ECLI:NL:RBOBR:2018:414

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
29 januari 2018
Zaaknummer
01/132575-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met blijvend oogletsel door het gooien van een glas

Op 30 januari 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling. De verdachte gooide op 8 juli 2017 tijdens een feest een glas in het gezicht van het slachtoffer, wat leidde tot blijvend oogletsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde, aangezien hij met kracht en vanaf korte afstand het glas gooide. Het slachtoffer heeft hierdoor niet alleen fysieke schade opgelopen, maar ook emotionele gevolgen ervaren. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 176 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 13.633,40 aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank overwoog dat de verdachte geen respect had getoond voor de integriteit en gezondheid van het slachtoffer, wat de ernst van het delict vergrootte. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de verklaringen van getuigen en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/132575-17
Datum uitspraak: 30 januari 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1993] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 januari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 juli 2017.
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging d.d. 16 januari 2018, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 juli 2017 te [gemeente] aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een beschadiging van het oog en / of zichtverlies en / of één of meerdere sneewonden op/in het gezicht, althans het (voor)hoofd, heeft toegebracht door opzettelijk een (drink)glas in/tegen het gezicht, althans het hoofd van
voornoemde [slachtoffer] te gooien;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 juli 2017 te [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet een (drink)glas in/tegen het gezicht, althans het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 juli 2017 te [gemeente] [slachtoffer] heeft mishandeld door opzettelijk een (drink)glas in/tegen het gezicht, althans het hoofd van voornoemde [slachtoffer] te gooien, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een beschadiging van het oog en / of zichtverlies en / of één of meerdere sneewonden op/in het gezicht, althans het (voor)hoofd ten gevolge heeft gehad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het primair ten laste gelegde wordt bewezenverklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Het is niet de bedoeling van verdachte geweest om een glas in het gezicht van aangever [slachtoffer] te gooien. Hij wilde enkel met een onderhandse worp de inhoud van het glas naar hem gooien, echter het glas glipte uit zijn handen en het glas raakte aangever [slachtoffer] in zijn gezicht. Het was een ongeluk. In het gooien van de inhoud van het glas ligt geen aanmerkelijke kans besloten dat iemand daardoor (zwaar lichamelijk) letsel zal oplopen. De verklaring van verdachte is aannemelijk en wordt ook niet weersproken door de bewijsmiddelen.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Aangever [slachtoffer] [2] heeft bij zijn aangifte – zakelijk weergegeven – verklaard:
Op 8 juli 2017, omstreeks 00:00 uur, bevond ik mij in mijn studentenwoning gelegen
aan de [adres 2] in [gemeente] . In verband met een feest waren er ongeveer 30
mensen aanwezig op genoemd perceel. Ik zag dat één van de jongens welke zich aan de statafel bevond een speciaalbierglas in zijn hand had. Ik zag dat hij dit glas voor expres op de grond kapot liet vallen. Ik liep hierop naar de jongen toe. Ik pakte met beide handen de jongen bij zijn schouders vast. Ik was voornemens om de jongen uit het pand te plaatsen. Ik duwde de jongen richting de woonkamer. In de woonkamer aangekomen zag ik dat de jongen meerdere malen met gebalde vuist uithaalde in de richting van mijn gelaat. Ik wist deze klappen te ontwijken. Ik zag dat er een tweede jongen tussen ons in kwam staan en die jongen trachtte ons uit elkaar te halen, uiteindelijk werden wij door meerdere personen uit elkaar gehaald. Ik stond op dat moment met mijn rug tegen de muur in de woonkamer van genoemde woning. Ik zag dat er vanuit een groepje welke ongeveer twee meter voor mij stond iets mijn richting werd uitgegooid. Ik voelde een harde klap tegen mijn aangezicht ter hoogte van mijn voorhoofd. Ik voelde en zag dat er bloed langs mijn gezicht begon te lopen. Ik voelde dat iets in mijn rechteroog zat. Ik voelde een stekende pijn in mijn rechteroog. Ik ben zojuist geopereerd aan mijn oog. De schade aan mijn oog is op dit moment niet in
te schatten. Ik heb verder meerdere hechtingen in mijn voorhoofd.
