ECLI:NL:RBOBR:2018:451

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 februari 2018
Publicatiedatum
31 januari 2018
Zaaknummer
01/994002-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vastgoedfraude en witwassen met gevangenisstraf en voorwaardelijke straf

Op 1 februari 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van vastgoedfraude en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, betrokken was bij een serie oplichtingshandelingen gericht tegen een woningcorporatie, genaamd [vereniging]. De verdachte en zijn medeverdachten hebben door middel van een AB-BC-constructie onterecht hoge bedragen ontvangen van de woningcorporatie, waarbij zij zich als betrouwbare bestuurders hebben voorgedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan het aannemen van een valse hoedanigheid en listige kunstgrepen, waardoor de woningcorporatie werd bewogen tot afgifte van aanzienlijke geldbedragen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de rechtbank van oordeel was dat de schade niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte, gezien zijn hoge leeftijd en de overschrijding van de redelijke termijn, een lichtere straf opgelegd kreeg dan door de officier van justitie was geëist.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/994002-15
Datum uitspraak: 1 februari 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1948] ,
wonende te [postcode] , [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 november 2015 en 12, 13, 14, 18 en 19 december 2017 en 18 januari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 september 2015. De tenlastelegging is op de terechtzitting van 12 december 2017 gewijzigd. Omwille van de leesbaarheid van dit vonnis is de tenlastelegging als ‘bijlage 1’ bij dit vonnis opgenomen. Deze bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.

1.De geldigheid van de dagvaarding.

De verdediging heeft bepleit dat de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard ten aanzien van de zinsneden “ [medeverdachte 1] heeft (relevante) informatie verdoezeld en/of verzwegen […] voorgedaan als betrouwbare en/of integere en/of loyale directeur/bestuurder”, zoals aan verdachte is ten laste gelegd onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 (eerste cumulatieve/alternatieve feit). Kort samengevat heeft de verdediging hiertoe aangevoerd dat de tenlastelegging op de voormelde onderdelen steeds onvoldoende feitelijk is, waardoor de verdediging niet heeft kunnen vaststellen waartegen zij zich moet verweren.
De rechtbank begrijpt dat de verdediging eveneens verzoekt om partiële nietigverklaring van de onder feit 2 primair weergegeven alinea aangaande het niet meedelen van “de condities rondom de verwerving van het project ‘ [project naam 1] ’ te St. Maartensdijk” omdat dit eveneens onvoldoende feitelijk zou zijn.
Daarnaast is door de verdediging bepleit dat de passage “en/of het maken van afspraken waardoor er voor [vereniging] financiële verplichtingen ontstonden”, zoals onder feit 3 primair is ten laste gelegd en waarbij wordt verwezen naar ‘doc.279’, een onvoldoende feitelijke omschrijving betreft zodat dit gedeelte van de tenlastelegging eveneens nietig dient te worden verklaard.
De rechtbank verwerpt de voormelde verweren. De rechtbank is van oordeel dat de omschrijvingen in de tenlastelegging, in combinatie met de inhoud van het dossier, een voldoende duidelijke en concrete opgave van de aan verdachte verweten gedragingen bevat, zoals bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Dat verdachte wist waartegen hij zich moest verdedigen, blijkt eveneens uit hetgeen ter terechtzitting door en namens verdachte ter verdediging is aangevoerd. Het is de rechtbank niet gebleken dat verdachte - door de wijze waarop de vorenbedoelde gedragingen in de tenlastelegging zijn omschreven - op enigerlei wijze in zijn belangen is geschaad.
De verdediging heeft verder de partiële nietigheid van de dagvaarding bepleit ten aanzien van de alternatief/cumulatief onder feit 3 en feit 4 ten laste gelegde verduistering
.Daartoe is aangevoerd dat niet tegelijk kan zijn opgelicht en verduisterd.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Een tenlastelegging is innerlijk tegenstrijdig wanneer daarin naast elkaar twee mogelijkheden worden gepresenteerd die niet naast elkaar verenigbaar zijn. Vooropgesteld dient te worden dat het openbaar ministerie de vrijheid heeft te kiezen voor een alternatieve tenlastelegging. In combinatie met de inhoud van het dossier moet het dan voldoende duidelijk zijn welke verwijten de verdachte gemaakt worden. Naar het oordeel van de rechtbank wordt in het onderhavige geval aan dat criterium voldaan. Of in een concreet geval sprake zal zijn van oplichting en/of verduistering zal vervolgens aan de orde moeten komen bij de inhoudelijke beoordeling van het bewijs.
Tot slot is door de verdediging aangevoerd dat de onder feit 3 ten laste gelegde gedragingen zoals opgenomen in de alinea’s volgend op “als volgt gehandeld” (waarbij wordt verwezen naar doc.312, doc.309 en doc.310) innerlijk tegenstrijdig zijn. De desbetreffende passages houden immers in dat [vereniging] is bewogen tot het aangaan van een aanvullende samenwerkingsovereenkomst, waartoe het sluiten van diezelfde overeenkomsten kennelijk als oplichtingsmiddel heeft gediend. Bijgevolg dient de dagvaarding ten aanzien van deze passage partieel nietig te worden verklaard.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat hier geen sprake is van innerlijke tegenstrijdigheid in bovenbedoelde zin. Het bewegen van [vereniging] tot het aangaan van een overeenkomst met [medeverdachte 2] vereist immers vanzelfsprekend participatie van [medeverdachte 2] zelf. Het verweer wordt ook op dit punt door de rechtbank verworpen.
Ook voor het overige is gebleken dat de dagvaarding geldig is.

2.De bevoegdheid van de rechtbank.

De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.

3.De ontvankelijkheid van de officieren van justitie.

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 subsidiair aan verdachte ten laste gelegde feit, inhoudende het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking, is verjaard. Daartoe is aangevoerd dat het een kwaliteitsdelict betreft en dat enkel [medeverdachte 1] over de voor vervulling van de delictsomschrijving vereiste kwaliteit beschikte. Op grond van het bepaalde in artikel 50 Wetboek van Strafrecht kan dit feit voor wat betreft verdachte slechts gekwalificeerd worden als verduistering ex artikel 321 Wetboek van Strafrecht, welk feit wordt bedreigd met een gevangenisstraf van maximaal drie jaar. Ingevolge artikel 70 Wetboek van Strafrecht verjaart bedraagt de verjaringstermijn zes jaren.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt. Blijkens vaste jurisprudentie behoeft de deelnemer aan een kwaliteitsdelict dat door een ander wordt gepleegd, zelf niet in het bezit te zijn van de vereiste kwaliteit. Voldoende is dat de pleger deze kwaliteit bezit en dat de deelnemer deze kent, althans de aanmerkelijke kans op de aanwezigheid ervan aanvaardt. Aangezien de kwaliteit bestanddeel is van een kwaliteitsdelict, is artikel 50 Wetboek van Strafrecht daarop niet van toepassing en kunnen de pleger en de deelnemers allen ter zake van het kwaliteitsdelict worden gestraft.
Het voorgaande brengt mee dat bij het bepalen van de verjaringstermijn uitgegaan dient te worden van de strafbedreiging zoals genoemd in artikel 326 Wetboek van Strafrecht, te weten een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie. Aldus bedraagt de verjaringstermijn (ex artikel 70 Wetboek van Strafrecht) twaalf jaren. Het voorgaande in aanmerking genomen, concludeert de rechtbank dat het recht tot strafvordering niet door verjaring is vervallen en verwerpt het verweer.
Ook overigens kunnen de officieren van justitie in hun vervolging worden ontvangen.

4.Schorsing der vervolging.

