ECLI:NL:RBOBR:2018:4270

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
01/860206-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting, wederrechtelijke vrijheidsberoving, bedreiging en belaging; bewezenverklaring van mishandeling met voorwaardelijke gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 29 augustus 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting, wederrechtelijke vrijheidsberoving, bedreiging en belaging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de feiten 1, 3, 4 en 5, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor deze beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen, waardoor de verdachte niet kon worden veroordeeld voor deze ernstige beschuldigingen.

Wel heeft de rechtbank de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling van de aangeefster. Dit gebeurde in de periode van 1 maart 2015 tot en met 30 juni 2015, waarbij de verdachte de aangeefster eenmaal tegen het gezicht heeft geslagen, wat pijn heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken opgelegd, met een proeftijd van één jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 250 aan de benadeelde partij, die immateriële schade heeft geleden door de mishandeling.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De rechtbank heeft besloten om de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, omdat de verdachte momenteel een behandeling ondergaat in een tbs-kliniek. De rechtbank achtte het onwenselijk dat deze behandeling zou worden onderbroken door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding heeft vastgesteld op € 250,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/860206-17
Parketnummer vordering: 01/845891-13
Datum uitspraak: 29 augustus 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1985] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 augustus 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 juli 2018.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 01 maart 2015 tot en met 30 juni 2015 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] (telkens) heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte, (telkens) (onder meer):
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- de borsten en/of de vagina, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] betast,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin dat hij, verdachte,
(telkens):
- de kleding van die [slachtoffer] heeft uitgetrokken en/of die [slachtoffer] gedeeltelijk heeft ontkleed en/of
- (met kracht) de armen en/of handen van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- zijn, verdachtes, arm over het lichaam van die [slachtoffer] heeft gelegd en/of (daarbij) die [slachtoffer] heeft klemgedrukt en/of
- (met kracht) aan de haren van die [slachtoffer] heeft getrokken en/of
- het hoofd van die [slachtoffer] (met kracht) heeft vastgegrepen en/of vastgehouden en/of het hoofd van die [slachtoffer] naar zijn, verdachtes, penis heeft geduwd en/of
- (met gebalde vuist) op/tegen het gezicht, althans het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestompt/geslagen en/of
- op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of
- die [slachtoffer] een mes op de keel heeft gezet en/of voorgehouden en/of (daarbij) die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Als je niet mee gaat werken dan moet je maar voelen hoe het is als je niet doet wat ik zeg", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- voorbij is gegaan aan de verbale en non-verbale tekenen van onwil/verzet van die [slachtoffer] en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;

2. hij, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 01 maart 2015 tot en met 30 juni 2015 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend, een persoon (te weten [slachtoffer] ) meermalen, althans eenmaal

- (met gebalde vuist) op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of de armen en/of de ribben en/of de benen heeft gestompt/geslagen en/of
- op/tegen het lichaam heeft geschopt en/of
- in de arm heeft gebeten en/of
- (met kracht) aan de haren heeft getrokken en/of
- de keel heeft dichtgeknepen,

waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

3. hij, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 01 maart 2015 tot en met 30 juni 2015 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft hij verdachte (onder meer) met dat opzet meermalen, althans eenmaal
- die [slachtoffer] een mes voorgehouden en/of (daarbij) die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Je moet meekomen naar mijn huis", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer] gedwongen zich te begeven naar een woning gelegen aan de [adres 2] te [gemeente] en/of
- die [slachtoffer] in een woning gelegen aan de [adres 2] te ' [gemeente] (vast)gehouden en/of
- die [slachtoffer] in een woning gelegen aan [adres 3] te [gemeente] (vast)gehouden en/of
- de deur(en) en/of de ra(a)m(en) van die woning(en) (af)gesloten en/of
- de sleutels van die [slachtoffer] afgepakt en/of verstopt en/of
- de telefoon van die [slachtoffer] afgepakt en/of
- de kleding van die [slachtoffer] verstopt en/of
- (met gebalde vuist) op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of de armen en/of de ribben en/of de benen van die [slachtoffer] gestompt/geslagen en/of
- op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] geschopt;
4. hij, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 01 maart 2015 tot en met 30 juni 2015 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- een mes voorgehouden en/of op de keel van die [slachtoffer] gezet en/of
- meermalen, althans eenmaal die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik sla je dood" en/of "Ik steek je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
5. hij, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 01 maart 2015 tot en met 30 juni 2015 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer] , in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, in genoemde periode:
- meermalen die [slachtoffer] opgewacht en/of achtervolgd en/of
- die [slachtoffer] meermalen (bedreigende en/of beledigende) sms-berichten en/of WhatsApp-berichten en/of Imessage berichten gestuurd en/of
- zich meermalen voor/nabij/in de woning van die [slachtoffer] opgehouden en/of
- meermalen bij de woning van die [slachtoffer] aangebeld en/of op de ramen en/of deuren van die woning geslagen/geschopt en/of
- meermalen (telefonisch) contact gezocht met die [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01/845891-13 is aangebracht bij vordering van 10 augustus 2018. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te Oost-Brabant d.d. 28 februari 2014. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht [bijlage 1].