Aangever [slachtoffer] heeft op 12 juli 2017 – zakelijk weergegeven – aanvullend [3] bij de politie verklaard:
Ik moet een aantal keren per dag mijn rechteroog behandelen. Ik moet mijn oog druppelen tegen infecties en voor herstel. Verder moet ik wekelijks terug naar het ziekenhuis in Maastricht. Ze hebben nu namelijk hechtingen geplaatst in mijn oog en nu wordt er gekeken of die hechtingen het oog goed doen herstellen. Verder heeft een netvliesspecialist gister gekeken naar mijn oog. Ze schat de kans redelijk groot dat het netvlies nog zal loslaten. Dan zou het onherstelbare gevolgen hebben voor mijn oog. Dit betekent dan permanent verlies van het zicht van mijn oog. Dit is op het moment nog onduidelijk. Het kan ook nog zijn dat de lens in mijn oog beschadigd is alleen moet dit de komende weken, maanden en/of jaren pas duidelijk worden. Het herstel van het oog duurt lang. De hechtingen gaan er pas na 3 maanden uit en vanaf dat moment kan er mogelijk meer duidelijkheid komen over mijn precieze letsel, tenzij er nog eerder complicaties optreden. Op dit moment kan ik bijna niets zien door mijn oog wat mij in mijn dagelijks leven sterk beïnvloedt. Verder wil ik opmerken dat ik ook last heb van mijn voorhoofd. Doordat het glazen voorwerp kapot ging tegen mijn hoofd zaten er meerdere sneeën in mijn hoofd. Deze moesten bijna allemaal gehecht worden. Hierdoor heb ik erg veel hechtingen op mijn hoofd.
[verbalisant 1] heeft – zakelijk weergegeven – als volgt gerelateerd [4] :
Op donderdag 7 september 217 nam ik telefonisch contact op met de aangever om te achterhalen hoe het nu met hem was. Ik hoorde hem de volgende dingen zeggen:
Zijn gezondheid was nog steeds twijfelachtig omdat er nog steeds kans was op complicaties, hij moet om de tijd naar het ziekenhuis voor controle, over een paar maanden mogen zijn hechtingen er uit en dan kunnen ze kijken hoe het verder moet, hij moet rust houden en hij heeft met het oog nog maar 50% zicht.
Uit de medische verklaringbetreffende aangever [slachtoffer] van het Catharina Ziekenhuis [5] blijkt dat een behandeltraject van meer dan een jaar wordt verwacht. Er is sprake van multiple laceraties op het voorhoofd en een corneabeschadiging met verstreken voorste oogkamer.
[getuige 1] heeft bij de politie op 8 juli 2017 [6] – zakelijk weergegeven – verklaard:
Op zaterdag 8 juli 2017 was ik aanwezig op een feestje op de [adres 2] te
[gemeente] . Op dit feestje waren ongeveer 30 man aanwezig, diverse vrienden groepen. Ik hoorde dat er glas gevallen was en ik maakte me zorgen. Toen ik van boven kwam gelopen beneden de woonkamer in zag ik dat er 2 groepen waren. [persoon] hield op dat moment [slachtoffer] vast, ik zag dat [slachtoffer] boos was en ik kreeg sterk het vermoeden dat als [persoon] hem niet vasthield er gevochten zou gaan worden met groep 2. Op dat moment had [slachtoffer] geen verwondingen in zijn aangezicht. Vervolgens zag ik dat [verdachte] een Dommelsch glas in zijn handen had en dit opzettelijk en met kracht in de richting van [slachtoffer] gooide. Ik herkende het glas omdat er op de zijkant het kenmerkende logo van Dommelsch stond.