Er zijn geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Het standpunt van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben, op de in het schriftelijk requisitoir gestelde gronden, geconcludeerd dat het onder feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3 (eerste cumulatief) en feit 4 (eerste cumulatief) ten laste gelegde medeplegen van oplichting dient te worden bewezen verklaard. Indien de rechtbank tot vrijspraak van deze feiten zou komen, dan dient de (subsidiair c.q. cumulatief/alternatief ten laste gelegde) verduistering te worden bewezen verklaard. De officier van justitie achten verder ook het onder feit 5 ten laste gelegde medeplegen van gewoontewitwassen (integraal) bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4 is onder meer aangevoerd - kort en zakelijk weergegeven - dat de stelling van het openbaar ministerie dat de ondernemingen van verdachte en [naam 1] (hierna: ‘ [medeverdachte 2] ’) steeds zouden zijn “tussengeschoven” en dat er daarna telkens een “onverklaarbare waardensprong” werd gerealiseerd, in het dossier op geen enkele wijze wordt gesubstantieerd. Door [medeverdachte 2] zijn er in de diverse projecten wel degelijk werkzaamheden verricht waardoor de waardestijgingen verklaard kunnen worden. Verder is er geen bewijs dat verdachte in het kader van de ten laste gelegde projecten douceurtjes aan [medeverdachte 1] heeft toegeschoven. In dit verband heeft verdachte zelf verklaard dat hij reeds in 2006 met deze douceurtjes was opgehouden.
De raadsman heeft ook aangevoerd dat het onder feiten 1 tot en met 4 ten laste gelegde medeplegen gelet op de daaraan door de Hoge Raad gestelde eisen niet kan worden bewezen. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking waarbij de intellectuele en/of materiële bijdrage van [medeverdachte 2] van voldoende gewicht is geweest.
Met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde witwassen heeft de verdediging onder meer aangevoerd - kort en zakelijk weergegeven - dat op grond van het dossier geen link kan worden gelegd tussen de vermeende criminele managementvergoedingen en de stortingen en overboekingen op de Zwitserse bankrekeningen. Voorts is uitdrukkelijk opgemerkt dat uitsluitend de managementvergoedingen uit 2006, 2007 en 2011, gelet op de ten laste gelegde projecten, in theorie van misdrijf afkomstig kunnen zijn. Verder is het verweer gevoerd dat er geen handelingen met geldbedragen zijn verricht om de criminele herkomst te verhullen. Het was steeds verdachte die zeggenschap bleef houden over de gelden die zijn overgemaakt van de ene entiteit naar de andere. De overboekingen zijn verwerkt in de administratie en de belastingen zijn afgedragen. Er is geen vermenging met het vermogen van derden. Het voorgaande brengt mee dat enkel het voorhanden hebben door verdachte bewezen kan worden. Zou de rechtbank de overboekingen tussen de rechtspersonen toch zien als een vorm van overdragen, gebruikmaken of omzetten, dan dient dit gelijkgesteld te worden aan voorhanden hebben. Omdat er van verhullen geen sprake is, is de kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing (gelet op het arrest van de Hoge Raad van 24 maart 2014, ECLI:NL:2014:716). Er dient sprake te zijn van het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst en dat is in dit geval niet aan de orde.
Het oordeel van de rechtbank.
Vrijspraakoverweging t.a.v. feit 2.
Onder feit 2 is primair aan verdachte ten laste gelegd - kort en zakelijk weergegeven - het (mede)plegen van oplichting van [vereniging] binnen het deelproject ‘ [project naam 1] ’ te Sint Maartensdijk. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen dient onder meer te worden bewezen dat verdachte bedrieglijk heeft gehandeld met het oogmerk zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat er binnen dit project sprake is van een onverklaarbare waardevermeerdering. Immers is genoegzaam gebleken dat er in het kader van dit project diverse activiteiten zijn ontplooid door [medeverdachte 2] (dat wil zeggen: verdachte, wijlen de [naam 1] en hun respectieve c.q. gezamenlijke ondernemingen), alsmede door de [naam 2] die door [medeverdachte 2] was ingehuurd. Op basis van de beschikbare informatie kan de rechtbank niet concluderen dat de door [medeverdachte 2] behaalde opbrengst - zijnde het waardeverschil binnen de AB-BC-constructie - dermate hoog is dat deze als buitenproportioneel of onverklaarbaar dient te worden aangemerkt. Volledigheidshalve merkt de rechtbank hierbij nog op dat binnen het project ‘ [project naam 1] ’ het eerste initiatief is uitgegaan van [medeverdachte 2] (in dit geval: [medeverdachte 3] ), zodat van ‘tussenschuiven’ geen sprake is.
Het voorgaande mede in aanmerking nemende, is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten binnen het kader van dit project het oogmerk hebben gehad zich ten koste van [vereniging] wederrechtelijk te bevoordelen. Verdachte zal daarom van het onder 2 primair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
De onder feit 2 subsidiair aan verdachte ten laste gelegde verduistering (alleen of samen met anderen) acht de rechtbank evenmin wettig en overtuigend bewezen, nu niet is gebleken dat verdachte of haar medeverdachte zich wederrechtelijk enig geldbedrag hebben toegeëigend. Verdachte zal derhalve ook van dit feit worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van dit vonnis zijn de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen als ‘bijlage 2’ aan dit vonnis gehecht (pagina’s 35 tot en met 62). De inhoud van deze bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Bijzondere bewijsoverwegingen t.a.v. de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten (oplichting).
- De rol van [medeverdachte 2]
Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte en wijlen [naam 1] aan [medeverdachte 1] geldbedragen hebben toegeschoven naar aanleiding van vastgoedprojecten van [medeverdachte 2] ten behoeve van [vereniging] . Dat ook [naam 1] bij die betalingen betrokken is geweest, leidt de rechtbank af uit hun verklaringen over de intensieve en volledige samenwerking binnen [medeverdachte 2] tussen verdachte en [naam 1] en het overzicht van contante geldopnamen door beiden en hun ontmoetingen met [medeverdachte 1] .
Met name de gang van zaken rond de ontmoeting tussen [medeverdachte 1] en [naam 1] op 25 juli 2011 sterkt de rechtbank in de overtuiging dat [naam 1] bij deze betalingen nauw betrokken was. Een andere reden waarom [naam 1] bij gelegenheid van zijn ontmoeting met [medeverdachte 1] die dag persé wilde kunnen beschikken over een contant geldbedrag van 12.500,00 euro dan dat hij dit geldbedrag aan [medeverdachte 1] wilde overhandigen, is ter terechtzitting niet aannemelijk geworden. Bij de overtuiging van de rechtbank speelt voorts een belangrijke rol dat zowel verdachte als [naam 1] tegenover de verbalisanten vragen over de wetenschap van [naam 1] dienaangaande niet hebben willen beantwoorden. Niet valt in te zien waarom zij niet direct daar openheid van zaken over hebben willen geven als [naam 1] niet van de douceurtjes wist.
De rechtbank houdt verdachte aan zijn tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring dat hij vanaf het eerste project uit gewoonte geldbedragen heeft toegeschoven aan [medeverdachte 1] , dat [medeverdachte 1] daarom had gevraagd, dat de hoogte van die geldbedragen afhankelijk was van het resultaat van een project en dat hij bang was dat een deal met [vereniging] anders niet door zou gaan. Deze verklaring heeft verdachte spontaan, uit zichzelf en zonder enige beperking daarin afgelegd toen hem werd gevraagd naar de reden waarom [medeverdachte 1] naar hem had verwezen toen het project [project naam 2] door [naam 3] aan [medeverdachte 1] werd aangeboden. Van ongeoorloofde druk op verdachte is niet gebleken. Verdachte heeft immers verklaard dat het afleggen van de verklaring voor hem een opluchting was en hij heeft bij die verklaring tegenover de rechter-commissaris en ter terechtzitting in grote lijnen volhard.
De afzwakking van zijn verklaring met betrekking tot het aantal keren dat verdachte dat zou hebben gedaan (het was geen gewoonte, het betrof slechts 4 of 5 keer) en de beperking van de periode (uiterlijk tot 2006) waarover dat zou zijn gebeurd tegenover de rechter-commissaris en ter terechtzitting acht de rechtbank ongeloofwaardig en past niet bij het overzicht van contante geldopnamen van zijn in Nederland bekende bankrekeningen en de samenloop met ontmoetingen met [medeverdachte 1] . Daarbij merkt de rechtbank op dat verdachte heeft verklaard dat hij ook contante geldbedragen meenam uit Zwitserland. Deze Zwitserse geldopnamen zijn niet meegenomen in het overzicht. De rechtbank merkt verder op dat verdachte tegenover de verbalisanten van het ILT uit zich zelf verklaarde omtrent deze betalingen aan verdachte en de achtergrond daarvan, en daarbij noch in tijdsperiode noch in aantal enige beperking heeft aangebracht. Het had naar het oordeel van de rechtbank gelet op die verklaring zonder meer voor de hand gelegen dat verdachte deze beperkingen dan direct zou hebben verteld, nu hij ook zichzelf met deze verklaring belastte. Ook de reden waarom verdachte zou zijn gestopt met de betalingen (zijn vrouw was het er niet mee eens, het volgen van een opleiding in de makelaardij) overtuigt de rechtbank geenszins, bezien in combinatie met het volgens verdachte uitblijven van enige reactie van de zijde van [medeverdachte 1] op dit stoppen van de betalingen. Dit deel van de verklaring staat in een schril contrast met het gebruik van douceurtjes in de wereld van het vastgoed waarover verdachte verklaarde, de gegroeide gewoonte om [medeverdachte 1] afhankelijk van het resultaat te belonen, de bij verdachte levende angst dat deals niet door zouden gaan als hij niet zou betalen, de vraag van [medeverdachte 1] om geld en de omstandigheid dat [medeverdachte 2] ook na 2006 door [medeverdachte 1] werd aanvaard als contractpartij voor [vereniging] .
- De rol van verdachte binnen de organisatie van [vereniging]
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] binnen de [vereniging] , als directeur-bestuurder, in de ten laste gelegde periode een sleutelpositie bekleedde, waarin hij zich mede door zijn wijze van optreden kon onttrekken aan een effectieve controle door de raad van commissarissen. Dit blijkt onder meer uit de navolgende omstandigheden. [medeverdachte 1] had een vergaande bevoegdheid tot acquireren en verwierf zelfstandig registergoederen/projecten, waarbij hij zelf de onderhandelingen voerde en solistisch te werk ging, waardoor [vereniging] voor voldongen feiten werd gesteld. De bij [vereniging] werkzame projectmanagers werden pas na de acquisitie bij projecten betrokken, terwijl [medeverdachte 1] zich ook dan met de uitvoering van projecten bleef bemoeien, in ieder geval wat betreft de keuze van architecten en aannemers. Bij de vergaderingen van de raad van commissarissen had [medeverdachte 1] grote invloed op de agendering en was hij bovendien verantwoordelijk voor de selectie van de stukken die daarbij ter sprake kwamen. Tijdens deze vergaderingen voerde [medeverdachte 1] het woord, lichtte hij geagendeerde onderwerpen toe en beantwoordde hij vragen van commissarissen. De raad van commissarissen was hierdoor afhankelijk van [medeverdachte 1] voor wat betreft de informatie over acquisities en lopende projecten.
Dat [medeverdachte 1] in bepaalde gevallen was gemandateerd om zelfstandig beslissingen te nemen, neemt niet weg dat hij op grond van de reglementen was gehouden om de raad van commissarissen (al dan niet achteraf) deugdelijk en volledig te informeren. Dat [vereniging] mogelijk in financiële zin profijt heeft gehad van het door [medeverdachte 1] gevoerde beleid, doet er niet aan af dat hij de voor hem gunstige omstandigheid heeft gecreëerd waarin de raad van commissarissen kennelijk onvoldoende in staat was controle te houden op [medeverdachte 1] ’s bestuurlijk optreden.
- Het project [project naam 2] (feit 1)
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat het project [project naam 2] te Terneuzen op 23 juni 2005 rechtstreeks door de heer [naam 3] van [bedrijf 1] / [bedrijf 2] aan [medeverdachte 1] , in zijn hoedanigheid als directeur-bestuurder van [vereniging] , is aangeboden. [medeverdachte 1] heeft daarop zijn interesse in het project kenbaar gemaakt, maar heeft [naam 3] voor het verdere zakendoen naar verdachte doorverwezen, die samen met diens zakelijke partner [naam 1] op dat moment hun gezamenlijke onderneming [medeverdachte 2] aan het opzetten was.
