ECLI:NL:RBOBR:2018:415

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
29 januari 2018
Zaaknummer
01/865055-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag na gebruik van een kurkentrekker in een noodweersituatie

Op 30 januari 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 8 mei 2017, waarbij de verdachte met een kurkentrekker in de richting van het slachtoffer uithaalde. De verdachte had eerder die dag telefonisch contact gehad met het slachtoffer, waarbij dreigementen waren geuit. Tijdens de zitting werd door de officier van justitie geconcludeerd dat de verdachte met opzet handelde, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte op basis van noodweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, aangezien hij en zijn moeder werden aangevallen door het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet met opzet de dood van het slachtoffer wilde veroorzaken, maar dat hij handelde uit zelfverdediging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen veroordeling volgde voor het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865055-17
Datum uitspraak: 30 januari 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1988] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] ,
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting gedetineerd te: Vught PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 augustus 2017, 19 oktober 2017 en 16 januari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 juli 2017.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 19 oktober 2017 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 08 mei 2017 te Oss ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
(terwijl die [slachtoffer] zich in een kwetsbare positie bevond) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen (met kracht) heeft uitgehaald in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] en/of met dat mes/voorwerp in de rug en/of in de borst en/of in een been, in elk geval (meermalen) in het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding
Verdachte wordt verweten dat hij op 8 mei 2017 een andere bewoner van het appartementencomplex in Oss heeft geprobeerd te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes of scherp voorwerp uit te halen in de richting van het lichaam van aangever en hem daarmee te steken.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting geconcludeerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, poging tot doodslag, omdat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte aangever meermalen met kracht met een puntig voorwerp in de torso van aangever heeft gestoken, waar zich vitale delen bevinden. Verdachte heeft zich daarmee willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever zou komen te overlijden en heeft deze kans op de koop toe genomen.
Het standpunt van de verdediging
Namens verdachte is vrijspraak bepleit van de poging tot doodslag. Daartoe is aangevoerd dat bij verdachte enig bewustzijn over de aanwezigheid van de kurketrekker in zijn hand ontbreekt. Tevens is niet bewezen dat verdachte een min of meer bewuste afweging heeft gemaakt waarin hij de mogelijkheid heeft aanvaard dat aangever zou kunnen overlijden. Tot slot is het gehanteerde middel gezien de plaatsen waar aangever is geraakt niet deugdelijk om doodslag te kunnen plegen.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Gebezigde bewijsmiddelen
1. Proces-verbaal aangifte door [slachtoffer] d.d. 10 mei 2017, p. 191-193:
Omstreeks 22:30 uur op 8 mei 2017 stond [verdachte] samen met zijn moeder aan de deur van mijn woning aan de [adres 2] te [gemeente] . (…) Ik zag dat hij op mij afgelopen kwam. Ik zag dat hij diverse keren met kracht uithaalde met zijn rechterhand. Ik voelde dat hij mij raakte op mijn rug. Ik voelde stompen. Na het uithalen liep [verdachte] weg. (…)
Mijn moeder heeft de ambulance gebeld. In het ziekenhuis bleek dat ik meerdere verwondingen had. Ik heb een drain gekregen om dit weer te laten herstellen. Mijn long was gelukkig niet kapot. Ik heb een paar dagen in het ziekenhuis moeten blijven en vandaag mag ik weer naar huis.
2) Een geschrift, zijnde medische informatie over [slachtoffer] , d.d. 29 juni 2017, p. 190:
Steekwonden en een klaplong waarvoor plaatsen drain in borstkas.
3) Een geschrift, zijnde een brief van SEH-arts [arts 1] van de spoedeisende hulp ziekenhuis Bernhoven aan de huisarts [arts 2] in Veghel d.d. 9 mei 2017, p. 197: 43-jarige patiënt met steekverwondingen linkerthorax (rechtbank begrijpt: linker borstholte) en daarbij pneumothorax (rechtbank begrijpt: een klaplong), daarnaast oppervlakkige steekwond linker bekkenkam.
4) Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , p. 210-212:
Ik zag dat er een worsteling ontstond. [verdachte] en de jongen waren 1 à 2 meter van mijn voordeur verwijderd. (…) Ik zag [verdachte] met een mes of scherp voorwerp in zijn linkerhand.
5) Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 9 mei 2017, p. 221-223:
A. Omdat ik toen net een fles wijn had opengemaakt had ik de kurkentrekker nog opengeklapt in mijn hand. (…)
A. [Ik]denk dat het zo is gegaan dat ik die kurkentrekker nog in mijn hand had en dat ik daar mee [slachtoffer] heb geslagen.
6) Proces-verbaal onderzoek stukken van overtuiging, p. 172-174:
Bij onderzoek aan de kurkentrekker zag ik (verbalisant) bloed op de kurkentrekker, spiraal en de korte hefboom van de kurkentrekker.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde, de poging tot doodslag
Vast is komen te staan dat verdachte aangever met een voorwerp heeft verwond, maar de rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte “vol” opzet had op de dood van aangever.
Voor de beantwoording van de vraag of de gedragingen van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven riepen, zijn de omstandigheden van het geval bepalend. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de bewijsmiddelen kan de rechtbank niet zonder meer afleiden dat de kans op overlijden aanmerkelijk was. Verdachte heeft aangever wel geslagen terwijl hij een scherp voorwerp in zijn hand had. Echter, hoe en met welke kracht verdachte het scherpe voorwerp heeft gehanteerd en in hoeverre het scherpe voorwerp geschikt was om dodelijk letsel toe te brengen – mede gelet op de plaats op het lichaam waar verdachte aangever heeft geraakt - is onvoldoende duidelijk geworden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de poging tot doodslag.
Bewijsoverweging poging zware mishandeling
Gelet op de feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen wel willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aan aangever zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht en dat verdachte die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard. De rechtbank heeft met name acht geslagen op de omstandigheid dat verdachte in een chaotische situatie, met een puntig voorwerp in de hand, meerdere malen met kracht heeft uitgehaald naar het lichaam van aangever en hem daarbij daadwerkelijk heeft gestoken. Die gedragingen roepen naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans in het leven op zwaar lichamelijk letsel.

