ECLI:NL:RBOBR:2018:452

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 februari 2018
Publicatiedatum
31 januari 2018
Zaaknummer
01/845602-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Eindhoven

Op 1 februari 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 oktober 2017 in Eindhoven een slachtoffer met een mes in de onderbuik en onderrug heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De feiten kwamen aan het licht tijdens een onderzoek dat begon met een dagvaarding op 18 december 2017. De verdachte heeft tijdens de zitting op 18 januari 2018 verklaard dat hij het slachtoffer met een mes heeft gestoken. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer, getuigen en camerabeelden als bewijs gebruikt. De officier van justitie heeft de poging tot doodslag als wettig en overtuigend bewezen beschouwd, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, gezien de aard van de verwondingen en de omstandigheden van de steekpartij. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 38 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht van de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie. Daarnaast moet de verdachte een schadevergoeding van € 2.164 aan het slachtoffer betalen, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845602-17
Datum uitspraak: 01 februari 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1987] ,
wonende te [postcode] , [adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 januari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 december 2017.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 18 januari 2018 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 07 oktober 2017 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de (onder)buik/zij en/of de (onder)rug en/of arm, in elk geval in het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 oktober 2017 te Eindhoven
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten drie steekverwonding(en) en/of letsel aan de buikspier(en), heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de
buik en/of rug en/of arm, in elk geval in het lichaam te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 oktober 2017 te Eindhoven
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik/zij en/of rug en/of arm, in elk geval in het lichaam heeft gestoken, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde, de poging doodslag, wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie heeft gesteld dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood. Door meermalen met een mes te steken in de onderrug en onderbuik, waar zich veel vitale organen bevinden, heeft verdachte de aanmerkelijke kans welbewust aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft op de gronden als verwoord in de door haar overgelegde pleitnota geconcludeerd tot vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde, omdat er geen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer noch op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Zij heeft zich ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
De verklaring van aangever [slachtoffer] d.d. 7 oktober 2017, zakelijk weergegeven:
(p. 88) [getuige] , een vriend van mij, kwam mij gisteravond om 21.30 uur ophalen om op stap te gaan. We zijn op Stratumseind in Eindhoven geweest.
(p. 90) Toen het 04.00 uur was gingen wij. We zijn toen naar de kerk bij het politiebureau aan de [straatnaam] gelopen. Ik stond met wat mensen te praten en merkte ineens dat er iets aan de hand was met mijn vriend [getuige] . Ik zag dat er getrokken en geslagen werd door die twee mannen die hier later bij betrokken waren. Zoals ik het me kan herinneren, zag ik dat één van die twee jongens in de richting van [getuige] sloeg. Met een vuist in ieder geval. Maar het ging heel snel en ik ging er direct op af. Toen kwam de politie, twee agenten te paard.
(p. 91) Ik hoorde mensen om mij heen zeggen dat ik gestoken was. Ik bedoel hiermee omstanders, die ik niet kende. Ik hoorde dat zij bloed zagen en toen pas zag ik dat ik gestoken was. Ik zag dat de broek die ik droeg, die lichtgrijs van kleur is, doordrenkt was met donkerrood bloed. Ik zag bloed ter hoogte van mijn linker bovenbeen. Daar schrok ik heel erg van. Ik heb wel gevoeld dat ik aangeraakt werd ter hoogte van mijn rechter bovenarm, maar ik heb niet gevoeld dat ik gestoken werd. Ik hoorde een agent direct zeggen dat ik op de grond moest gaan liggen omdat het zo erg bloedde.
(p. 92) Ik kan me amper bewegen. Ik kan mijn linkerbeen niet strekken, dat doet te veel pijn. In mijn zij heb ik ook veel pijn. Ik heb drie steekwonden, één in mijn rechterbovenarm, één in mijn onderbuik en één in mijn onderrug. Ik heb behoorlijk wat bloed verloren. Alle wonden zijn gehecht.