[medeverdachte 2] heeft het project uiteindelijk gekocht van [bedrijf 1] voor een bedrag van 2.225.000,00 euro en het vervolgens voor een bedrag van 2.866.573,67 euro doorverkocht aan [vereniging] , terwijl naar het oordeel van de rechtbank niet is gebleken dat binnen dit project door verdachte en [naam 1] ( [medeverdachte 2] ) werkzaamheden zijn verricht die deze prijsstijging kunnen rechtvaardigen, waarbij de rechtbank in haar overweging betrekt dat er in dit project reeds een projectontwikkelaar actief was. De bewering van [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 2] bij het project [project naam 2] onmisbaar was omdat [vereniging] zelf geen ontwikkelmogelijkheden had, gaat daarom niet op. De toegevoegde waarde van [medeverdachte 2] bij dit project is ook bij de behandeling ter terechtzitting niet gebleken. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat dit project echt een handelsproject was en dat zij daar geen noemenswaardige werkzaamheden in hebben verricht. Ook ter zitting verklaarde hij niet nauw bij dit project betrokken te zijn geweest en dat er door hen geen externe kosten zijn gemaakt. Verdachte en zijn partner [naam 1] worden door getuigen beschreven als handelaren in onroerend goed en niet als projectontwikkelaars. De hoogte van de door [medeverdachte 2] ontvangen betalingen was disproportioneel.
De rechtbank concludeert dat [medeverdachte 1] , in zijn positie als directeur-bestuurder, het project rechtstreeks en voor een veel lagere prijs van [bedrijf 1] had kunnen kopen. Zoals hierboven overwogen bekleedde [medeverdachte 1] een sleutelpositie die hem in staat stelde om [medeverdachte 2] bij de aankoop van dit object een rol te geven en hen via een AB-BC-transactie te bevoordelen. Zoals eveneens hierboven is overwogen, hebben verdachte en [naam 1] de met die transactie verkregen winst met [medeverdachte 1] gedeeld door het toestoppen van douceurtjes.
De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte 1] aan de raad van commissarissen van [vereniging] een onvolledig beeld heeft geschetst en de voor goedkeuring vooraf of achteraf wezenlijke informatie heeft onthouden nu aan de raad van commissarissen niet werd medegedeeld dat [vereniging] het project [project naam 2] ook zonder tussenkomst van [medeverdachte 2] had kunnen verwerven. Bovendien heeft [medeverdachte 1] jegens de raad van commissarissen de indruk laten bestaan dat bij de aankoop van het project de belangen van [vereniging] op een zo goed mogelijke wijze werden gediend, maar hij verzweeg dat hij en zijn mededaders - waaronder ook verdachte - een persoonlijk financieel belang hadden bij de transactie. Zou hij de raad van commissaris over het voorgaande wel volledig hebben geïnformeerd, dan staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de raad van commissarissen zou hebben ingegrepen en de aankoop van dit project niet op deze wijze zou hebben plaatsgevonden. Door het optreden van [medeverdachte 1] - zowel tijdens als rond de vergaderingen - heeft hij binnen de raad van commissarissen de onjuiste voorstelling doen ontstaan dat zij te maken hadden met een betrouwbare bestuurder.
De rechtbank merkt hierbij de gedragingen van verdachte en zijn mededaders aan als het aannemen van een valse hoedanigheid en als listige kunstgrepen. De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte en diens medeverdachten door deze gedragingen [vereniging] voor wat betreft het project [project naam 2] hebben bewogen het aankoopbedrag voor dit project aan de notaris (en daarmee aan [medeverdachte 2] ) te betalen. Het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van oplichting acht de rechtbank hiermee wettig en overtuigend bewezen, zoals na te melden.
- Het project [project naam 3] (feit 3)
Vooropgesteld moet worden dat het ten laste gelegde verwijt erop neerkomt dat verdachte, al dan niet samen met anderen, ‘met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen’ [vereniging] heeft bewogen tot het aangaan van een schuld en/of de afgifte van een goed. De rechtbank is in dit verband van oordeel dat uitsluitend het kopen van aandelen in [bedrijf 3] (ten bedrage van 262.000 euro) door [vereniging] kan worden aangemerkt als een gedraging die erop is gericht zichzelf en anderen te bevoordelen. Dat geldt niet voor het aangaan van de aanvullende samenwerkingsovereenkomst en de voor [vereniging] daaruit voortvloeiende verplichtingen. Immers kan niet worden vastgesteld dat verdachten en zijn medeverdachten hiermee het oogmerk hadden van wederrechtelijke bevoordeling.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vervolgens het navolgende vast. De samenwerking in project [project naam 3] heeft geleid tot het aangaan van twee overeenkomsten tussen aannemersbedrijf [bedrijf 4] enerzijds en [vereniging] en [medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] c.q. [medeverdachte 2] ) als opdrachtgever anderzijds. Het betreft de “Samenwerkings-overeenkomst Herontwikkeling [adres 2] te Terneuzen” d.d. 19 januari 2006 en de “Aanvullende Samenwerkingsovereenkomst herontwikkeling [adres 2] ” d.d. 21 november 2007 (hierna: de ASOK). Hierin zijn door de betrokken partijen afspraken gemaakt over de ontwikkeling van het project en is onder meer contractueel vastgelegd dat aan het einde van het project tussen partijen zou worden afgerekend.
In het kader van de ontwikkeling van dit project is op 25 april 2007 de werkmaatschappij “ [bedrijf 6] ” opgericht. De helft van de aandelen [bedrijf 6] werden gehouden door aannemer [bedrijf 4] en de andere helft door [bedrijf 3] , zijnde een houdstermaatschappij waarin [vereniging] (Holding) en medeverdachte [medeverdachte 2] elk voor 50% aandeelhouder waren. [medeverdachte 2] en [vereniging] bezaten dus beiden 50% van de aandelen in [bedrijf 3] , die op haar beurt weer 50% van de aandelen in [bedrijf 6] bezat.
Op 21 december 2007 is door [vereniging] het aandelenpakket [bedrijf 3] gekocht van [medeverdachte 2] voor een bedrag van 262.000,00 euro. Na levering zou het belang van [vereniging] als aandeelhouder in [project naam 3] (middels [bedrijf 3] ) van 25% naar 50% stijgen. Onderstaand volgt een korte samenvatting van de gebeurtenissen voorafgaand aan deze aandelenverkoop.
Uit het intranet van [medeverdachte 2] valt op te maken dat er op 19 november 2007 een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] en [naam 1] en dat [naam 1] tijdens die ontmoeting onder meer ‘onze exit’ (van [medeverdachte 2] ) zou gaan bespreken. Dat deze ontmoeting heeft plaatsgevonden vindt bevestiging in een declaratieformulier dat is aangetroffen bij [vereniging] . Op de daaropvolgende dag, 20 november 2007, is er e-mailcorrespondentie geweest tussen [naam 1] en verdachte, kennelijk betrekking hebbend op de verkoop van de aandelen in [bedrijf 3] In deze e-mails zijn onder meer berekeningen gemaakt van de beoogde winstmarges voor [naam 4] , [vereniging] en [medeverdachte 2] .
Vervolgens is op 21 november 2007 de ASOK ondertekend, waarbij op nadrukkelijk aandringen van [medeverdachte 1] (handmatig) een voorgecalculeerde brutomarge werd opgenomen en door de betrokken partijen geparafeerd. Deze brutomarge werd vastgesteld op 2.100.000,00 euro en werd als volgt verdeeld: 600.000,00 euro voor [vereniging] , 500.000,00 euro voor [medeverdachte 2] en 1.000.000,00 euro voor [naam 4] . De rechtbank stelt vast dat de in deze verdeling genoemde marges nagenoeg gelijk zijn aan de marges welke in de e-mailcorrespondentie (in de bijlage onder C) tussen verdachte en [naam 1] werden vermeld.
Op 4 december 2007 werd er vervolgens door [naam 1] , namens [medeverdachte 2] , een brief gestuurd aan [vereniging] waarin werd verzocht om het winstdeel ad 500.000,00 euro uit te betalen, hetzij als voorschot op het resultaat, dan wel door middel van aandelenoverdracht in [bedrijf 3] aan [vereniging] . Het genoemde bedrag komt overeen met dat uit de handgeschreven aanvulling in de ASOK. Naar aanleiding van deze brief heeft [medeverdachte 1] aan [naam 5] , op dat moment Hoofd Financiën bij [vereniging] , verzocht om aan de hand van de winstmarges de prijs voor de aandelenoverdracht te berekenen. [naam 5] kwam daarop met een voorstel van 187.500,00 euro. Dit bedrag vond [medeverdachte 1] te laag waarop hij het eenzijdig heeft verhoogd tot 262.500,00 euro waarna op 21 december 2007 door [vereniging] een bedrag van 262.000,00 voor de aandelen werd betaald.
Uit de vorenomschreven feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] , [naam 1] en verdachte de exit van [medeverdachte 2] reeds voorafgaand aan het sluiten van de ASOK hebben besproken met het kennelijke doel ten behoeve van [medeverdachte 2] een goede prijs voor de aandelen in [bedrijf 3] te realiseren. De sleutelpositie van [medeverdachte 1] binnen [vereniging] , zoals hierboven beschreven, stelde hem in staat om eenzijdig en zonder deugdelijke onderbouwing over te gaan tot uitkoop van [medeverdachte 2] , althans hen een geldbedrag te doen toekomen. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat [naam 1] en hij uit het project wilden omdat er heel hard gesnoept werd aan hun marge. Hij heeft verklaard daarom gauw berekeningen te hebben gemaakt ter voorbereiding op het sluiten van de ASOK.
[medeverdachte 1] heeft vervolgens begin december - na ontvangst van de brief van [medeverdachte 2] - [naam 5] , kennelijk zonder enig protest van diens kant, een berekening en constructie laten bedenken om aan dit verzoek van [medeverdachte 2] tot overname van de aandelen gevolg te geven. De omstandigheid dat [medeverdachte 1] deze vergoeding voor de aandelenoverdracht op 262.000,00 euro heeft gesteld terwijl [naam 5] na een berekening tot een aanzienlijk lager bedrag was gekomen is bovendien opvallend, nu [medeverdachte 1] uit het dossier naar voren komt als scherpe onderhandelaar bij wie een dergelijke vrijgevigheid, zonder enige nadere onderbouwing, niet past. Ook de timing van de verkoop van de aandelen door [medeverdachte 2] is opmerkelijk nu er op dat moment nog niet begonnen was met de bouw. Uit het niets lijkt [medeverdachte 2] - in een tijd waarin niet te voorzien was dat de winst zou stijgen - een verzoek te doen tot overname en daarmee uitbetaling van een geprognosticeerd resultaat, en daar wordt door [medeverdachte 1] zonder enige slag of stoot gevolg aan gegeven op een manier die afwijkt van diens normale zakelijke benadering.
Gelet op de hiervoor beschreven gang van zaken en in aanmerking genomen dat door verdachte en [naam 1] per project geld in privé aan [medeverdachte 1] werd toegeschoven, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte de uitkoop van de aandelen vooraf met zijn medeverdachten heeft geregisseerd en dat zij zichzelf met de opbrengsten daarvan hebben bevoordeeld. Bij haar oordeel neemt de rechtbank tevens in overweging dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat de ASOK ter goedkeuring is voorgelegd aan de raad van commissarissen, hoewel dit wel had moeten gebeuren. Hiermee heeft [medeverdachte 1] aan de raad van commissarissen een onvolledig beeld geschetst en tevens informatie onthouden die wezenlijk was voor voorafgaande dan wel ad hoc goedkeuring omtrent de koopovereenkomst betreffende de aandelen van [medeverdachte 2] in [bedrijf 3]
Ook hier geldt dat de raad van commissarissen erop mocht vertrouwen dat de directeur van [vereniging] hen de juiste en volledige informatie gaf omtrent het project [project naam 3] . Binnen de raad van commissarissen bestond door het optreden van [medeverdachte 1] ten tijde van en rond de vergaderingen de onjuiste voorstelling dat hij een betrouwbare bestuurder was. Ware de raad van commissarissen volledig geïnformeerd geweest, dan zou zij hebben ingegrepen.
De gedragingen van verdachte en haar medeverdachten kunnen hiermee worden aangemerkt als listige kunstgrepen en het aannemen van een valse hoedanigheid. Concluderend acht de rechtbank de onder 3 (eerste alternatief/cumulatief) ten laste gelegde medeplegen van oplichting wettig en overtuigend bewezen, zoals na te melden.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 3 (tweede alternatief/cumulatief) ten laste gelegde medeplegen van verduistering, omdat niet is gebleken dat de verdachte en/of haar medeverdachten zich de gelden op enig moment wederrechtelijk hebben toegeëigend in de zin van artikel 321 Wetboek van Strafrecht.
- Het project [project naam 4] (feit 4)
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het [bedrijf 5] , zijnde een ontwikkelaar van projecten, eind 2009 op zoek was naar een afnemer voor haar project [project naam 4] . [directeur bedrijf 5] van [bedrijf 5] . was in contact gekomen met verdachte en [naam 1] ( [medeverdachte 2] ), en dat heeft geleid tot een gesprek op 9 maart 2010 tussen die partijen waarbij van de zijde van [medeverdachte 2] kenbaar werd gemaakt dat zij wel een afnemer voor het project wist, naar later bleek [vereniging] .
Een en ander heeft geleid tot het tot stand komen van een tweetal intentieovereenkomsten in juli 2010; één tussen [bedrijf 5] . en [medeverdachte 2] en één tussen [medeverdachte 2] en [vereniging] . Het project [project naam 4] is in de daaropvolgende maanden ontwikkeld en uiteindelijk heeft op 29 december 2011, in de vorm van een AB-BC-transactie, de levering plaatsgevonden van de grond en appartementsrechten in dit project. Dit werd door [bedrijf 5] . verkocht aan [medeverdachte 2] voor een bedrag van 4.802.067,31 euro en werd door [medeverdachte 2] aan [vereniging] verkocht voor een bedrag van 6.510.879,00 euro.