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak ten aanzien van feit 1, feit 3, feit 4 en feit 5.

De rechtbank acht – met de officier van justitie en de verdediging – niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1, feit 4 en feit 5 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder dat er in de onderhavige zaak geen bewijsmiddelen voorhanden zijn die steun geven
aan de door aangeefster gestelde strafbare handelingen die door verdachte zouden zijn verricht.
De rechtbank komt – anders dan de officier van justitie – evenmin tot een bewezenverklaring van hetgeen aan verdachte onder feit 3 is ten laste gelegd. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De door de officier van justitie gevorderde bewezenverklaring ziet op het incident dat plaatsgevonden zou hebben in het weekend van Vaderdag in juni 2015, waarvoor de officier van justitie de verklaring van aangeefster, de verklaring van [getuige] en de politiemutaties heeft gebezigd tot het bewijs van het tenlastegelegde.
De rechtbank stelt weliswaar vast dat de verklaring van aangeefster met betrekking tot dit incident in hoofdlijnen overeenkomt met de verklaring van [getuige] en de politiemutaties, maar stelt evenwel vast dat ze onderling op essentiële punten significante verschillen tonen. De rechtbank merkt in dat kader op dat nergens in de politiemutaties wordt vermeld dat de verbalisanten aangeefster naakt hebben aangetroffen, dat aangeefster verklaard zou hebben waar een mes zou liggen en evenmin dat de verbalisanten er voor hebben gezorgd dat aangeefster haar kleren terug kreeg, terwijl dit alleen door aangeefster is verklaard. Verder is opvallend dat aangeefster – op het moment dat de verbalisanten ter plaatse waren en zij aldus in een veilige situatie verkeerde – ten overstaan van de verbalisanten niet uit zichzelf, maar ook niet nadat haar is gevraagd wat er aan de hand was, niets heeft gezegd over hetgeen haar zou zijn overkomen. Daar komt bij dat [getuige] niet heeft verklaard dat aangeefster haar heeft verteld dat de seks die aangeefster met verdachte zou hebben gehad, gepaard zou zijn gegaan onder bedreiging van een mes. Overigens is het opvallend dat aangeefster – die alles in detail heeft verklaard – niet spreekt dat ze niets te eten heeft gekregen van verdachte en dat ze niet naar de wc mocht, terwijl dit wel wordt verklaard door [getuige] . De rechtbank neemt verder in aanmerking dat de moeder van verdachte heeft verklaard dat het incident (in haar huis) niet heeft plaatsgevonden en dat het niet mogelijk is om de slaapkamer van verdachte af te sluiten. Gelet op al het vorenstaande in combinatie met de ontkennende verklaring van verdachte, komt de rechtbank tot het oordeel dat ook in dit geval de verklaring van aangeefster over dit incident, maar ook voor wat betreft de andere incidenten waarover zij heeft verklaard, onvoldoende gedekt wordt door steunbewijs, zodat de verdachte van het verwijt dat hem wordt gemaakt behoort te worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
2. op een tijdstip, in de periode van 1 maart 2015 tot en met 30 juni 2015 te 's-Hertogenbosch, opzettelijk mishandelend, een persoon (te weten [slachtoffer] ), eenmaal tegen het gezicht heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer] pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.

Indien tegen dit verkort vonnis beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia-rapporten die omtrent verdachte zijn
opgemaakt.
Uit het forensisch psychiatrisch onderzoek van psychiater T.W.D.P. van Os van 14 juni 2018 volgt dat verdachte zijn medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd en dat de psychiater om die reden niet heeft kunnen vaststellen of verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde lijdende was aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Daarmee heeft de psychiater ook niets kunnen concluderen of, en zo ja in hoeverre, dit de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde beïnvloedde.
Uit het forensisch psychologisch onderzoek van psycholoog S. Labrijn van 25 juni 2018 volgt dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde naar alle waarschijnlijkheid lijdende was aan schizofrenie een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Wegens de ontkennende houding van verdachte met betrekking tot het verwijt dat hem werd gemaakt, heeft de psycholoog niet kunnen onderzoeken of dit heeft doorgewerkt in de door de rechtbank thans bewezen geachte mishandeling, zodat evenmin kan worden geadviseerd of en in hoeverre het bewezenverklaarde aan verdachte kan worden toegerekend.
Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De vordering van de officier van justitie strekt tot veroordeling van verdachte tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met een proeftijd van twee jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht [bijlage 2].