Een medische verklaring betreffende [slachtoffer] d.d. 25 oktober 2017, opgemaakt door de chirurg van het Catharinaziekenhuis te Eindhoven, inhoudende, zakelijk weergegeven:
(p. 102) Betrokkene werd op 7 oktober 2017 in het Catharinaziekenhuis te Eindhoven behandeld. Bij hem werd het volgende letsel waargenomen:
-wond t.h.v. linker onderbuik, ± 2 cm
-wond linker flank, ± 4 cm
-wond t.h.v. rechter schouder, ± 1,5 cm.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 18 januari 2017, zakelijk weergegeven:
Ik heb op 7 oktober 2017 in Eindhoven een jongen met een mes in zijn buik gestoken.
De eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 18 januari 2017 (camerabeelden)
Ter terechtzitting heeft de rechtbank de camerabeelden van de steekpartij aan het Stadhuisplein te Eindhoven op 7 oktober 2017, omstreeks 04.12 uur, afkomstig van de Regionale Toezicht Ruimte, bekeken. De rechtbank heeft de camerabeelden in raadkamer opnieuw bekeken, zoals ter terechtzitting is aangekondigd. Uit deze beelden blijkt het volgende.
Verdachte en zijn [broer verdachte] komen in beeld. Vervolgens komen vier personen in beeld, [getuige] met een vrouw en het slachtoffer [slachtoffer] met een vrouw. Er volgt een gesprek tussen [getuige] en de broers. De vrouwen verwijderen zich. Om 04.09.38 gaat [slachtoffer] tussen verdachte en [broer verdachte] staan, waarna [slachtoffer] [broer verdachte] bij de arm pakt. [getuige] lijkt [slachtoffer] mee te trekken en verdachte lijkt zijn [broer verdachte] mee te trekken. Het lijkt dat de twee groepen uit elkaar gaan. De broers lopen weg en [getuige] en [slachtoffer] volgen hen. Een derde persoon komt tussenbeide en lijkt [getuige] en [slachtoffer] toe te spreken. Verdachte trekt [broer verdachte] mee en zij lopen wederom weg. [getuige] en [slachtoffer] lopen de broers vervolgens achterna. [slachtoffer] zoekt verdachte op. [getuige] is op enige afstand met [broer verdachte] in de weer. Verdachte loopt weg en is dan buiten beeld. [slachtoffer] lijkt naar verdachte te kijken en draait vervolgens met zijn lichaam in de richting van [getuige] en [broer verdachte] , zijn gezicht afwendend van verdachte. [getuige] duwt [broer verdachte] . Direct nadat [slachtoffer] met zijn lichaam richting [getuige] en [broer verdachte] draait, en zijn gezicht van verdachte heeft afgewend, komt verdachte in beeld en maakt met zijn rechterarm twee stekende bewegingen naar het lichaam van [slachtoffer] , één naar de onderrug links en één naar de onderbuik links. [slachtoffer] maakt een slaande beweging naar verdachte en verdachte gaat er vandoor. [slachtoffer] gaat hem achterna.
Opzet.
Uit het dossier volgt niet dat verdachte zogenoemd "vol" opzet had op het intreden van de dood van het slachtoffer. Daarom moet worden beoordeeld of verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier de dood- aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Naar algemene ervaringsregels brengt het meermalen met kracht met een mes steken in het onderlichaam, een aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer ten gevolge daarvan komt te overlijden. In de onderrug en de onderbuik bevinden zich vitale organen en bloedvaten. Een verwonding daaraan kan tot de dood leiden. Verdachte heeft met een mes in de onderbuik en onderrug gestoken, met zodanige kracht dat op die plaatsen aan het lichaam verwondingen zijn toegebracht. De rechtbank leidt uit de gedragingen van verdachte af dat verdachte op dat moment ook bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou kunnen komen te overlijden. Aldus kan tenminste voorwaardelijk opzet op de dood worden aangenomen.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 07 oktober 2017 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet, die [slachtoffer] met een mes in de onderbuik/zij en de onderrug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Volgens de officier van justitie komt verdachte geen beroep op noodweer toe.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Volgens de raadsvrouw is er sprake geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte en zijn [broer verdachte] . Verdachte en zijn broer werden geduwd. Het steken met het mes was in deze situatie geboden. Verdachte heeft proportioneel gehandeld.