[getuige 1] heeft bij de politie op 9 juli 2017 [7] – zakelijk weergegeven – aanvullend verklaard:
Ik sta op een gegeven moment bij groep 2 en probeer deze door middel van duwen, weg
te duwen van groep 1. Ik kreeg de groep 2 redelijk naar achteren. De afstand tussen
groep 1 en 2 was ongeveer 3 a 4 meter. Ik keek vervolgens [verdachte] aan. Ik zie dat hij
zijn hand omhoog haalt, en naar achteren haalt. Ik zie dat hij in zijn hand, een glas heeft. Ik zie dat hij dit glas richting groep 1 gooit. Hij gooide het glas niet op de grond, hij gooide het glas echt door de lucht.
[getuige 2] heeft bij de politie [8] – zakelijk weergeven – verklaard:
Ik was op 8 juli 2017 in de woning op de [adres 2] te [gemeente] . Er was daar een
feestje gaande. Ik zag dat er een glazen voorwerp door de lucht vloog en dat deze tegen het
hoofd van [slachtoffer] kwam. Omdat ik naar [slachtoffer] keek, had ik niet gezien wie dit gooide omdat dit buiten mijn zichtveld gebeurde. Ik keek wel meteen naar rechts vanwaar dit gegooid werd. Aan de houding van de mensen die daar stonden, dacht ik meteen dat [verdachte] de meest waarschijnlijk moet zijn die dit gegooid zou moeten hebben. Dit was namelijk omdat [verdachte] de enige persoon was die echt specifiek gericht was op [slachtoffer] terwijl de rest bezig was om [verdachte] tegen te houden. Het kwam goed hard op [slachtoffer] af. Het was niet met een boogje maar meer een streep. [verdachte] stond zo’n 2,5 a 3 meter van [slachtoffer] af.
[verbalisant 2] heeft – zakelijk weergegeven – gerelateerd [9] :
Ik stond [getuige 2] te woord. Ik hoorde dat hij aanvullende informatie had met betrekking tot het incident van zaterdag 8 juli 2017. Ik hoorde dat hij na het incident een brief had opgesteld waarin hij zijn waarnemingen had uitgewerkt. Ik hoorde dat hij wilde aanvullen dat: Hij het glas door de lucht zag vliegen, hij hierop keek in de richting waarvan het glas vandaan kwam, hij [verdachte] zag staan met andere personen, hij zag dat [verdachte] zijn hand/arm half omhoog had en naar beneden bewoog, de andere personen gericht waren op [verdachte] , [verdachte] de enige was, welke gericht was op [slachtoffer] en hij hieruit opmaakte dat [verdachte] waarschijnlijk het glas had gegooid.
Verdachte heeft bij de politie [10] – zakelijk weergegeven – verklaard:
Ik stond 3 a 4 meter van [slachtoffer] af. Toen ik het glas gooide zat het halfvol met Bacardi. Het was een speciaalbierglas. Ik heb gezien dat [slachtoffer] geraakt werd. Ik heb gezien dat zijn gezicht geraakt werd, maar niet precies waar hij geraakt werd.
Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen.
De rechtbank is op grond van vorenstaande bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard dat verdachte opzettelijk het glas dat hij in zijn handen had in het gezicht van aangever heeft gegooid. Uit de verklaring van de [getuige 1] blijkt dat hij heeft gezien dat verdachte een Dommelsch glas in zijn handen had en dit opzettelijk en met kracht in de richting van aangever gooide. Volgens de getuige haalde verdachte zijn hand omhoog en naar achteren. Vervolgens gooide hij het glas door de lucht in de richting van aangever. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van de [getuige 2] . Hij heeft verklaard dat verdachte de enige persoon was die echt specifiek gericht was op aangever. De [getuige 2] heeft gezien dat het glas niet met een boogje maar met een streep op [slachtoffer] afkwam. Verdachte had zijn hand/arm half omhoog en bewoog deze naar beneden. Deze verklaringen komen niet overeen met de verklaring van verdachte dat hij met een onderhandse worp enkel de inhoud van het glas richting aangever wilde gooien. De rechtbank volgt verdachte dan ook niet in zijn stelling dat hij voornemens was alleen de inhoud van zijn glas in de richting van aangever te gooien.