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende ten nadele van verdachte in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn toenmalige vriendin op de bewezenverklaarde wijze mishandeld. Door aldus te handelen heeft verdachte niet alleen het vertrouwen dat zijn vriendin in hem mocht hebben ernstig geschaad, maar heeft haar ook pijn bezorgd en een inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte kennelijk vaker “losse handjes” heeft in een relatie. Uit een op verdachte betrekking hebbend uittreksel justitiele documentatieregister van 10 juli 2018 blijkt immers dat verdachte eerder voor het mishandelen van zijn vriendin [niet zijnde de vriendin in de onderhavige zaak] werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen. De rechtbank neemt het de verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij het bewezenverklaarde feit heeft begaan tijdens de proeftijd van deze eerdere veroordeling.
Deze veroordeling heeft verdachte er kennelijk niet van weten te weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan een soortgelijk strafbaar feit.
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat verdachte ná het plegen van het bewezenverklaarde – ter zake van andersoortige strafbare feiten dan thans is bewezenverklaard – onder meer is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar alsmede tot een maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Dit betekent derhalve dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, waar de rechtbank rekening mee dient te houden.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Deze oriëntatiepunten schrijven een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,00 voor bij een mishandeling zoals bewezenverklaard. De rechtbank acht een dergelijke afdoening echter niet gepast. Daartoe neemt de rechtbank enerzijds in aanmerking dat de bewezenverklaarde mishandeling geschaard kan worden onder de categorie “huiselijk geweld” en anderzijds dat verdachte reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Dit maakt dat de rechtbank met de officier van justitie van oordeel is dat voor een afdoening van de strafzaak gezocht dient te worden in de strafmodaliteit van een gevangenisstraf.
De rechtbank zal de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf echter geheel voorwaardelijk opleggen. Daartoe overweegt de rechtbank dat verdachte thans een intensieve behandeling ondergaat voor zijn problematiek in een strikte kader binnen de muren van een tbs-kliniek. Naar het zich nu laat aanzien zal deze behandeling langdurig van aard zijn. De verdachte, maar ook de maatschappij is er bij gebaat dat die behandeling niet wordt doorbroken door de tenuitvoerlegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht het bovendien onwenselijk dat verdachte een dergelijke vrijheidsbeneming dient te ondergaan na een succesvolle behandeling. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden met de officier van justitie en de verdediging dan ook geen enkele meerwaarde in het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank zal de duur van deze voorwaardelijke gevangenisstraf echter beperken tot de duur van twee weken en de proeftijd hiervan vaststellen op één jaar. De rechtbank acht anders dan de officier van justitie geen termen aanwezig die een langere proeftijd zoals gevorderd door de officier van justitie rechtvaardigen.
De rechtbank zal hiermee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. Een wezenlijk factor hierin is dat de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen van een minder aantal feiten dan waar de officier van justitie
bij haar requisitoir van is uitgegaan. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat de straf die zij zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij en de ter terechtzitting gegeven toelichting daarop. De namens de benadeelde partij aanhangig gemaakte vordering is met name gebaseerd op de aan verdachte tenlastegelegde strafbare feiten, waarvoor de rechtbank verdachte heeft vrijgesproken. De feiten waarvoor verdachte is vrijgesproken – met name de verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving – zijn veel ernstiger en kwalijke van aard, dan de mishandeling die de rechtbank heeft bewezenverklaard. Gelet hierop zal de rechtbank nimmer tot een vergoeding van het gevorderde kunnen komen. Een en ander werkt ook door in de hoogte van de door de rechtbank aan de benadeelde partij toe te wijzen vordering.

De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ten gevolge van de bewezenverklaarde mishandeling in immateriële zin schade heeft geleden. De rechtbank stelt deze schade – in aanmerking genomen dat de mishandeling heeft bestaan uit één droge klap in het gezicht –naar redelijkheid en billijkheid vast op een bedrag van € 250,00. Niet is komen vast te staan dat het meer of anders verzochte door en namens de benadeelde partij het gevolg is geweest van hetgeen ten laste van verdachte is bewezenverklaard.
De rechtbank zal bepalen dat het toegewezen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal het meer of anders verzochte afwijzen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/845891-13.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
De rechtbank heeft reeds hiervoor gerefereerd aan de behandeling die verdachte thans geniet in het kader van de aan hem opgelegde maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank acht het van belang dat die behandeling niet wordt doorkruist door de tenuitvoerlegging van de aan verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. De rechtbank zal dan ook zoals door de officier van justitie is gevorderd en door de verdediging is bepleit de gevorderde tenuitvoerlegging om redenen als hiervoor genoemd afwijzen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart
niet wettig en overtuigend bewezenhetgeen verdachte onder
feit 1, feit 3, feit 4 en feit 5is ten laste gelegd en
spreekt hemdaarvan
vrij.
verklaart het onder
feit 2ten laste gelegde
bewezenzoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert het misdrijf:
ten aanzien van feit 2:
mishandelingverklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregel.
ten aanzien van feit 2:
- een
gevangenisstrafvoor de duur
van 2 weken voorwaardelijkmet een
proeftijdvan
1 jaar;
- een
maatregel van schadevergoeding van € 250,00subsidiair 5 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 250 ,-- (zegge: tweehonderdvijftig euro ), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een immateriële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van EUR 250,-- (zegge: tweehonderdvijftig euro ). Het bedrag bestaat uit een immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wijst de vordering voor het overige af.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:Afwijzing van de vordering met parketnummer 01/845891-13 van de officier van justitie d.d. 10 augustus 2018.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M. Klinkenbijl, voorzitter,
mr. I.L.A. Boer en mr. B. Poelert, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier,
en is uitgesproken op 29 augustus 2018.
mr. M.M. Klinkenbijl en mr. B. Poelert zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.