De bewezenverklaring

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 08 mei 2017 te Oss ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen met kracht heeft uitgehaald in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] en met dat voorwerp in de rug van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit

De raadsman heeft geconcludeerd tot ontslag van alle rechtsvervolging omdat hij van mening is dat het feit niet strafbaar is vanwege noodweer.
Daartoe heeft hij aangevoerd, kort gezegd, dat verdachte het volste recht had om zich te verdedigen, onder meer gelet op de telefooncontacten eerder die dag waarin aangever dreigementen heeft geuit, de omstandigheid dat aangever hem aanvloog en daarbij in de beleving van verdachte iets in zijn hand had, terwijl ook de moeder van verdachte mogelijk gevaar liep en de omstandigheid dat aangever riep verdachte “kapot te steken”.
De officier van justitie acht geen noodweersituatie aan de orde nu verdachte zich naar de woning van (de moeder van) aangever heeft begeven, terwijl zijn conflict met aangever aan het escaleren was, zodat hij zichzelf daarmee in de positie heeft gebracht waarin hij is terechtgekomen.
De rechtbank heeft in haar overwegingen met betrekking tot de strafbaarheid van het feit de volgende omstandigheden betrokken:
De moeder van aangever, [getuige 2] , heeft verklaard dat aangever (haar zoon) haar aan de kant duwde en richting verdachte liep. Dat zij begonnen te vechten, duwen, trekken, slaan en schoppen. Dit wordt bevestigd door de [getuige 1] : “de zoon van de bewoonster op [adres 2] vloog op verdachte af. De moeder van verdachte werd aan de kant geduwd. Er ontstond een worsteling.”
De moeder van verdachte, [getuige 3] , heeft verklaard dat op het moment dat [slachtoffer] (aangever) uit de slaapkamer kwam, zij hem hoorde zeggen: “Ik steek je kapot”.
Haar verklaring luidt voorts:
“Ik zag ook dat [slachtoffer] een gebaar maakte dat hij met zijn vinger langs zijn nek sneed. Op dat moment zag ik ook dat [slachtoffer] over mij heen keek in de richting van [verdachte] . Ik hoorde [slachtoffer] ook zeggen dat “Hij niet deugde” “ik steek hem kapot” en “ik snijd hem de nek af”. Op dat moment zag ik dat [verdachte] nog ongeveer 2 meter achter mij stond. Ik zag dat [slachtoffer] terugliep naar zijn slaapkamer en na ongeveer 15 seconden zag ik dat [slachtoffer] weer terug kwam gelopen, zijn moeder ondersteboven liep en [verdachte] aanvloog. Dit vond allemaal plaats op de galerij. [slachtoffer] was dus de galerij opgelopen toen hij [verdachte] aanvloog. (…) [slachtoffer] was agressief, hij duwde zijn moeder bruut weg. (…) Ik kwam er later ook achter dat ik ook gestoken was in mijn linker onderarm. Ik was op dat moment alleen in de appartement van mijn zoon toen ik dat zag.”
Op 8 mei 2017 hebben verdachte en aangever telefonisch contact gehad via Whatsapp en sms en zij hebben over en weer bedreigingen geuit. Aangever heeft geschreven:
“als ik met iemand ruzie heb is alles geoorloofd”;
“kunt me beter laten afkoelen, mijn moeder is bang dat ik witheet word”;
“zelfs de politie laat poging doodslag vallen omdat ik niet spoor, ik heb vrij van alles”;
“mij poesen (de rechtbank begrijpt: pushen) heb ik je uitgelegd, dat gaat bij mij fout. Ik geef er niks om om dood te gaan.”
Verdachte heeft verklaard:
“ik zag dat [slachtoffer] mijn moeder en mij wilde aanvallen. Mijn moeder stond dichtbij. Ik stond nog achter mijn moeder. Ieder keer dat ik verder weg ging staan, kwam hij weer dichterbij. Ik heb toch een stap dichterbij gezet omdat ik als het nodig was mijn moeder kon beschermen. Ik zag dat [slachtoffer] mij met zijn rechtervuist sloeg en ik voelde een klap op mijn linkerslaap. Ik zag dat [slachtoffer] naar binnen ging maar kort daarop kwam hij weer terug en toen zag ik dat [slachtoffer] iets scherps in zijn hand vasthield. Ik zag dat het glinsterde. Ik dacht dat het een werpster was of een klein zakmesje. Ik zag dat [slachtoffer] uithaalde naar de hals of schouder van mijn moeder. Ik ben er toen tussen gesprongen met de kurkentrekker in mijn rechterhand. Toen ik ertussen sprong werd ik in mijn rechterhand gesneden.”