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 2] zich, nadat zij een potentiële koper voor het project [project naam 4] aan [bedrijf 5] . had aangedragen, niet heeft teruggetrokken maar als tussenpersoon tussen [bedrijf 5] . en [vereniging] in het project is blijven zitten. Uit de door [betrokkene] van [vereniging] en [directeur bedrijf 5] van [bedrijf 5] . afgelegde verklaringen maakt de rechtbank op dat de rol van [medeverdachte 2] als tussenpersoon geen logisch doel diende en dat wat [bedrijf 5] . betreft rechtstreeks zaken gedaan had kunnen worden met [vereniging] . Weliswaar hebben verdachte en [naam 1] als vertegenwoordigers van [medeverdachte 2] verschillende vergaderingen bijgewoond, maar de rechtbank kan op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting niet anders dan concluderen dat dit enkel is gebeurd met de bedoeling om uiteindelijk een grote financiële vergoeding van ruim anderhalf miljoen euro op te strijken. Niet is inzichtelijk gemaakt en ook niet is inzichtelijk geworden welke concrete inspanningen daartoe door [medeverdachte 2] zijn verricht.
Volledigheidshalve overweegt de rechtbank in dit verband dat de door [naam 1] in zijn brief (DOC.141) van 19 maart 2012 opgevoerde kosten, welke kosten door [medeverdachte 2] in verband met dit project zouden zijn gemaakt en waarnaar door de raadsman van verdachte is verwezen, blijkens de inhoud van diezelfde brief kennelijk bij de koopprijs (verkoop A-B) waren verdisconteerd. Hieruit volgt dat met de in deze brief opgevoerde kosten de door [medeverdachte 2] gestelde waardestijging niet wordt verklaard of gerechtvaardigd. Dit geldt temeer nu door [bedrijf 5] . met de door haar verrichte ontwikkelingswerkzaamheden in dit project slechts een half miljoen euro werd verdiend. Verder overweegt de rechtbank dat de verklaring van [medeverdachte 1] , inhoudende dat de rol van [medeverdachte 2] bij dit project onmisbaar was omdat [vereniging] zelf geen projecten ontwikkelde, geen stand houdt nu er met [bedrijf 5] . immers reeds een ontwikkelaar in dit project aanwezig was.
Op grond van het bovenstaande, en in aanmerking genomen dat door verdachte en door [naam 1] per project geld in privé aan [medeverdachte 1] werd toegeschoven, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte en zijn medeverdachten deze constructie in het leven hebben geroepen teneinde zichzelf met de opbrengsten daarvan te bevoordelen. [vereniging] is hierdoor uiteindelijk benadeeld, nu zij goedkoper uit zou zijn geweest wanneer zij het project - al dan niet onder betaling van een ‘aanbreng-fee’ aan [medeverdachte 2] - rechtstreeks van [bedrijf 5] . zou hebben afgenomen.
Ook hier geldt dat de raad van commissarissen erop mocht vertrouwen dat [medeverdachte 1] , als directeur van [vereniging] , omtrent het project [project naam 4] juiste en volledige informatie verstrekte. Binnen de raad van commissarissen bestond door het optreden van [medeverdachte 1] ten tijde van en rond de vergaderingen de onjuiste voorstelling dat [medeverdachte 1] een betrouwbare bestuurder was. Indien [medeverdachte 1] de raad van commissarissen volledig had geïnformeerd, dan zou zij niet met deze kooptransactie akkoord zijn gegaan. De rechtbank merkt de gedragingen van verdachte en diens medeverdachten aan als listige kunstgrepen en het aannemen van een valse hoedanigheid.
De rechtbank acht het onder 4 (eerste alternatief/cumulatief) ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen zoals na te melden.
Ook ten aanzien van dit feit zal verdachte worden vrijgesproken van het alternatief/cumulatief ten laste gelegde medeplegen van verduistering, omdat niet is gebleken dat verdachte en/of zijn medeverdachten zich de gelden op enig moment wederrechtelijk hebben toegeëigend in de zin van artikel 321 Wetboek van Strafrecht.
Bijzondere bewijsoverwegingen t.a.v. het onder 5 ten laste gelegde feit (witwassen).
De rechtbank constateert dat alle met de drie voormelde oplichtingsfeiten verkregen geldbedragen op drie verschillende data zijn ontvangen op de bankrekening van medeverdachte [medeverdachte 2] , te weten [rekeningnummer 1]
De rechtbank dient - nu de opbrengsten uit het project [project naam 2] niet als zodanig in de tenlastelegging van feit 5 zijn opgenomen - thans te beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de bedragen afkomstig uit het project [project naam 3] en het project [project naam 4] .
Toen [medeverdachte 2] op 22 december 2005 werd opgericht had zij een startkapitaal. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat dit startkapitaal niet door misdrijf verkregen is. Er was dus sprake van legaal vermogen.
Wanneer daar op enig moment vermogen dat wél afkomstig is uit misdrijf bij komt, ontstaat de situatie waarin het vermogen “gedeeltelijk” van misdrijf van afkomstig is, aldus dat legaal vermogen is “besmet” doordat daaraan van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn toegevoegd (vermenging). Denkbaar is dat in zulke situaties een vermogensbestanddeel met een criminele herkomst zich binnen het na vermenging gevormde vermogen niet meer laat individualiseren. In het bijzonder in die situatie kan zich het geval voordoen dat het vermogen - en nadien elke betaling daaruit - wordt aangemerkt als (middellijk) gedeeltelijk van misdrijf afkomstig in de zin van de witwasbepalingen.
Ter beoordeling of dit aan de orde is dient te worden gekeken naar de omstandigheden van het geval. Daarbij kan in de beoordeling onder meer worden betrokken of sprake is van:
  • een geringe waarde van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel dat met een op legale wijze verkregen vermogen vermengd is geraakt, al dan niet in verhouding tot de omvang van het op legale wijze verkregen deel;
  • een groot tijdsverloop tussen het moment waarop het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel is vermengd met het legale vermogen en het tijdstip waarop het verwijt van witwassen betrekking heeft;
  • een groot aantal of bijzondere veranderingen in dat vermogen in de tussentijd;
  • een incidenteel karakter van de vermenging van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel met het legale vermogen.
Nu sprake is van betalingen op data die ruim uit elkaar liggen (21 december 2007 en 30 december 2011) en uit het dossier blijkt dat sprake is van een zeer groot aantal transacties op de betreffende bankrekening in het tijdvak tussen 21 december 2007 en 30 december 2011, zal de rechtbank hieronder per genoemd oplichtingsfeit bovengenoemde omstandigheden bezien.
- m.b.t. de betaling uit het project [project naam 3] :
[medeverdachte 2] heeft op 21 december 2007 van [vereniging] een bedrag van 262.000,00 euro op haar bankrekening [rekeningnummer 2] ) ontvangen met als mededeling: ‘Aandelenoverdracht [bedrijf 3] ’. Op die datum stond voorafgaand aan die betaling een bedrag van 255.048,01 euro op die rekening (DOC.1192). Het volgnummer van het rekeningafschrift waarop deze informatie staat is 0160.
De rechtbank heeft geoordeeld - zoals in voornoemde vonnissen de dato heden reeds is overwogen - dat dit bedrag, dat ziet op de verkoop van aandelen in [bedrijf 3] , afkomstig is van oplichting.
Op 21 december 2007 bedroeg het totaalsaldo 517.048,01 euro. Iets meer dan de helft van het bedrag was gelet op het bovenstaande van misdrijf afkomstig.
Blijkens het opvolgende rekeningafschrift met volgnummer 0161 is op 28 december 2007 op de rekening van [medeverdachte 2] een bedrag van 386.750,00 euro ontvangen van [naam rekeninghouder 1] en zijn er op 31 december 2007 management-vergoedingen overgemaakt aan [medeverdachte 3] (285.600,00 euro) en aan [medeverdachte 2] . (368.305,00 euro).
De rechtbank is, gelet op het feit dat op 21 december 2007 meer dan de helft van het saldo afkomstig was van misdrijf, van oordeel dat sprake is van vermenging en daarmee dat het saldo op die rekening per die datum geheel van misdrijf afkomstig was. Dat er op 28 december 2007 een substantieel geldbedrag werd ontvangen maakt niet dat vanaf dat moment de vermenging niet meer bestond. Zeer kort daarna werden de managementvergoedingen uitbetaald.
Dat [medeverdachte 3] het bedrag van 285.600,00 euro heeft ontvangen, blijkt uit een rekeningafschrift van haar rekening met nummer [rekeningnummer 3] d.d. 28 december 2007 (DOC.1233). Op die bankrekening stond een negatief saldo op dat moment van - 1.991,81 euro.
Verder blijkt uit de grootboekrekening 890 ‘Winstreserve’ (DOC.1371) van [medeverdachte 3] met boekdatum 31 december 2007 dat onder vermelding van ‘ [vermelding 1] ’ een bedrag van 250.000,00 euro debet is verantwoord. Op de grootboekrekening 730 ‘ [naam rekeninghouder 2] van [medeverdachte 3] ’ (DOC.1371), welke de rekening-courantpositie van verdachte (als aandeelhouder) met [medeverdachte 3] weergeeft, is met boekdatum 31 december 2007 onder vermelding van “ [vermelding 1] ’ een bedrag van 212.500,00 euro credit verantwoord. Het verschil tussen de voormelde bedragen kan worden verklaard door de verschuldigde dividendbelasting (betaald op 31 december 2007). Gelet op het korte tijdsbestek tussen de ontvangst van het bedrag van 285.600,00 euro door [medeverdachte 3] en de hier beschreven verrekening op de grootboekrekeningen, is de rechtbank van oordeel dat het uitgekeerde [vermelding 4] kan worden aangemerkt als geld dat van de oplichting van [vereniging] afkomstig is.
Concluderend acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 3] een geldbedrag van 285.600,00 euro, afkomstig van de oplichting in het kader van het project [project naam 3] , op haar bankrekening heeft ontvangen en dat een gedeelte van dit bedrag (250.000,00 euro) vervolgens op de rekening-courantrekening tussen verdachte en [medeverdachte 3] als dividenduitkering is ontvangen. Daarmee acht de rechtbank het witwassen van deze geldbedragen bewezen.
- m.b.t. de betaling uit het project [project naam 4] :
[medeverdachte 2] heeft op 30 december 2011 twee bedragen van respectievelijk 650.380,36 euro en 1.000.000,00 euro, derhalve in totaal 1.650.380,36 euro, ontvangen van [notaris 1] Notarissen op haar rekening [rekeningnummer 2] met als mededeling: ‘ [vermelding 2] Op die datum stond voorafgaand aan die betaling een bedrag van 65.539,10 euro op die rekening (DOC.1147). Het volgnummer van het rekeningafschrift waarop deze informatie staat is 0458.
De rechtbank heeft geoordeeld - zoals in voornoemde vonnissen de dato heden reeds is overwogen - dat dit bedrag, dat ziet op de aan- en verkoop van grond en appartementsrechten met betrekking tot het project aan de [project naam 4] te Breda, afkomstig is van oplichting.
Uit het opvolgende rekeningafschrift van diezelfde bankrekening (DOC.1284) blijkt dat op 2 januari 2012 een bedrag van 1.644.000,00 euro wordt afgeschreven zodat een bedrag van 60.019,37 euro resteert. Verder is te zien dat zowel aan [medeverdachte 3] ( [rekeningnummer 3] ) als aan [medeverdachte 2] . ( [rekeningnummer 4] ) vervolgens een bedrag van 62.500,00 euro ( [vermelding 3] .’) en een bedrag van 59.500,00 euro (‘restant [omschrijving 1] ’) is overgemaakt. Daarnaast zijn er twee bedragen van 500.000,00 euro overgeboekt naar [medeverdachte 2] op rekeningnummer [rekeningnummer 5] en is een bedrag van 400.000,00 euro overgeboekt naar [medeverdachte 2]
Uit een telefoonnotitie van [accountantskantoor] en partners van 29 december 2011 blijkt dat een deel van deze verdeling van het geld vooraf is besproken door [naam 1] en iemand van het accountantskantoor.
Het bankafschrift d.d. 6 januari 2012 van bankrekening [rekeningnummer 3] [
naar de rechtbank aanneemt: van de bankrekening van [medeverdachte 3]] met volgnummer 1 (DOC.1239) vermeldt de bijschrijving van voornoemde twee geldbedragen op 2 januari 2012 vanaf de rekening van [medeverdachte 2] De rechtbank constateert dat op deze en daaropvolgende in het procesdossier aangetroffen afschriften (DOC.1240 en DOC.1241, volgnummers 4, 8, 11, 15 en 19) geen afschrijvingen of overboekingen van substantiële bedragen staan vermeld. Op de betreffende rekeningafschriften zijn telkens de ontvangsten van managementvergoedingen in 2012 van [medeverdachte 1] terug te vinden. Nu de volgnummers van deze afschriften echter niet opeenvolgend zijn, kan de rechtbank niet vaststellen wat er met de op 2 januari 2012 ontvangen geldbedragen is gebeurd.
Concluderend acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 3] een geldbedrag van 59.500,00 euro, afkomstig van de oplichting in het kader van het project [project naam 4] , op haar bankrekening heeft ontvangen en daarmee dit bedrag heeft witgewassen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het door verdachte en diens medeverdachten volgens plan naar elkaar overdragen van uit misdrijf afkomstige geldbedragen te duiden is als een nauwe en bewuste samenwerking, en dat er dus sprake is van medeplegen, zoals hieronder onder ‘De bewezenverklaring’ vermeld.
Ten aanzien van de overige in de tenlastelegging genoemde handelingen overweegt de rechtbank volledigheidshalve nog dat niet vastgesteld is kunnen worden dat de geldbedragen waarmee deze handelingen zijn begaan van enig misdrijf afkomstig zijn. Verdachte zal daarom ten aanzien van die overige geldbedragen in zoverre worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in ‘bijlage 2’ uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat

1.primair

Verdachte heeft tezamen en in vereniging met anderen in de periode van 23 juni 2005 tot en met 21 maart 2006 in Nederland, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en listige kunstgrepen de Woningbouw [vereniging] (“ [vereniging] ’), bewogen tot afgifte van een goed, te weten van een geldbedrag van euro 2.866.573,67 , aan [medeverdachte 2] en/of een ander, hebbende hij, verdachte en zijn mededaders toen, aldaar met bovenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk als volgt gehandeld: verdachte en verdachtes mededaders hebben bij de aankoop en verkoop van het project [project naam 2] te Terneuzen een AB-BC-constructie toegepast, waarbij een grote waarde-sprong in euro’s werd gerealiseerd, waarbij [bedrijf 1] voor euro 2.225.000,-- leverde aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 2] vervolgens doorleverde aan [vereniging] voor euro 2.866.573,67, zulks terwijl [medeverdachte 1] namens [vereniging] het project [project naam 2] te Terneuzen ook rechtstreeks en tegen een aanzienlijk lager bedrag had kunnen kopen van het bedrijf [bedrijf 1] / [bedrijf 2]
en [medeverdachte 1] heeft geld in privé ontvangen van verdachte [verdachte] en [naam 1]
en [medeverdachte 1] heeft relevante informatie verzwegen jegens de raad van commissarissen van [vereniging] ten aanzien van het project [project naam 2] te Terneuzen en het geldelijke belang van [vereniging] en de betrokkenheid van verdachte en zijn medeverdachten en de prijsopdrijvende rol van medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] bij het project [project naam 2] te Terneuzen
en aldus doende heeft [medeverdachte 1] zich met betrekking tot het project [project naam 2] te Terneuzen tegenover de raad van commissarissen van [vereniging] valselijk voorgedaan als betrouwbare en integere directeur/bestuurder, waardoor [vereniging] werd bewogen tot afgifte van bovengenoemd geldbedrag;

3.(eerste cumulatief)

