In deze civiele procedure, die werd behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, heeft eiser [eiser] een vordering ingesteld tegen gedaagden, waaronder [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 4], met betrekking tot de betaling van facturen. De zaak betreft een bewijsopdracht die aan [eiser] was opgelegd om aan te tonen dat hij namens de Erven werkzaamheden heeft verricht waarvoor hij een factuur heeft gestuurd. Tijdens de procedure heeft [eiser] zichzelf als getuige doen horen, evenals [gedaagde 1]. Er is een rogatoire commissie ingeschakeld om getuigen te horen in België, maar de Belgische rechter heeft het beroep van een getuige op zijn beroepsgeheim gehonoreerd, waardoor deze niet heeft verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat [eiser] niet is geslaagd in zijn bewijsopdracht, omdat zijn verklaring onvoldoende was en er geen aanvullende bewijzen waren die zijn stelling konden ondersteunen. De rechtbank heeft de vordering van [eiser] tegen de Erven afgewezen en [gedaagde 1] veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [eiser] voor de diensten die hij heeft geleverd, met inachtneming van de kosten van de procedure. De rechtbank heeft ook de kosten van de procedure aan beide partijen opgelegd, waarbij [eiser] in het ongelijk is gesteld tegen de Erven, maar [gedaagde 1] ook in het ongelijk is gesteld voor een deel van de vordering.