Op grond van het bovenstaande is aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding gericht tegen verdachte en zijn moeder, waartegen verdachte zich kon en mocht verdedigen.
Toen verdachte aangever sloeg met de kurkentrekker was hij in de veronderstelling dat aangever binnen een mes had gepakt. Verdachte zag aangever uit de woning komen waarbij aangever riep verdachte te zullen steken. Aangever ging verdachte vervolgens te lijf.
Onder deze omstandigheden en mede gelet op de eerdere telefooncontacten is de rechtbank van oordeel dat bij verdachte de vrees heeft kunnen ontstaan dat aangever hem naar het leven stond, terwijl op dat moment ook zijn moeder werd geconfronteerd met de agressie van aangever én verdachte ervoer dat “verder weg” gaan staan geen soelaas bood. Van verdachte kon daarom redelijkerwijs niet worden gevergd voor een minder gevaarlijke wijze van verdediging te kiezen. De rechtbank is dus van oordeel dat in beginsel sprake is van noodweer.
De volgende vraag is of dat anders is, omdat verdachte samen met zijn moeder naar de woning van de moeder van aangever is gegaan en zich hiermee in de situatie heeft gebracht dat hij zich zou moeten verdedigen. De rechtbank vindt niet dat verdachte kan worden tegengeworpen dat hij samen met zijn moeder naar aangever is gegaan. De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte het horloge van de vader van [slachtoffer] wilde teruggeven. Niet is gebleken dat verdachte de confrontatie met [slachtoffer] heeft willen opzoeken. Dat hij zijn moeder bij [slachtoffer] liet aanbellen en zelf op afstand bleef, wijst eerder op het tegendeel. Ook dat verdachte, naar eigen zeggen onbewust, een kurkentrekker in de hand had, rechtvaardigt nog niet conclusie dat hij de confrontatie welbewust heeft opgezocht. Al met al is dus niet gebleken dat verdachte willens en wetens de confrontatie met het aangever heeft gezocht en een gewelddadige reactie van aangever heeft uitgelokt.
Het beroep op noodweer slaagt derhalve.
Verdachte wordt daarom ontslagen van alle rechtsvervolging.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de gehele vordering toewijsbaar.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft gepleit voor niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van de benadeelde partij nu geen veroordeling kan volgen voor het bewezen verklaarde.
Beoordeling.De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging voor het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.
De rechtbank zal de kosten van partijen als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Beslag

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen aan beslagene nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Verklaart het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde feit niet strafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Verklaart de benadeelde partij, [slachtoffer] , niet-ontvankelijk in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan beslagene, voor zover die nog niet zijn teruggegeven:
- mes, Pearl Kitchen (1185122);
- mobiele telefoon, merk: Samsung, kleur: blauw (1185097).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.T. van Vliet, voorzitter,
mr. R. van den Munckhof en mr. T. Kraniotis, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 30 januari 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal of ander geschrift, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, of ander geschrift, opgenomen in het einddossier van de politie Districtsrecherche ‘s-Hertogenbosch, genummerd 2017095423, aantal pagina’s: 240. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.