mededader plannen hadden gemaakt om [slachtoffer] , in weerwil van de beschikking van de kinderrechter tot uithuisplaatsing van [slachtoffer] , tegen de wil van de [Stichting Jeugdbescherming] , tegen de wil van de pleegmoeder en zonder hen hiervan op de hoogte te stellen mee te nemen naar het buitenland. Verdachte en haar mededader hebben deze plannen vervolgens ook daadwerkelijk uitgevoerd, waarbij beiden een wezenlijk aandeel hadden in de voorbereiding, het feitelijk wegnemen van de baby en de ontsnapping naar Duitsland. Verdachte betwist de feitelijke gang van zaken en haar aandeel hierin niet. Uit de feitelijke gedragingen van verdachte en haar mededader en de verklaringen die zij hebben afgelegd blijkt evident dat zij beiden het opzet hadden om [slachtoffer] aan het opzicht te onttrekken en voor de bevoegde instanties verborgen te houden. Zij waren ook daadwerkelijk van plan om zich samen met [slachtoffer] blijvend in Duitsland te vestigen.
De stelling van verdachte dat haar handelen was ingegeven door de leugens van de medeverdachte en dat zij daardoor verontschuldigbaar heeft gehandeld, raakt naar het oordeel van de rechtbank niet het opzet van verdachte. Deze stelling dient te worden beoordeeld bij de vraag of verdachte ook strafbaar is voor het te haren laste bewezen verklaarde handelen. De rechtbank komt hierop terug onder het kopje 'strafbaarheid van verdachte'.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 26 februari 2018 te Eersel
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk een minderjarige, te weten:
- [slachtoffer] ( [geboortedatum 2] ),
welke minderjarige beneden de leeftijd van twaalf jaren oud was,
heeft onttrokken aan het opzicht van degene die dat opzicht desbevoegd over die minderjarige uitoefende, te weten [Stichting Jeugdbescherming] ,
immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een ander, in strijd met de machtiging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing uitgesproken door de rechtbank Oost-Brabant bij beschikkingen van 12 oktober 2017 en 03 november 2017 en 11 januari 2018) die [slachtoffer] :
- uit de Maxi-Cosi gehaald en
- in een auto meegenomen en
- vervoerd naar een (vakantie)woning in het buitenland (Duitsland) en - ondergebracht in een (vakantie)woning in het buitenland (Duitsland), op een locatie die niet bekend was bij [Stichting Jeugdbescherming] , en aldus die [slachtoffer] buiten het bereik en de invloedssfeer van [Stichting Jeugdbescherming] gebracht en gehouden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Naar aanleiding van het door de verdediging gedane beroep op 'afwezigheid van alle schuld' overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank acht niet geloofwaardig dat verdachte op het moment van de onttrekking oprecht dacht dat hetgeen de medeverdachte vertelde over de machtiging van de Belgische rechter, Interpol en de bijstand van diverse advocaten een rechtvaardiging zou zijn voor het meenemen van [slachtoffer] op 26 februari 2018 zoals ten laste gelegd.
Aannemelijk is wel dat de medeverdachte een dergelijk verhaal heeft verteld en dat verdachte hier in eerste instantie geloof aan hechtte. Dit blijkt onder andere uit de communicatie tussen verdachte en haar moeder in december 2017 en uit de door haar moeder afgelegde getuigenverklaring. In januari 2018 heeft de moeder van verdachte echter al tegen verdachte gezegd dat zij de verhalen van de medeverdachte niet langer geloofde en dat ook haar collega's en de politie hadden gezegd dat het een onzinverhaal was. Het verhaal werd bovendien steeds absurder. De medeverdachte zou op enig moment gezegd hebben dat Interpol en de advocaat geen tijd hadden en dat daarom de verdachten [slachtoffer] zelf moesten gaan ophalen en over de grens brengen. Hierbij zou enig duw- en trekwerk kunnen ontstaan. Het cruciale bewijsstuk, te weten de machtiging van een Belgische rechter waaruit zou blijken dat [slachtoffer] terug zou mogen naar haar ouders, heeft verdachte nooit gezien.
Het volgens verdachte door de medeverdachte geschetste scenario is zo ongeloofwaardig, dat geen weldenkend mens hieraan enig geloof zou hechten, te meer nu de voor de hand liggende bewijsstukken ontbreken.
Blijkens het uitgevoerde psychologisch onderzoek beschikt verdachte over een gemiddelde intelligentie en lijdt zij niet aan enige psychische stoornis. Zij moet daarom op enig moment hebben doorzien dat het verhaal van [medeverdachte] niet klopte. Zij heeft in het gesprek met de psycholoog ook verklaard dat ze eigenlijk wel wist dat het niet waar was maar dat ze het graag wilde geloven. In plaats van kritische vragen te stellen en bewijs te verlangen, is zij samen met de medeverdachte overgegaan tot het voorbereiden en vervolgens daadwerkelijk uitvoeren van de bewezen verklaarde onttrekking.
Verdachte heeft niet kunnen uitleggen waarom zij oprecht dacht dat het geoorloofd was om een baby in weerwil van de beschikking uithuisplaatsing van de kinderrechter en tegen de wil van de [Stichting Jeugdbescherming] en de pleegmoeder uit een Maxi Cosi te trekken en vervolgens met deze baby de grens over te vluchten en zich aan de bevoegde autoriteiten te onttrekken. Daar komt nog bij dat verdachte en haar medeverdachte beiden nog steeds als verdachte waren aangemerkt van de mishandeling van hun kind.