Verdachte heeft tezamen en in vereniging met anderen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2008 in Nederland met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en listige kunstgrepen de [vereniging] (“ [vereniging] ”) bewogen tot de afgifte van een goed, te weten het betalen van een bedrag van euro 262.000,-- aan [medeverdachte 2] hebbende hij, verdachte en zijn mededaders toen, aldaar met bovenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk als volgt gehandeld:
tussen [vereniging] , [medeverdachte 2] , [bedrijf 6] en Aannemersbedrijf [bedrijf 4] werd een “Aanvullende samenwerkingsovereenkomst/ herontwikkelingsovereenkomst [adres 2] ”, gedateerd 21 november 2007, gesloten en ondertekend waaruit financiële verplichtingen voortvloeide voor [vereniging] en tussen enerzijds [verenigings holding] en anderzijds [medeverdachte 2] werd een overeenkomst tot koop van aandelen getekend d.d. 21 december 2007 overeengekomen, inhoudende – zakelijk weergegeven - dat [vereniging] voornoemd de aandelen van [medeverdachte 2] voornoemd in [bedrijf 3] zou overkopen voor euro 262.500,-- en dat [vereniging] op 21 december 2007 euro 262.000,-- heeft betaald aan [medeverdachte 2]
en [medeverdachte 1] heeft per project geld in privé ontvangen van hem verdachte en [naam 1]
en [medeverdachte 1] heeft relevante informatie verzwegen jegens de raad van commissarissen van [vereniging] ten aanzien van het project [project naam 3] te Terneuzen en het geldelijke belang van [vereniging] en de betrokkenheid van verdachte en zijn medeverdachten en de rol van medeverdachte [medeverdachte 2] bij het project [project naam 3] te Terneuzen en aldus doende heeft [medeverdachte 1] zich met betrekking tot het project [project naam 3] te Terneuzen tegenover de raad van commissarissen van [vereniging] valselijk voorgedaan als betrouwbare en/of integere directeur/bestuurder, waardoor [vereniging] werd bewogen tot afgifte van bovengenoemd geldbedrag;

4.(eerste cumulatief)

Verdachte heeft tezamen en in vereniging met anderen in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 in Nederland met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en listige kunstgrepen de [vereniging] (“ [vereniging] ”) bewogen tot de afgifte van een goed, te weten een geldbedrag van euro 6.510.879,-- (incl. BTW) aan [medeverdachte 2] of een ander, hebbende hij, verdachte en zijn mededaders toen, aldaar met bovenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk jegens [vereniging] de valse hoedanigheid van betrouwbare en/of integere directeur/bestuurder aangenomen en relevante informatie verdoezeld jegens de raad van commissarissen van [vereniging] t.a.v. het project [project naam 4] en het geldelijke belang van [vereniging] en de betrokkenheid van hem verdachte en zijn medeverdachten en de prijsopdrijvende rol van [medeverdachte 2] bij het project [project naam 4] te Breda, hierin bestaande dat - zakelijk weergegeven -
[medeverdachte 2] in het project [project naam 4] een prijsopdrijvend effect had op de aankoopprijs ten nadele van het financiële belang van [vereniging] en
bij de aankoop en verkoop van het project ‘ [project naam 4] / [project naam 5] ’ te Breda sprake was van een AB-BC-constructie, waarbij een grote waardesprong in euro’s werd gerealiseerd, immers leverde [bedrijf 5] . grond en appartementsrechten aan [medeverdachte 2] voor euro 4.035.350,68 (excl. BTW) en leverde [medeverdachte 2] vervolgens door aan [vereniging] voor euro 5.471.326,89 (excl. BTW)
en [medeverdachte 1] per project geld in privé heeft ontvangen van verdachte en [naam 1] , waardoor [vereniging] werd bewogen tot afgifte van bovengenoemd geldbedrag;
5.
Verdachte heeft tezamen en in vereniging met anderen, op tijdstippen in de periode van de maand maart 2006 tot en met 31 januari 2012, in Nederland, voorwerpen, te weten telkens geldbedragen verworven en voorhanden gehad,
immers hebben verdachte en verdachtes mededaders, - zakelijk weergegeven - vanaf de bankrekening van [medeverdachte 2] geldbedragen overgeboekt naar de bankrekening van verdachte [medeverdachte 3] met als omschrijving, “ [omschrijving 1] ”, te weten:
jaar 2007 euro 285.600,-- en
jaar 2012 euro 59.500,--
en op de interne rekening-courantrekening tussen enerzijds de onderneming [medeverdachte 3] en anderzijds [verdachte] in privé een geldbedrag als dividenduitkering ontvangen, te weten
in het jaar 2007 euro 250.000,--
terwijl hij, verdachte en zijn mededaders telkens wisten, dat voorwerpen, geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten.
Met betrekking tot het onder feit 5 ten laste gelegde witwassen is door de raadsman aangevoerd dat voor wat betreft het verwerven en voorhanden hebben van de geldbedragen, de in de jurisprudentie ontwikkelde kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing is.
Deze kwalificatie-uitsluitingsgrond komt erop neer dat, indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld-)witwassen kan worden gekwalificeerd.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op de kwalificatie-uitsluitingsgrond niet kan slagen, nu vaststaat dat verdachte - als medepleger - de bewezenverklaarde geldbedragen niet enkel heeft voorhanden gehad maar deze tevens heeft overgedragen. Voor zover de raadsman heeft aangevoerd dat ook in geval van ‘overdragen’ sprake moet zijn van een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp verricht karakter heeft, overweegt de rechtbank dat in casu van dergelijke gedragingen sprake is. Immers kunnen de door verdachte en zijn medeverdachten met de uit de oplichting verkregen geldbedragen verrichte gedragingen - te weten het overboeken van die geldbedragen onder de vermelding van ‘ [omschrijving 1] ’ en ‘ [vermelding 4] ’, waarbij dit geld vermengd raakt met legale gelden en uiteindelijk niet meer als zodanig traceerbaar is - naar het oordeel van de rechtbank bij uitstek worden aangemerkt als gedragingen waardoor de criminele herkomst van dat geld wordt verhuld of verborgen. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.
Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van 2,5 jaar wordt opgelegd, met aftrek van voorarrest. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Bij het bepalen van hun strafeis zijn de officieren van justitie uitgegaan van een benadelingsbedrag van 3.876.061,69 euro, zijnde het (netto) totaalbedrag van alle waardensprongen die in het kader van de negen in het procesdossier onderzochte projecten zijn gerealiseerd. Verder is onder meer rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Tevens hebben de officieren van justitie de opheffing van het (reeds geschorste) bevel tot gevangenhouding gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit en heeft zich niet uitgelaten over de strafoplegging.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met anderen meermalen de [vereniging] opgelicht. [medeverdachte 1] heeft vanuit zijn positie als directeur-bestuurder van [vereniging] binnen een drietal vastgoedprojecten een rol aan [medeverdachte 2] toebedeeld. De in het kader van die projecten door [vereniging] aan [medeverdachte 2] betaalde prijs is zakelijk niet verklaarbaar. Ondertussen werden door verdachten en diens zakelijk partner [naam 1] , samen bestuurders van [medeverdachte 2] , aan [medeverdachte 1] douceurtjes toegestopt. Zodoende vonden buiten het zicht van (de raad van commissarissen van) [vereniging] één-tweetjes plaats waarmee verdachte, [naam 1] en [medeverdachte 1] zich over de rug van [vereniging] bevoordeelden.
Verdachte en zijn mededaders hebben hun oplichtingshandelingen verricht jegens een woningcorporatie, zijnde een instelling werkzaam in het belang van de volkshuisvesting. Daarmee reikt de impact van hun handelen verder dan alleen die organisatie zelf; ook de huurders merken de gevolgen. Daar komt bij dat het oplichten van een woningcorporatie leidt tot ondermijning van het vertrouwen dat de samenleving in zodanige organisaties moet kunnen stellen. Verdachte heeft zich hierom in het geheel niet bekommerd maar heeft enkel oog gehad voor zijn eigen financiële belangen.
Verdachte heeft zich bovendien, samen met anderen, schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen afkomstig van de oplichting van [vereniging] . Met dit handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de integriteit van het financiële en economische verkeer. De rechtbank rekent verdachte dit alles zeer aan.
Voor wat betreft de op te leggen straf hanteert de rechtbank als uitgangspunt de door het LOVS vastgestelde oriëntatiepunten die van toepassing zijn op fraudezaken. Het totale benadelingsbedrag bedraagt, uitgaande van de waardensprongen die binnen de drie bewezenverklaarde projecten zijn gerealiseerd, ruim 2.170.000,00 euro. Voor wat betreft het witwassen, waarmee een totaalbedrag van 595.100,00 euro is gemoeid, houdt de rechtbank er rekening mee dat deze gedragingen in het verlengde liggen van de bewezenverklaarde oplichtingen.
Uitgaande van het benadelingsbedrag acht de rechtbank een gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte bij het ILT-onderzoek enigszins openheid van zaken heeft gegeven, alhoewel daarbij aangetekend dient te worden dat verdachte zijn aanvankelijke openbaringen in een latere fase van het onderzoek heeft willen bijstellen. Met betrekking tot de persoon van verdachte slaat de rechtbank in het bijzonder acht op de hoge leeftijd van verdachte.
De rechtbank zal bij de strafoplegging eveneens rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf het moment dat verdachte op 21 mei 2012 in verzekering werd gesteld. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdediging op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. In dit verband stelt de rechtbank vast dat weliswaar sprake is van een omvangrijk en ingewikkeld onderzoek, maar dat dit nog niet rechtvaardigt dat het openbaar ministerie de zaak eerst op 17 november 2015 (voor regievoering) op zitting heeft aangebracht. De vertraging die is opgetreden als gevolg van het door de verdediging gebruikmaken van haar processuele bevoegdheden, laat de rechtbank voor rekening van verdachte. Al het voorgaande in aanmerking nemende komt de rechtbank tot de conclusie dat de redelijke termijn met 2 jaren is overschreden.
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op de voornoemde oriëntatiepunten in beginsel een gevangenisstraf van 30 maanden passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaar.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van voormelde duur.
De rechtbank acht een voorwaardelijk strafdeel op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden nieuwe (soortgelijke) strafbare feiten te plegen, te meer nu verdachte naar eigen zeggen nog altijd in de vastgoedbranche actief is.
De rechtbank legt een lichtere straf op dan de door de officieren van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank op grond van hetgeen zij bewezen acht een ander (lager) benadelingsbedrag tot uitgangspunt neemt en verdachte bovendien van enkele feiten (partieel) wordt vrijgesproken. De rechtbank is van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De vordering van de benadeelde partij [vereniging] .
Het standpunt van de officier van justitie.
Namens het openbaar ministerie is verzocht de vordering hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schademaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
Door de raadsman is aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij niet voor toewijzing vatbaar is. De wijze waarop de benadeelde partij haar schade heeft becijferd, namelijk door de schade gelijk te stellen aan de som van de door [medeverdachte 2] met betrekking tot de ten laste gelegde projecten behaalde resultaten, is te simplistisch en juridisch onhoudbaar. Het standpunt van verdachte is dat de benadeelde partij geen schade heeft geleden, nu volgens artikel 6:100 van het Burgerlijk Wetboek toerekenbare voordelen in mindering strekken op die schade en de onderhavige projecten voor de benadeelde partij grote voordelen hebben opgeleverd. Een en ander betekent dat er op zijn minst aanleiding bestaat voor een deskundigenonderzoek naar de vermeende schade, waarvoor in de onderhavige strafrechtelijke procedure geen plaats is.
Beoordeling.De rechtbank is van oordeel dat op basis van de thans aan de vordering ten grondslag liggende stukken de gegrondheid van de vordering niet afdoende beoordeeld kan worden. Door de verdediging is de hoogte van de vordering gemotiveerd betwist. De rechtbank is van oordeel dat de stelling dat door [medeverdachte 2] in de projecten behaalde omzet één-op-één de door de benadeelde partij geleden (civielrechtelijke) schade vertegenwoordigt, te simplistisch is voorgesteld en juridisch niet houdbaar is. Nu een nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de gestelde schade naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zal de rechtbank de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 47, 57, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde;
- verklaart het onder 1 primair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1 primair, feit 3 en feit 4 telkens:
medeplegen van oplichting
t.a.v. feit 5:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd
- verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
- legt op de volgende straffen:
t.a.v. feiten 1 primair, 3, 4 en 5:
Gevangenisstrafvoor de duur van
24 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan
6 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beslissing t.a.v. de voorlopige hechtenis:
-
heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 22 juni 2012 reeds geschorst.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [vereniging] :
  • verklaart de benadeelde partij [vereniging] te [gemeente]
  • compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, voorzitter,
mr. M.T. van Vliet en mr. E. Boersma, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P. Susijn, griffier,
en is uitgesproken op 1 februari 2018.
BIJLAGE 1
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 12 december 2017 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste
gelegd dat:
1.