Kwalificatie.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of het letsel van aangever is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank is van oordeel dat het letsel aan het gezicht van aangever als zwaar lichamelijk letsel in de zin van de wet moet worden aangemerkt. Blijkens de medische informatie in het dossier is sprake van multiple laceraties (meerdere weefselverscheuringen) op het voorhoofd en een corneabeschadiging (hoornvliesbeschadiging) met verstreken voorste oogkamer. Er is een operatie nodig geweest en er wordt een behandeltraject van meer dan een jaar verwacht. Aangever is nog niet uitbehandeld en heeft blijvende littekens in zijn gezicht. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het oog van aangever blijvend is beschadigd, en dat op dit moment - ruim zes maanden na het incident - nog onduidelijk is of hij het zicht in zijn rechteroog volledig zal verliezen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte het voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte, door met kracht en vanaf een korte afstand een breekbaar glas te gooien in de richting van het hoofd van aangever minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het glas niet alleen aangever zou raken, maar ook dat het glas ten gevolge daarvan zou breken, waarbij dat glas terecht zou komen in tere en kwetsbare lichaamsdelen zoals de ogen van aangever. Dat verdachte veel kracht heeft gebruikt, leidt de rechtbank af uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Door aldus te handelen heeft verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij aangever bewust aanvaard.
De rechtbank acht derhalve op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Voorwaardelijk verzoek van de verdediging tot het horen van de [getuige 1] .
De verdediging heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van de [getuige 1] in het geval dat de door hem afgelegde verklaring voor het bewijs gebezigd zou worden. Indien zijn verklaring voor het bewijs gebezigd zou worden, moet deze verklaring volgens de verdediging als ‘sole and decisive’ worden aangemerkt, nu slechts uit deze verklaring de rechtstreekse betrokkenheid van verdachte bij het feit kan volgen.
Gelet op de relevante Europese jurisprudentie overweegt de rechtbank echter dat de verklaring van [getuige 1] niet als ‘sole and decisive’ kan worden aangemerkt.
De rechtbank is, zoals hiervoor is uiteengezet, van oordeel dat het dossier naast de getuigenverklaring van [getuige 1] , ondersteunend bewijsmateriaal bevat, zoals de verklaring van de [getuige 2] , de verklaring van aangever en de verklaring van verdachte zelf.
Op basis van de toelichting van de raadsman ziet de rechtbank bovendien geen noodzaak om de getuige te horen. Het voorwaardelijk verzoek van de raadsman wordt derhalve afgewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
op 8 juli 2017 te [gemeente] aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een beschadiging van het oog en zichtverlies en meerdere sneewonden op het gezicht, heeft toegebracht door opzettelijk een drinkglas in/tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer] te gooien.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 176 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft hij gevraagd bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is een 24-jarige jongen met een blanco strafblad. Hij studeert aan de [onderwijsinstelling] in [gemeente] , heeft een bijbaan, een relatie en uitstekende familiebanden. Verdachte heeft zijn leven derhalve op orde. Voorts heeft verdachte berouw getoond en is hij bereid om in het kader van mediation over een schadevergoeding te spreken.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van aangever [slachtoffer] , door hem een glas in het gezicht te gooien. Als gevolg hiervan heeft aangever blijvend oogletsel opgelopen. De littekens in het gezicht van aangever alleen al zijn mogelijk levenslang ontsierend van aard. Verontrustender evenwel is het blijvende letsel aan het oog van aangever. Aangever heeft in een slachtofferverklaring ter zitting toegelicht op welke wijze het letsel hem de afgelopen tijd heeft belemmerd in zijn dagelijks leven en dat nog onzeker is hoe het letsel zich in de toekomst zal ontwikkelen. De impact en de gevolgen voor aangever zijn groot en de rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Verdachte heeft door zo te handelen geen enkel respect getoond voor de persoonlijke integriteit en gezondheid van aangever.