De rechtbank verwerpt het beroep op afwezigheid van alle schuld.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft aansluiting gezocht bij de “Richtlijnen voor strafvordering onttrekking minderjarige aan wettig gezag” en wel categorie 4, nu [slachtoffer] is meegenomen naar het buitenland.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman acht de verwijzing van de officier van justitie naar categorie 4 van de betreffende richtlijn niet passend.
Namens verdachte is verzocht een beperkte taakstraf op te leggen of maximaal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Verzocht is rekening te houden met de media-aandacht voor deze zaak en de wijze waarop verdachte daar met foto, naam en toenaam is vermeld.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en de vader van [slachtoffer] hebben zich schuldig gemaakt aan het onttrekken van hun dochtertje [slachtoffer] aan het opzicht van [Stichting Jeugdbescherming] .
Zij hebben [slachtoffer] , na een gedegen voorbereiding, uit de handen getrokken van de toenmalige pleegmoeder van [slachtoffer] , meegenomen in een auto en hebben haar via België naar Duitsland gebracht. Zij hadden al diverse babyspullen voor [slachtoffer] in Duitsland voorhanden en waren van plan [slachtoffer] weer zelf te gaan verzorgen en op te voeden.
Zij hebben zich daarmee schuldig gemaakt aan een vorm van eigenrichting die de rechtbank ten strengste afkeurt.
[slachtoffer] was immers niet voor niets onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Verdachte en haar medeverdachte hebben zich niets gelegen laten liggen aan de belangen en de veiligheid van hun dochter [slachtoffer] . [slachtoffer] is nog te klein om voor zichzelf op te kunnen komen. Zij is er bij gebaat dat er een gedegen onderzoek wordt gedaan naar het forse letsel dat eerder bij haar is geconstateerd en waarvan het vermoeden bestaat dat dit letsel is toegebracht door verdachte en/of haar medeverdachte. Door niet het belang van [slachtoffer] maar hun eigen belangen voorop te stellen hebben verdachte en haar medeverdachte de rechterlijke beslissingen aan hun laars gelapt en het systeem van kinderbescherming, waarbinnen juist de veiligheid van [slachtoffer] voorop staat, op ingrijpende wijze aangetast. Het handelen van verdachte en haar medeverdachte heeft ook directe gevolgen gehad voor [slachtoffer] en het pleeggezin waar zij verbleef. [slachtoffer] is immers opnieuw naar een ander pleeggezin verplaatst.
In de schriftelijke slachtofferverklaring is uitleg gegeven over de mogelijke gevolgen voor [slachtoffer] van het handelen van verdachten. Hierin staat onder meer:
“de eerste zes maanden van haar leven heeft [slachtoffer] verschillende verblijfplekken gehad met verschillende opvoeders; voor een meisje van die jonge leeftijd hebben wisselingen binnen een vertrouwde omgeving gevolgen voor de algehele ontwikkeling, maar met name voor het ontwikkelen van een gevoel van basisveiligheid en –vertrouwen, haar algehele gehechtheidsontwikkeling die de basis vormt voor haar verdere leven. Mogelijke contacten tussen [slachtoffer] en verdachte zullen in de toekomst gepaard gaan met extra spanning en alertheid, hetgeen merkbaar zal zijn voor een kind.”
Zoals de wet (artikel 279 lid 2 Wetboek van Strafrecht) ook bepaalt, is strafverzwarend dat [slachtoffer] nog heel erg jong was ten tijde van de onttrekking.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank tevens oog voor het principe van de generale preventie. Naar het oordeel van de rechtbank moet de straf die aan verdachte wordt opgelegd van zodanige orde en zwaarte zijn dat navolging van haar handelwijze door anderen wordt ontmoedigd. Omdat het vaker zal voorkomen dat ouders van wie hun kind tegen hun wil uit huis is geplaatst, de sterke wens kunnen hebben hun kind weer zelf op te voeden, acht de rechtbank dit van belang. Sommigen zijn daarbij namelijk mogelijk bereid grote risico's te nemen en desnoods de wet te overtreden. Een te lichte straf zou onvoldoende afschrikkende werking hebben.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk passend en geboden.
Het voorwaardelijk deel wordt opgelegd om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank ziet geen reden de proeftijd op drie jaren te stellen.
Gelet op de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis afwijzen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering voor toewijzing vatbaar.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte zou graag het gevorderde bedrag in de spaarpot van haar dochter willen stoppen.
Beoordeling.De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat niet is komen vast te staan dat de gevorderde schade op dit moment is geleden. Over de daadwerkelijke psychische gevolgen van het strafbare feit voor [slachtoffer] valt op dit moment, met name gezien haar zeer jonge leeftijd, nog zeer weinig te zeggen. De rechtbank is daarom van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 27, 47, 279.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefent, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is. verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan
4 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] , niet-ontvankelijk in de vordering.
compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. A.M. Bossink en mr. M. de Vries, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 21 september 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, gecodeerd OBRA18001 TGO Batavia, aantal pagina’s: 591. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.
2.Een geschrift, zijnde een GBA bevraging, p. 240
3.De rechtbank merkt daarbij op dat verdachte [verdachte] als getuige is gehoord in de zaak tegen [medeverdachte] maar de rechter-commissaris heeft deze verklaring tevens gevoegd in de zaak tegen verdachte [verdachte] ).