(“Project [project naam 2] ”, 3.4)

hij verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op een (of meer) tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 23 juni 2005 tot en met 21 maart 2006, te Breda, Eindhoven en/of (elders) in Nederland,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels, de [vereniging] (“ [vereniging] ’), althans een of meer ander(en),
Heeft/hebben bewogen en/of doen bewegen tot middellijke en/of onmiddellijke afgifte(n) van (een) goed/goederen, te weten van een geldbedrag van (circa) euro 2.866.573,67 (doc.1441), althans van (circa) euro 2.700.000,-- of (circa) euro 471.142,-- (doc.176), in elk geval enig(e) geldbedrag(en) en/of enig(e) goed(eren), aan [medeverdachte 2] en/of (een) ander(en),
hebbende hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen, aldaar (telkens) met bovenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid als volgt gehandeld:
[medeverdachte 1] heeft op of omstreeks 23 juni 2005 (een) bespreking(en) gevoerd met de heer [naam 3] van het bedrijf [bedrijf 1] , waarbij het project [project naam 2] met [medeverdachte 1] werd besproken en kenbaar werd gemaakt dat dit project te koop was, waarbij [medeverdachte 1] kenbaar maakte dat hij/ [vereniging] geïnteresseerd was en/of die [naam 3] de zaak moest regelen met (mede)verdachte [verdachte] voornoemd, vertegenwoordiger van [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 2] ., althans woorden van soortgelijke aard of strekking
en/of
[medeverdachte 1] en/of [verdachte] en/of [naam 3] hebben/heeft op het kantoor van [vereniging] op 26 oktober 2005 (een) (onderlinge) bespreking(en) gevoerd met betrekking tot het project [project naam 2] ( [adres 3] )
en/of
[medeverdachte 1] heeft een brief, gedateerd 8 november 2005, afkomstig van [medeverdachte 3] , op briefpapier van [medeverdachte 2] en gericht aan [vereniging] waarin - zakelijk weergegeven - gesproken werd over de aankoop van project [project naam 2] te Terneuzen (percelen met opstallen) voor een bedrag groot (circa) euro 2.700.000,-- k.k.. voor akkoord ondertekend en/of geretourneerd (doc.193)
en/of
verdachte en/of verdachtes mededader(s) hebben/heeft in een brief op briefpapier van [medeverdachte 2] , gedateerd 8 november 2005 en gericht aan [bedrijf 7] , t.a.v. de heren [naam 3] en [naam 6] , aangegeven dat [medeverdachte 2] , mede namens [medeverdachte 3] , bereid was/waren – zakelijk weergegeven - voor het project [project naam 2] te Terneuzen een bod te doen groot euro 2.100.000,-- k.k. (doc.008/11)
en/of
verdachte en/of verdachtes mededader(s) zijn/is met de verkopende partij [bedrijf 7] , tijdens een bespreking in de maand november 2005, overeengekomen en/of hebben/heeft in een brief d.d. 30 november 2005 van de zijde van [bedrijf 7] bevestigd aan [medeverdachte 3] - zakelijk weergegeven - , dat de percelen gelegen aan de [project naam 2] te Terneuzen, met opstallen onder voorwaarden konden worden gekocht voor euro 2.225.000,-- k.k. (doc.008/12).
en/of
verdachte en/of verdachtes mededader(s) hebben/heeft in een brief, gedateerd 9 december 2005, afkomstig van [medeverdachte 3] en gericht aan [bedrijf 7] - zakelijk weergegeven- bevestigd dat hij/zij bereid was/waren beide objecten (postkantoor en sporthal) te verwerven voor het bedrag euro 2.225.000,-- kk (doc.008/16)
en/of
verdachte en/of verdachtes mededader(s) hebben/heeft bij de aankoop en verkoop van het project [project naam 2] te Terneuzen een AB - BC-constructie toegepast, waarbij een (onverklaarbare) waardesprong groot (circa) euro 475.000,-- , in elk geval een (grote) waardesprong in Euro’s werd gerealiseerd, immers op een en dezelfde dag, (14 maart 2006), passeerden bij twee verschillende notarissen de leveringsaktes, waarbij [bedrijf 1] voor euro 2.225.000,-- leverde aan [medeverdachte 2] (doc.013) en [medeverdachte 2] (vervolgens) (door)leverde aan [vereniging] voor (circa) euro 2.866.573,67 (doc.1441) althans euro 2.700.000,-- (doc.014),
zulks terwijl [medeverdachte 1] namens [vereniging] het project [project naam 2] te Terneuzen
ook rechtstreeks en/of tegen een (aanzienlijk) lager bedrag had kunnen kopen van het bedrijf [bedrijf 1] / [bedrijf 7] en/of
[medeverdachte 1] heeft niet voorafgaand aan de verwerving van het project [project naam 2] te Terneuzen een haalbaarheidsstudie verricht, dan wel laten verrichten, zulks terwijl in een notitie, getiteld: “werkafspraken inzake verwervingen/vervreemdingen”, afkomstig van het MT-bestuur van [vereniging] en gericht aan de Raad van Commissarissen (RvC) van [vereniging] d.d. 14 september 2004, schriftelijk was vastgelegd dat aan iedere acquisitie een haalbaarheidsstudie ten grondslag zou moeten liggen die besproken en unaniem goedgekeurd zou moeten zijn door het MT van [vereniging] (doc.348)
en/of
[medeverdachte 1] heeft en/of zou geld in privé ontvangen van verdachte(n) [verdachte] (voornoemd)
en/of [naam 1] (voornoemd) en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) zou(den) (een deel van) de gemaakte winst per project onderling verdelen
en/of
[medeverdachte 1] heeft (relevante) informatie verdoezeld en/of verzwegen jegens en/of geen, althans onjuiste en/of onvolledige informatie verschaft aan (de Raad van Commissarissen en/of het Directieteam van) [vereniging] ten aanzien van het project [project naam 2] te Terneuzen en/of het (geldelijke) belang van [vereniging] en/of de betrokkenheid van verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of de (prijsopdrijvende) rol van medeverdachte(n) [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] bij het project [project naam 2] te Terneuzen en/of (aldus doende) heeft [medeverdachte 1] zich met betrekking tot het project [project naam 2] te Terneuzen tegenover (de Raad van Commissarissen en/of het Directieteam van) [vereniging] valselijk en/of ten onrechte voorgedaan als betrouwbare en/of integere en/of loyale directeur/bestuurder,
waardoor [vereniging] en/of (een) ander(en) werd(en) bewogen tot afgifte(n) van bovengenoemd(e) geldbedrag(en), althans (een) goed(eren);
art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art. 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling zou kunnen leiden, dat
hij, verdachte op of omstreeks 14 maart 2006, althans op een tijdstip in of omstreeks de periode van 23 juni 2005 tot en met 21 maart 2006 in de gemeente Breda, Eindhoven en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (mede)verdachte [medeverdachte 1] en/of een ander of anderen,
opzettelijk een geldbedrag groot (circa) euro 2.866.573,67 (doc.1441), althans (circa) euro 2.700.000,-- , of (circa) euro 475.000,-- (project [project naam 2] ), (3.4)
in elk geval (telkens) enig(e) geldbedrag(en), dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan (de Woningbouw) [vereniging] , (“ [vereniging] ’) (doc. 001), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en welk(e) geldbedrag(en) (mede)verdachte [medeverdachte 1] , (telkens) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking bij en/of van zijn beroep van/als directeur en/of directeur-bestuurder van [vereniging] (amb.074), in elk geval (telkens) anders dan door misdrijf onder zich had, (telkens) zich wederrechtelijk heeft toegeëigend;
art. 322/321 Wetboek van Strafrecht
art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
(Project St. Maartensdijk; project 3.7)
hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen, op een (of meer)
tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2007, te Breda, Eindhoven en/of (elders) in Nederland,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels, de [vereniging] (‘ [vereniging] ”), althans een (of meer) anderen,
heeft/hebben bewogen en/of doen bewegen tot de middellijke en/of onmiddellijke afgifte(n) van (een)
goed/goederen, te weten een geldbedrag groot (circa) euro 399.183,64 (doc.1444), althans (circa) euro 375.000,-- (doc.038/03), of (circa) euro 230.250,--, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), en/of enig(e) goed(eren), aan (mede)verdachte [medeverdachte 3] en/of (een) ander(en),
hebbende hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen, aldaar (telkens) met bovenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid als volgt gehandeld:
[medeverdachte 1] heeft een brief (gedateerd 10 februari 2006), afkomstig van [medeverdachte 2]
en gericht aan [vereniging] , waarin - zakelijk weergegeven - gesproken werd over de aankoop/overname van project ‘ [project naam 6] (grond en bouwrechten voor 15 appartementen) voor een bedrag groot (circa) euro 375.000,-- k.k., voor akkoord ondertekend en/of geretourneerd (doc.631) en/of was akkoord met die aankoop/overname,
en/of
[medeverdachte 1] heeft (namens [vereniging] ) op of omstreeks 16 mei 2006 een koopovereenkomst
gesloten tussen [vereniging] (koper) en (mede)verdachte [medeverdachte 3] (verkoper) voor wat
betrof- zakelijk weergegeven - de aankoop van grond (965 m2) in het project ‘ [project naam 1] ’ te Sint
Maartensdijk, voor een bedrag groot (circa) euro 375.000,-- en/of in die koopovereenkomst (doc.412/2) niet
vermeld, verhuld en/of verzwegen dat de koopprijs (circa) euro 389-- per m2 bedroeg,
en/of
verdachte en/of verdachtes mededader(s) hebben/heeft bij de aankoop en verkoop van het project ‘ [project naam 1]
te St. Maartensdijk een AB - BC-constructie toegepast, waarbij een (onverklaarbare) waardesprong
groot (circa) euro 230.250,-- , in elk geval een (grote) waardesprong in Euro’s werd gerealiseerd, immers
passeerden op een en dezelfde dag, 16 oktober 2007, bij twee verschillende notarissen de leveringsaktes, waarbij
de gemeente Tholen het perceel aan [medeverdachte 3] leverde voor (circa) euro 144.750,-- (euro
150,-- per m2) (doc.035) en [medeverdachte 3] (vervolgens) (door)leverde aan [vereniging] voor
(circa) euro 375.000,-- (euro 389 per m2) (doc.038)
en/of
[medeverdachte 1] heeft niet voorafgaand aan de verwerving danwel achteraf de condities rondom de
verwerving van het project [project naam 1] te St. Maartensdijk meegedeeld aan de Raad van Commissarissen
van [vereniging] , zulks terwijl in een notitie, getiteld: “werkafspraken inzake verwervingen/vervreemdingen,
afkomstig van het MT-bestuur van [vereniging] en gericht aan de Raad van Commissarissen van [vereniging] , d.d.
14 september 2004, - zakelijk weergegeven - was vastgelegd, dat de directeur de raad zou informeren, voor de
aankoop of na de aankoop, over de condities waaronder deze tot stand was gekomen (doc.348)
en/of
[medeverdachte 1] heeft en/of zou (per project) geld in privé ontvangen van verdachte en/of
medeverdachte [naam 1] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) zou(den) (een deel) van de gemaakte
winst per project/object onderling verdelen en/of
[medeverdachte 1] heeft (relevante) informatie verdoezeld en/of verzwegen jegens en/of geen, althans
onjuiste en/of onvolledige informatie verschaft aan (de Raad van Commissarissen en/of het Directieteam van)
[vereniging] ten aanzien van het project ‘ [project naam 1] ’ te Sint Maartensdijk en/of het (geldelijke) belang van
[vereniging] en/of de betrokkenheid van verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of de (prijsopdrijvende) rol van medeverdachte [medeverdachte 3] bij het project ‘ [project naam 1] ’ te Sint Maartensdijk en/of
(aldus doende) heeft [medeverdachte 1] zich met betrekking tot het project ‘ [project naam 1] ’ te Sint
Maartensdijk tegenover (de Raad van Commissarissen en/of het Directieteam van) [vereniging] valselijk en/of ten
onrechte voorgedaan als betrouwbare en/of integere en/of loyale directeur/bestuurder,
waardoor [vereniging] en/of (een) ander(en) werd(en) bewogen tot afgifte(n) van bovengenoemd(e)
geldbedrag(en), althans (een) goed(eren);
art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art. 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling zou kunnen leiden, dat
hij, verdachte op of omstreeks 16 oktober 2007, althans op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 januari
2006 tot en met 31 december 2007 in de gemeente(n) Breda, Eindhoven en/of elders in Nederland, tezamen en
in vereniging met (mede)verdachte [medeverdachte 1] en/of een ander of anderen,
opzettelijk een geldbedrag, groot (circa) euro 399.183,64 (doc.1444), althans (circa) euro 375.000,-, of (circa)
euro 230.250,-- ( [project naam 1] , (3.7)
in elk geval (telkens) enig(e) geldbedrag(en), dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [vereniging]
, (“ [vereniging] ”) (doc.001), in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s) en welk(e) geldbedrag(en) (mede)verdachte [medeverdachte 1] , (telkens) uit hoofde
van zijn persoonlijke dienstbetrekking bij en/of van zijn beroep van/als directeur en/of directeur-bestuurder van
[vereniging] (amb.074), in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, (telkens) zich wederrechtelijk heeft
toegeëigend;
art. 322/321 Wetboek van Strafrecht
art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
(project “ [project naam 3] ”, 3.9)
hij verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op een (of meer) tijdstip(pen)
gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2008, in de gemeente Breda,
Eindhoven en/of (elders) in Nederland,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door hetzij het
aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of listige kunstgrepen en/of een
samenweefsel van verdichtsels, de [vereniging] (“ [vereniging] ”), althans (een) ander(en),
heeft/hebben bewogen en/of doen bewegen tot het aangaan van (een) schuld(en), te weten
het overeenkomen, sluiten en/of ondertekenen van de samenwerkingsovereenkomst “ [project naam 3]
te Terneuzen”, tussen enerzijds [vereniging] en [medeverdachte 2]
BV en anderzijds Aannemersbedrijf [naam 4] , gedateerd 19 januari 2006 en/of het maken van afspraken
waardoor er voor [vereniging] financiële verplichtingen ontstonden (doc.279)
en/of
het overeenkomen, sluiten en/of ondertekenen van een “Aanvullende samenwerkingsovereenkomst
herontwikkelingsovereenkomst [adres 2] ”, gedateerd 21 november 2007, tussen [vereniging] , [medeverdachte 2]
, [project naam 3] BV en/of Aannemersbedrijf [naam 4] BV (doc.307 en doc.312), waarin
onder meer t.a.v. de financiering werd overeengekomen -zakelijk weergegeven- dat [vereniging] een geldlening
zal verstrekken groot (circa) euro 2.700.000,-- en een rekening-courant faciliteit (maximaal euro 2.300.000,--)
zal bieden aan [project naam 3] BV, teneinde [project naam 3] BV in de gelegenheid te stellen om aan haar
betalingsverplichtingen te kunnen voldoen
en/of
het overeenkomen, sluiten en/of ondertekenen van een rekening courant, althans krediet overeenkomst
( [vereniging] - [project naam 3] BV), gedateerd 21 november 2007, tussen enerzijds [vereniging] (leninggever) en
anderzijds [project naam 3] BV (leningnemer), waarin - zakelijk weergegeven - de leninggever er zich toe bereid
verklaarde in de vorm van een rekening-courantkrediet een bedrag (maximaal euro 2.300.000,--) te verstrekken,
(doc.309)
en/of
het overeenkomen, sluiten en/of ondertekenen van een overeenkomst van geldlening ( [vereniging] - [project naam 3]
BV), gedateerd 21 november 2007, waarin - zakelijk weergegeven - was overeengekomen dat de leninggever
( [vereniging] ) bereid was aan leningnemer ( [project naam 3] BV) een lening (groot euro 2.700.000,--) te verstrekken,
(doc.310),
en/of
heeft/hebben bewogen en/of doen bewegen tot de middellijke en/of onmiddellijke afgifte(n) van (een)
goed/goederen, te weten het betalen van (een) bedrag(en) van (circa) euro 262.000,-- en/of (circa) euro
2.300.000,-- en/of (circa) euro 2.700.000,--, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), en/of enig goed, aan [medeverdachte 2]
en/of (een) ander(en), (doc.388)
hebbende hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen, aldaar (telkens) met bovenomschreven
oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid als
volgt gehandeld:
tussen [vereniging] , [medeverdachte 2] , [project naam 3] BV en/of Aannemersbedrijf [naam 4] BV
werd een “Aanvullende samenwerkingsovereenkomst/herontwikkelingsovereenkomst [adres 2] ”,
gedateerd 21 november 2007, overeengekomen, gesloten en/of ondertekend waaruit financiële/zakelijke
verplichtingen voortvloeide voor [vereniging] (doc.312)
en/of
tussen enerzijds [vereniging] (leninggever) en anderzijds [project naam 3] BV (leningnemer) werd een rekening
courant, althans krediet overeenkomst gesloten, gedateerd 21 november 2007, waarin - zakelijk weergegeven -
werd overeengekomen de verstrekking van een rekening-courantkrediet van een bedrag maximaal euro
2.300.000,-- (doc.309)
en/of
tussen enerzijds [vereniging] (leninggever) en anderzijds [project naam 3] BV (leningnemer), werd een
overeenkomst van geldlening gesloten, gedateerd 21 november 2007, waarin - zakelijk weergegeven - was
overeengekomen dat de leninggever bereid was aan leningnemer een lening van euro 2.700.000,-- te verstrekken
(doc.310)
en/of
tussen enerzijds [verenigings holding] en anderzijds [medeverdachte 2] werd een overeenkomst
tot koop van aandelen, getekend 21 december 2007 (doc.311), overeengekomen, inhoudende - zakelijk
weergegeven - dat [vereniging] voornoemd de aandelen van [medeverdachte 2] voornoemd in [bedrijf 3] BV zou
overkopen voor (circa) euro 262.500,-- en/of dat [vereniging] op of omstreeks 21 december 2007, voornoemde
(circa) euro 262.000,-- heeft betaald aan [medeverdachte 2] (doc.344), door welke
aankoop/overname van aandelen van [medeverdachte 2] in [bedrijf 3] BV in december 2007
(doc.311), [vereniging] voor 100 % aandeelhouder was geworden in [bedrijf 3] BV en voor 50% aandeelhouder