De rechtbank constateert dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict.
Alles overwegende, is de rechtbank van oordeel dat, conform de eis van de officier van justitie, een taakstraf voor de maximale duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Stafrecht, waarvan 176 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden is.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 23.633,40 bestaande uit materiële schade van een bedrag van € 3.633,40 en uit immateriële schade van een bedrag van € 20.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ter zake van het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij integraal toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, nu verdachte vrijgesproken dient te worden. Subsidiair heeft de raadsman gevraagd de gevorderde immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 7.500,00 en de vervangende hechtenis van de schadevergoedingsmaatregel te maximeren tot één dag. Als verdachte als student niet in staat is binnen de termijn een totale vordering te voldoen, zou de vervangende hechtenis neerkomen op een uitgestelde gevangenisstraf.
Het oordeel van de rechtbank.De rechtbank acht de door [slachtoffer] opgevoerde posten met betrekking tot de materiële schade voldoende onderbouwd en de rechtbank is van oordeel dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit en daarom ook voor vergoeding in aanmerking komt.
De rechtbank is voorts van oordeel dat [slachtoffer] ook immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal, rekening houdend met in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen aan smartengeld en op grond van redelijkheid en billijkheid, de vordering tot vergoeding van immateriële schade bij wijze van voorschot toewijzen tot een bedrag van € 10.000,00 als een vergoeding van aannemelijk te achten immateriële schade op dit moment, nu de totale schade op dit moment nog niet duidelijk is. De vordering tot vergoeding van immateriële schade zal voor het overige gedeelte niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de vordering gedeeltelijk toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2017 over de immateriële schadevergoeding en vanaf 26 oktober 2017 over de materiële schadevergoeding tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij ten behoeve van de vordering tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag van € 13.633,40 tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente over
€ 10.000,00 vanaf 8 juli 2017 en over € 3.633,40 vanaf 26 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank ziet geen aanleiding de vervangende hechtenis te bepalen op één dag, nu verdachte de vordering ook in termijnen kan betalen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 27, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
zware mishandeling
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen en maatregel:
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
Een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis
en
Een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 176 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Maatregel van schadevergoeding:
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 13.633,40 (zegge dertienduizendzeshonderddrieëndertig euro en veertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 103 dagen hechtenis.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit € 3.633,40 materiële schade en
€ 10.000,00 immateriële schade.
Het bedrag van € 10.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2017 en het bedrag van € 3.633,40 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van
€ 13.633,40 (zegge dertienduizendzeshonderddrieëndertig euro en veertig cent), bestaande uit € 3.633,40 materiële schade en € 10.000,00 immateriële schade.
Het bedrag van € 10.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2017 en het bedrag van € 3.633,40 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de vordering niet ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, voorzitter,
mr. M.E.L. Hendriks en mr. A.C. Palmboom, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Akkers, griffier,
en is uitgesproken op 30 januari 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, basisteam Eindhoven-Zuid, genummerd PL2100-2017142051, aantal pagina’s: 1-87.
2.Proces-verbaal aangifte d.d. 8 juli 2017, pagina 20-22.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 12 juli 2017, pagina 23-24.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 september 2017, pagina 25.
5.Een geschrift betreffende de medische informatie van aangever d.d. 11 juli 2017.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 juli 2017, pagina 39-40.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 9 juli 2017, pagina 41-44.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 9 juli 2017, pagina 57-59.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 12 juli 2017, pagina 60-61.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 15 juli 2017, pagina 81-87.