Het oordeel van de rechtbank.
Voor het aannemen van een noodweersituatie is noodzakelijk dat aannemelijk wordt dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding jegens verdachte dan wel zijn broer, waartegen verdachte zich moest verdedigen. Deze verdediging moet dan vervolgens ook noodzakelijk en proportioneel zijn.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich niets kan herinneren van het voorval. Op basis van de camerabeelden zoals hiervoor weergegeven stelt de rechtbank vast dat verdachte voor het steken met het mes zelf de confrontatie met het slachtoffer opzoekt en wel op het moment dat het slachtoffer zich met het lichaam richting [getuige] en [broer verdachte] -die verderop staan- draait en het slachtoffer zijn gezicht van verdachte heeft afgewend. Op dat moment komt verdachte naar voren richting het slachtoffer en steekt het slachtoffer twee keer. Verdachte heeft kennelijk zijn kans afgewacht en heeft vervolgens het slachtoffer onverhoeds aangevallen met een mes. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat het steken met het mes volgt op het krijgen van een duw, zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd. Evenmin blijkt daaruit dat het steken met het mes een reactie is op een duw die de broer van verdachte van [getuige] krijgt; de broer en [getuige] staan verderop en wat tussen die twee gebeurt staat los van de handelwijze van verdachte jegens het slachtoffer, althans van een op camerabeelden waarneembaar verband tussen enige duw van de broer en het steken met het mes door verdachte blijkt niet.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande reeds dat de voorwaarden voor de aanvaarding van het beroep op noodweer niet zijn vervuld. Het steken met het mes was niet geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Daarbij komt dat uit geen van de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte niet anders kon dan het slachtoffer met een mes in het lichaam te steken. Het steken met een mes was disproportioneel. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Volgens de officier van justitie komt verdachte geen beroep op noodweerexces toe.
De raadsvrouw heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweerexces toekomt nu hij als gevolg van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
Het oordeel van de rechtbank.
Verwezen wordt naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de verwerping van het beroep op noodweer. Nu niet is gebleken van een noodzaak tot verdediging van eigen of andermans lijf faalt evenzeer het beroep op noodweerexces.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarden: meldplicht en gedragsinterventie.
De inbeslaggenomen kleding, schoenen en (sier-)dolk kunnen worden teruggegeven aan verdachte.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw verzoekt bij bewezenverklaring van het meer subsidiair tenlastegelegde aan verdachte een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest, met een groot gedeelte voorwaardelijk met daaraan een proeftijd gekoppeld.
Zij verzoekt de teruggave van de kleding, de schoenen en de (sier-)dolk aan verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door onverhoeds meermalen met een mes in het onderlichaam van het slachtoffer te steken. Verdachte heeft door zijn gedragingen welbewust een zeer groot en levensbedreigend gevaar voor een ander in het leven geroepen en heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen. Het gewelddadig karakter van het door verdachte gepleegde strafbare feit laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om zwaar geweld tegen andere mensen te gebruiken. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de slachtoffer-verklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Een delict als het onderhavige veroorzaakt bovendien veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte tijdens het plegen van het feit onder invloed van alcohol verkeerde waarvan hij de negatieve werking op zijn gedrag kende of moest begrijpen. Desondanks heeft hij toch alcohol gebruikt. Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat het strafbare feit is gepleegd in het uitgaansgebied en dus in het openbaar. Dit levert voor anderen in het uitgaansgebied een gevoel van onveiligheid op.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank heeft onder ogen gezien dat uit het dossier, in het bijzonder uit het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies, naar voren komt dat verdachte in het afgelopen jaar diverse malen in de problemen is gekomen na een avond stappen. De reclassering benoemt het alcoholgebruik en een gebrek aan sociale vaardigheden als risicofactoren. Aan de rechtbank wordt een (gedeeltelijke) voorwaardelijke gevangenisstraf geadviseerd, waarbij verdachte onder meer een gedragsbehandeling ondergaat.