was geworden in [project naam 3] BV (doc.312, en pv. blz. 300293)
en/of
(mede)verdachte [medeverdachte 1] heeft en/of zou (per project) geld in privé ontvangen van hem verdachte en/of
medeverdachte(n) [naam 1] en/of verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) zou(den) (een deel
van) de gemaakte winst per project/object onderling verdelen
en/of
[medeverdachte 1] heeft (relevante) informatie verdoezeld en/of verzwegen jegens en/of geen, althans
onjuiste en/of onvolledige informatie verschaft aan (de Raad van Commissarissen en/of het Directieteam van)
[vereniging] ten aanzien van het project [project naam 3] te Terneuzen en/of het (geldelijke) belang van [vereniging]
en/of de betrokkenheid van verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of de (prijsopdrijvende) rol van
medeverdachte(n) [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] bij het project
[project naam 3] te Terneuzen en/of (aldus doende) heeft [medeverdachte 1] zich met betrekking tot het
project [project naam 3] te Terneuzen tegenover (de Raad van Commissarissen en/of het Directieteam van)
[vereniging] valselijk en/of ten onrechte voorgedaan als betrouwbare en/of integere en/of loyale
directeur/bestuurder,
waardoor [vereniging] en/of (een) ander(en) werd(en) bewogen tot het aangaan van bovenomschreven schuld(en)
en/of tot afgifte(n) van bovengenoemd(e) geldbedrag(en), althans (een) goed(eren);
art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art. 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en/of
hij, verdachte op of omstreeks 21 december 2007, althans op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1
januari 2006 tot en met 31 december 2008 in de gemeente(n) Breda, Eindhoven en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (mede)verdachte [medeverdachte 1] en/of een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een geldbedrag groot (circa) euro 262.000,-- (project [project naam 3] ), (3.9)
in elk geval (telkens) enig(e) geldbedrag(en), dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [vereniging]
, (‘ [vereniging] ) (doc.001). in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s) en welk(e) geldbedrag(en) (mede)verdachte [medeverdachte 1] , (telkens) uit hoofde
van zijn persoonlijke dienstbetrekking bij en/of van zijn beroep van/als directeur en/of directeur-bestuurder van
[vereniging] (amb.074). in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, (telkens) zich wederrechtelijk heeft
toegeëigend;
art. 322/321 Wetboek van Strafrecht
art. 47 lid 1 ahf7sub 1 Wetboek van Strafrecht
4.
(Project “ [project naam 4] ”, 3.8)
hij verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, op een (of meer) tijdstip(pen)
gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2012, in de gemeente(n) Breda,
Eindhoven en/of (elders) in Nederland,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door hetzij het
aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of listige kunstgrepen en/of een
samenweefsel van verdichtsels, de [vereniging] (“ [vereniging] ”), althans een of meer
ander(en),
heeft/hebben bewogen en/of doen bewegen tot het aangaan van (een) schuld(en), te weten:
het akkoord gaan door de Raad van Commissarissen van [vereniging] , op 19 april 2010, met het
investeringsvoorstel groot (circa) euro 26.566.050,-- inzake het project [project naam 4] , (Besluit 09, 147 woningen
[project naam 4] , [project naam 5] Breda) (doc.203, 204 en doc.484) en/of
en/of
het overeenkomen/aangaan/tekenen van een intentieovereenkomst inzake het project “ [project naam 4] [project naam 5] ”
te Breda, gedateerd 28 juli 2010, tussen [medeverdachte 2] enerzijds en [vereniging] anderzijds
(doc.482)
en/of
het (laten) opmaken en/of ondertekenen van een leveringsakte tussen enerzijds [medeverdachte 2]
(verkoper) en anderzijds [vereniging] (koper), op 29 december 2011, met betrekking tot de levering van (onder
andere) appartementsrechten, voor een koopprijs van (circa) euro 5.471.326,89 (excl. BTW), in elk geval een
geldbedrag (doc.053) en/of waardoor (telkens) (een) financiële/zakelijke verplichting(en) ontstond(en) voor
[vereniging]
en/of
heeft/hebben bewogen en/of doen bewegen tot de middellijke en/of onmiddellijke afgifte(n) van (een)
goed/goederen, te weten een (of meer) geldbedrag(en) van (circa) euro 6.510.879,-- (incl. BTW) (doc.53 en
doc.1445/2), althans (circa) euro 1.650.380,36 (amb.264, doc.1147), in elk geval enig(e) geldbedrag(en) en/of
enig(e) goed(eren), aan [medeverdachte 2] en/of (een) ander(en),
hebbende hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen, aldaar (telkens) met bovenomschreven
oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
jegens [vereniging] en/of (een) ander(en),
de valse hoedanigheid van betrouwbare en/of integere en/of loyale directeur/bestuurder aangenomen
en/of
(relevante) informatie verdoezeld en/of verzwegen en/of verheimelijkt jegens en/of geen, althans onjuiste en/of
onvolledige informatie verschaft/verstrekt aan (de Raad van Commissarissen en/of het Directieteam van)
[vereniging] t.a.v. het project [project naam 4] en/of het (geldelijke) belang van [vereniging] en/of de betrokkenheid van
hem verdachte en/of zijn medeverdachten en/of (de prijsopdrijvende) rol van [medeverdachte 2]
bij het project/object [project naam 4] te Breda,
hierin bestaande dat - zakelijk weergegeven -
in de vergadering van de Raad van Commissarissen van [vereniging] van 19 april 2010 door medeverdachte
[medeverdachte 1] een onjuiste voorstelling van zaken was gegeven met betrekking tot de besluitvorming nieuwbouw
[project naam 5] Project [project naam 4] te Breda (doc.203), namelijk dat [medeverdachte 2] in
werkelijkheid niet optrad als zelfstandige (project)-ontwikkelaar,
en/of
(het tussenschuiven van) [medeverdachte 2] in het project [project naam 4] , een prijsopdrijvend effect
had/zou hebben op de aankoopprijs en/of de bouwsom en/of ten nadele van het (aankoop)budget en/of het
financiële/zakelijke belang van [vereniging] ,
en/of
‘met betaling volgens een termijnregeling’ in het investeringsvoorstel “besluitvorming nieuwbouw [project naam 5]
Project [project naam 4] te Breda van 12 april 2010”, in werkelijkheid een vorm van voorfinanciering.
althans een financieringsregeling van het project betrof en/of [medeverdachte 2] niet over
voldoende (eigen) vermogen beschikte om dit project uit eigen middelen te kunnen financieren (doc.484)
en/of
(daarnaast) een intentieovereenkomst inzake het project “ [project naam 4] - [project naam 5] ” te Breda, gedateerd 28 juli
2010, tussen enerzijds [medeverdachte 2] en anderzijds [vereniging] was overeengekomen (doc.482)
en/of
[medeverdachte 2] een geldlening/voorfinanciering, in elk geval een geldbedrag, zou ontvangen
van [vereniging] (doc.107)
en/of
een ontbindende voorwaarde in de intentieovereenkomst tussen [medeverdachte 2] enerzijds en de
[vereniging] anderzijds was opgenomen en/of [vereniging] hiervan gebruik had kunnen maken
(doc.124)
en/of
de voortgang van het project [project naam 4] moeilijkheden ondervond naar aanleiding van de (omslachtige)
projectfinanciering en/of het tot 27 december 2011 ontbreken van de (WSW)borgingsfaciliteit voor het project
(doc.1116, doc. 624)
en/of
bij de aankoop en verkoop van het project ‘ [project naam 4] / ‘ [project naam 5] ’ te Breda, sprake was van een AB - BC-constructie, waarbij een (onverklaarbare) waardesprong groot (circa) euro 1.708.811,-- in elk geval een (grote) waardesprong in euro’s, werd gerealiseerd, immers op een en dezelfde dag, 29 december 2011,
passeerden bij twee verschillende notarissen de leveringsaktes en/of leverde [bedrijf 5] grond en/of
appartementsrechten aan [medeverdachte 2] voor (circa) euro 4.035.350,68 (excl. BTW),
(doc.052), in elk geval een geldbedrag en leverde [medeverdachte 2] (vervolgens) door aan
[vereniging] voor (circa) euro 5.471.326,89 (excl. BTW), in elk geval een geldbedrag (doc.053)
en/of
(mede)verdachte [medeverdachte 1] (per project) geld in privé heeft ontvangen en/of zou ontvangen van verdachte
en/of medeverdachte [naam 1] en/of dat (een deel van) de gemaakte winst per project/object onderling tussen
verdachte en/of zijn mededader(s) zou worden verdeeld,
waardoor [vereniging] en/of(een) ander(en) werd(en) bewogen tot het aangaan van bovenomschreven schuld(en)
en/of tot afgifte(n) van bovengenoemd(e) geldbedrag(en), althans (een) goed(eren);
art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art. 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en/of
hij, verdachte op of omstreeks 29 december 2011, althans op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1
november 2009 tot en met 31 december 2012 in de gemeente(n) Breda, Eindhoven en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (mede)verdachte [medeverdachte 1] en/of een ander of anderen,
opzettelijk een geldbedrag groot (circa) euro 6.510.879,-- , althans (circa) euro 1.650.380,36 (project
[project naam 4] ), (3.8)
in elk geval (telkens) enig(e) geldbedrag(en), dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [vereniging]
, (‘ [vereniging] ”) (doc.001), in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s) en welk(e) geldbedrag(en) (mede)verdachte [medeverdachte 1] , (telkens) uit hoofde
van zijn persoonlijke dienstbetrekking bij en/of van zijn beroep van/als directeur en/of directeur-bestuurder van
[vereniging] , (amb.074), in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, (telkens) zich wederrechtelijk heeft
toegeëigend;
art. 322/32 1 Wetboek van Strafrecht)
art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans een ander, op een of meer
tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van de maand maart 2006 tot en met 22 mei 2012, in de gemeente
Breda en/of Eindhoven en/of (elders) in Nederland, en/of Zwitserland,
(van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt),
hebbende hij, verdachte en/of verdachtes mededader(s), van (een) voorwerp(en), te weten (telkens) (een)
geldbedrag(en), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of
verplaatsing verborgen en/of verhuld, danwel verborgen of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die
geldbedrag(en) was/waren, en/of (een) voorwerp(en), te weten (telkens) (een) geldbedrag(en) verworven,
voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van een of meer van dat/die geldbedrag(en) gebruik
gemaakt,
immers verdachte en/of verdachtes mededader(s) heeft/hebben, - zakelijk weergegeven –
vanaf de bankrekening van [medeverdachte 2] (een) geldbedrag(en) van in totaal (circa) euro
1.368.500,--, in elk geval (telkens) (een) geldbedrag(en) overgeboekt naar de bankrekening van verdachte
[medeverdachte 3] met (o.a.) als omschrijving, “ [omschrijving 1] ”, (te weten:)
(jaar 2007 euro 285.600,--) (amb.247, doc.1233 en 1265) (en/of)
(jaar 2008 euro 357.000,--) (amb.247, doc.1234, 1266 en 1280) (en/of)
(jaar 2010 euro 119.000,--) (amb.247, doc.1235, 1267 en 1315) (en/of)
(jaar 2011 euro 238.000,--) (amb.247, doc.1236, 1268 en 1282) (en/of)
(jaar 2011 euro 59.500,--) (amb.247, doc.1237, 1269 en 1283) (en/of)
(jaar 2011 euro 178.500,--) (amb.247, doc.1238, 1276 en 1285) (en/of)
(jaar 2012 euro 59.500,--) (amb.247, doc.1239 en 1284) (en/of)
(jaar 2012 euro 17.850,--) (amb.247, doc.1240 en 1287) (en/of)
(jaar 2012 euro 17.850,--) (amb.247, doc.1240-2 en 1287-2) (en/of)
(jaar 2012 euro 17.850,--) (amb.247, doc.1240-3 en 1287-3) (en/of)
(jaar 2012 euro 17.850,--) (amb.247, doc.1241-2 en 1287-4)
en/of
op de (interne) rekening-courantrekening tussen enerzijds de onderneming [medeverdachte 3] en
anderzijds [verdachte] (in privé) (een) geldbedrag(en) van in totaal (circa) euro 750.000,-- in elk geval een
geldbedrag, als [vermelding 4] (uitkering) ontvangen/ bijgeschreven gekregen, te weten
in het jaar 2007 euro 250.000,-- (amb.280, doc.1371, 1373 en 1374) en/of
in het jaar 2008 euro 500.000,-- (amb.280, doc.1375, 1376 en 1377)
en/of
op of omstreeks 7 mei 2008 op een (Zwitserse) ( [bank] )bankrekening ( [naam rekening] reknr.
[rekeningnummer 6] ), (partnernummer [partnernummer] ), ten name van [verdachte] geopend en/of op die
rekening CHF 25.000,-- in elk geval een geldbedrag gestort en/of ontvangen en/of voorhanden gehad
(amb.274, amb.293, amb.293b, doc.1553 1/31)
en/of
in of omstreeks de periode van 7 mei 2008 tot en met 9januari 2012, althans tot 30 mei 2012, op een
(Zwitserse) ( [bank] )bankrekening ( [naam rekening] reknr. [rekeningnummer 6] ), ten name van [verdachte]
, een of meer geldbedrag(en) ontvangen, te weten (onder meer):
op of omstreeks 21 mei 2008 (circa) CHF 49.553,90 en/of
op of omstreeks 17 juni 2008 (circa) CHF 41.017,80 en/of
op of omstreeks 29 januari 2009 (circa) CHF 54.758,20 en/of
op of omstreeks 18 februari 2009 (circa) CHF 25.414,60 en/of
op of omstreeks 7 september 2009 (circa) CHF 28.008,05 en/of
op of omstreeks 23 oktober 2009 (circa) CHF 25.193,05 en/of
op of omstreeks 28 oktober 2009 (circa) CHF 22.480,80 en/of
op of omstreeks 5 januari 2010 (circa) CHF 25.840,30 en/of
op of omstreeks 30 maart 2010 (circa) CHF 26.741,60 en/of
op of omstreeks 5 januari 2011 (circa) CHF 15.162,30 en/of
op of omstreeks 6 januari 2012 (circa) CHF 15.879,05 en/of
vanaf die bankrekening een of meer geldbedrag(en) in contanten opgenomen, te weten (onder meer)
op of omstreeks 30 juli 2008 (circa) CHF 2.500,00 en/of
op of omstreeks 31 december 200$ (circa) CHF 3.000,00 en/of
op of omstreeks 30 januari 200$ (circa) CHF 8.340,75 en/of
op of omstreeks 23 februari 2008 (circa) CHF 5.000,00 en/of
op of omstreeks 26 oktober 2009 (circa) CHF 7.687,50 en/of
op of omstreeks 4 december 2009 (circa) CHF 7.657,50 en/of
op of omstreeks 7 mei 2010 (circa) CHF 15.745,00 en/of
op of omstreeks 29 oktober 2010 (circa) CHF 5.000,00 en/of
op of omstreeks 26 mei 2011 (circa) CHF 5.000,00 en/of
op of omstreeks 5 augustus 2011 (circa) CHF 17.500,00 en/of
op of omstreeks 8 november 2011 (circa) CHF 3.000,00 en/of
op of omstreeks 5 januari 2012 (circa) CHF 35.000,00 en/of
(telkens) gelden voorhanden gehad op die bankrekening (amb.274, amb.293, amb.293b, doc.1553 blz. 1/31)
en/of
in of omstreeks de periode van 9 juli 2009 tot en met 9 januari 2012, op een (Zwitserse) (Beleggings)rekening
(reknr. [rekeningnummer 8] ), ten name van [verdachte] , een of meer geldbedrag(en) ontvangen , te
weten (onder meer)
op of omstreeks 9 juli 2009 (circa) CHF 27.432,15 en/of
op of omstreeks 27 oktober 2009 (circa) CHF 26.839,20 en/of
op of omstreeks 30juli 2010 (circa) CHF 25.125,00 en/of
(telkens) (een) geldbedrag(en) voorhanden gehad en/of
vanaf die bankrekening een of meer geldbedrag(en) in contanten opgenomen, te weten (onder meer)
op of omstreeks 26 oktober 2009 (circa) CHF 27.034,50 en/of
op of omstreeks 30 juli 2010 (circa) CHF 25.125,00 (amb.274, amb.293, amb293b, doc.1554 1 t/m 4),
en/of
in of omstreeks de periode van 6 mei 2008 tot en met 21 april 2012, op een (Zwitserse) (depot)rekening (reknr.
[rekeningnummer 9] ), ten name van [verdachte] (telkens) (een) geldbedrag(en) op voornoemde
(bank)rekening voorhanden gehad, te weten
op of omstreeks 31 december2008 (circa) CHF 122.346,00 en/of
op of omstreeks 31 december 2009 (circa) CHF 136.085,00 en/of
op of omstreeks 31 december 2010 (circa) CHF 81.550,00 (amb.274, amb.293 en amb.293b, doc.1556 1 t/m
26)
en/of
in of omstreeks de periode van 4 maart 200$ tot en met 30 mei 2012, op een (Zwitserse)
( [bank] )bankrekening ( [naam rekening] reknr. [rekeningnummer 10] ten name van [verdachte] ,
een aantal (grote) geldbedrag(en) ontvangen en/of bijgeschreven (gekregen), te weten
op of omstreeks 18 maart 2008 CHF 275.000,00 en/of
op of omstreeks 25 maart 2008 CHF 240.000,00 (hypotheek 22 264.207.270) en/of
op of omstreeks 31 december 2008 CHF 50.000,00 en/of
op of omstreeks 25 maart 2008, CHF 500.000,00, althans een (groot) geldbedrag van voornoemde bankrekening
overgeschreven naar een andere niet op zijn verdachtes naam staande bankrekening (notaris [notaris 2] ) en/of -
(telkens) (een) geldbedrag(en) op voomoemde bankrekening voorhanden gehad (amb.274, amb.293,
amb.293b, doc.1557, 1 t/m 25 en doc.1558 blz. 4)
en/of
op of omstreeks 10 augustus 2008 een (een Zwitserse) (effecten)(spaarbank)rekening ( [naam rekeninghouder 3] ,
reknr. [rekeningnummer 7] ), ten name van [verdachte] geopend en/of op of omstreeks 23 december
2011 op voornoemde rekening EURO 250.000,00, ontvangen/bijgeschreven (gekregen) (met als omschrijving
‘ [omschrijving 2] ”) (amb.274, amb.293, amb.293a, amb.293b, doc.1558, 1 t/m 3)
en/of
op of omstreeks 30 december 2011 van voornoemde rekening EURO 250.000,00 overgeboekt en/of af laten
schrijven (met als omschrijving “ [omschrijving 2] ”) (amb.293, amb.293a, amb.293b, doc.1558, 1 t/m 7)
en/of
in of omstreeks de periode van 5 januari 2012 tot en met 30 mei 2012 een (Zwitserse) (depot)rekening
( [rekeningnummer 11] ) ten name van [verdachte] geopend en/of (geld)waarden op die rekening
voorhanden gehad (amb.274, amb.293, amb.293b, doc.1559 1 t/m 3)
en/of
in of omstreeks de periode van 23 maart 2008 tot en met 30 mei 2012 een (Zwitserse) bankrekening
( [rekeningnummer 12] ) ten name van [verdachte] geopend en/of gelden op die rekening
voorhanden gehad en/of met die gelden betalingen verricht (waaronder aflossingen hypotheek) (amb.293,
amb.293b, doc.1560 1 t/m 13),
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden,
dat/die voorwerp(en), geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
art. 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art. 420quater Wetboek van Strafrecht.