Gelet op de ernst van het feit dient aan verdachte een gevangenisstraf van lange duur opgelegd te worden. De rechtbank zal bij het bepalen van de duur van deze straf meewegen dat er sprake was van een ruzie over en weer. Ook het slachtoffer heeft hier een aandeel in gehad. De rechtbank ziet alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemende aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden passend en geboden. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte van 12 maanden voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [slachtoffer] . De vordering bestaat uit € 1.164,00 aan materiele schade en uit € 5.000,00 aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert integrale toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw verzoekt de immateriële schade te matigen. Ten aanzien van de materiële schade (de kleding en schoenen) dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens onvoldoende onderbouwing van deze schade, omdat de aankoopbewijzen ontbreken. De reparatiekosten van het telefoonscherm dienen te worden afgewezen, omdat er geen causaal verband is tussen de gedragingen en de schade.
Beoordeling.Naar het oordeel van de rechtbank is uit het onderzoek ter terechtzitting genoegzaam komen vast te staan dat [slachtoffer] als gevolg van het handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.164,00 aan materiële schade. Er is niet betwist dat door het steken met het mes diverse kledingstukken alsmede schoenen zijn beschadigd en of met bloed zijn besmeurd. De rechtbank acht voorts aannemelijk dat de schade aan de telefoonscherm van verdachte rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De gevorderde schadebedragen acht de rechtbank voldoende onderbouwd. Hiervoor is niet vereist dat elk schadebedrag met een aankoopbewijs van de beschadigde goederen dient te worden onderbouwd. De gestelde aankoopbedragen zijn als zodanig niet door verdediging betwist. Concrete feiten en omstandigheden die twijfel zaaien over de gestelde schadebedragen zijn evenmin gesteld of gebleken. De rechtbank acht de gevorderde bedragen redelijk en billijk. De gevorderde bedragen, in totaal € 1.164,00, zullen dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente.
Vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,--, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente, komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van deze vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De rechtbank zal de benadeelde partij voor de overige gevorderde immateriële schade niet ontvankelijk verklaren. Desgewenst kan de benadeelde partij dat deel van de vordering aan de burgerlijke rechter voorleggen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

T.a.v. primair:poging tot doodslag verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

legt op de volgende straf en maatregel.

T.a.v. primair:Gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
- zich binnen 5 werkdagen volgend op datum van invrijheidstelling zal melden bij Reclassering Leger des Heils op het adres Dr. Cuyperslaan 80 te Eindhoven. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd zal deelnemen aan de volgende gedragsinterventie: GI-LdH CoVaplus, waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie aan veroordeelde zullen worden gegeven;
waarbij de Reclassering Nederland, Regio Zuid, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te
's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Teruggaveinbeslaggenomen goederen, te weten: kleding (een blauwe jas met capuchon, een blauwe spijkerbroek en een blauwe trui), twee zwarte schoenen en een dolk (mes in de vorm van een draak) aan de veroordeelde [verdachte] . T.a.v. primair:
Maatregel van schadevergoedingvan € 2.164,00 subsidiair 31 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 2.164,00 (zegge: tweeduizend honderdvierenzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 31 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit € 1.000,00 immateriële schadevergoeding en € 1.164,00 materiële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 2.164,00 (zegge: tweeduizend honderdvierenzestig euro), te weten EUR 1.000,00 immateriële schadevergoeding en € 1.164,00 materiële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.A. Brouwer, voorzitter,
mr. L.G.J.M. van Ekert en mr. F. Kooijman, leden,
in tegenwoordigheid van L.M.E. de Roo, griffier,
en is uitgesproken op 1 februari 2018.
Mr. H.A. Brouwer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, Districtsrecherche Eindhoven, met nummer BVH-2017207137, aantal pagina’s: 180. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.