Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten.
Verzoeker is eigenaar van het betrokken perceelsgedeelte van het perceel [adres] , kadastraal bekend gemeente Eersel, [nummer 1] . Dit perceelsgedeelte heeft deels de bestemming ‘Wonen’ en deels de bestemming ‘Agrarisch’. Verzoeker heeft zonder omgevingsvergunning een overkapping ten behoeve van een jacuzzi opgericht en op de gronden met de bestemming ‘Agrarisch’ klinkerverharding aangelegd, met een elektriciteitskabel voor het aanbrengen van verlichting.
3. Verzoeker is aangeschreven om de zonder omgevingsvergunning gebouwde overkapping binnen zes weken na dagtekening van het besluit van 14 november 2017 te verwijderen en verwijderd te houden. Indien niet tijdig aan de last zou worden voldaan, zou verzoeker een dwangsom verbeuren van € 2.500,00 per week, met een maximum van
€ 10.000,00. Verzoeker is verder aangeschreven om binnen zes weken na dagtekening van het besluit van 14 november 2017 de op de gronden met de bestemming ‘Agrarisch’ zonder omgevingsvergunning aangebrachte verharding en aansluitpunten voor lichtpunten te verwijderen. Indien niet tijdig aan de last zou worden voldaan, zou verzoeker een dwangsom verbeuren van € 1.250,00 per week, met een maximum van € 5.000,00.
4. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 18 maart 2018 (ECLI:NL:RBOBR:2018:1296) het primaire besluit geschorst tot zes weken na de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar, voor zover het betrekking heeft op het pad en de elektriciteitskabel. Het primaire besluit is voor het overige in stand gelaten daarbij heeft de voorzieningenrechter overwogen dat het primaire besluit voor zover het de overkapping betreft, waarschijnlijk stand zal kunnen houden. Naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter heeft verzoeker de zonder vergunning gebouwde overkapping verwijderd. In geschil zijn nog de verharding en de elektriciteitskabel. 5. Verweerder heeft aan het bestreden besluit met betrekking tot de verharding en de elektriciteitskabel ten grondslag gelegd dat de gronden met de bestemming ‘Agrarisch’ alleen agrarisch mogen worden gebruikt en dat de verharding en de elektriciteitskabel zonder vergunning en in strijd met het bestemmingsplan zijn aangelegd en deze niet legaliseerbaar zijn met een binnenplanse afwijking. Een vergunning voor een buitenplanse afwijking wil verweerder niet verlenen, omdat het perceel een buffer vormt tussen twee woningen in het buitengebied en alleen agrarisch gebruikt mag worden. De gronden zijn in gebruik als gazon bij de woning van verzoeker en worden niet agrarisch gebruikt. Het gebruik als tuin kan volgens verweerder niet als extensief en recreatief medegebruik worden aangemerkt. Gebruik van de gronden met de bestemming ‘Agrarisch’ ten behoeve van de naastgelegen woonbestemming acht verweerder onwenselijk. Het gebruik van de verharding en de tuin door de gehandicapte dochter van verzoeker acht verweerder niet een bijzondere omstandigheid op grond waarvan van handhavend optreden behoort te worden afgezien.
6. Het bestreden besluit is gebaseerd op het advies van de Commissie voor de Bezwaarschiften van de gemeente Eersel (de bezwaarschriftencommissie) van 31 januari 2018. In dat advies is, aldus verzoeker, op geen enkele wijze rekening gehouden met hetgeen de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 21 maart 2018 met betrekking tot de verharding heeft overwogen; de overwegingen van de voorzieningenrechter worden is het advies niet weerlegd. De beslissing op bezwaar, waarin dit advies is overgenomen, is volgens verzoeker daarom genomen in strijd met artikel 7:11 van de Awb en onvoldoende gemotiveerd. Verzoeker stelt voorts dat hij in zijn bezwaarschrift heeft aangegeven dat de buren geen belang hebben bij handhavend optreden tegen de verharding en dat handhavend optreden zodanig onevenredig is met de daarmee te dienen belangen dat in dit concrete geval van handhaving behoort worden afgezien. Op dit argument van verzoeker is in het advies en het bestreden besluit niet ingegaan, zodat het ook in zoverre onvoldoende is gemotiveerd. Tot slot heeft verzoeker aangevoerd dat de vrees van zijn buren dat de verharding gebruikt gaat worden voor een minicamping onterecht is, nu het op 7 juni 2018 in werking getreden bestemmingsplan “Buitengebied” aan perceel [nummer 1] geen bestemming ‘minicamping’ heeft gegeven, zodat de komst van een minicamping is uitgesloten.
7. Omdat de begunstigingstermijn die verzoeker is gegeven om aan de last te voldoen, zal zijn verstreken voordat op zijn beroep is beslist, acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang aanwezig, dat een rechtmatigheidsoordeel door de voorzieningenrechter over het in beroep bestreden besluit rechtvaardigt.
8. Op grond van artikel 3.1.1. van de planregels, zoals deze luidden ten tijde van het primaire en het bestreden besluit, mogen de als ‘Agrarisch’ bestemde gronden onder andere worden gebruikt voor agrarisch gebruik en voor extensief recreatief medegebruik. Voor deze vormen van gebruik mogen, op grond van artikel 3.7.4 van de planregels, de als ‘Agrarische bestemde’ gronden tot maximaal 200 m² worden bestraat zonder aanlegvergunning.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat de gronden in gebruik zijn als tuin bij de woning van verzoeker. Omdat perceel [nummer 1] niet agrarisch wordt gebruikt was de verharding met de elektriciteitskabel in strijd met het bestemmingsplan en mocht de verharding niet zonder aanlegvergunning worden aangelegd en was verweerder bevoegd om handhavend op te treden
10. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1258, zal het bestuursorgaan dat bevoegd is met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in het geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden in een concreet geval zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden behoort te worden afgezien. 11. Ingevolge vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 31 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2857) volstaat het enkele feit dat verweerder niet bereid is medewerking te verlenen aan het afwijken van het bestemmingsplan in beginsel voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisering bestaat. De voorzieningenrechter ziet, in wat verzoeker heeft aangevoerd, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat op voorhand moet worden geconcludeerd dat het door verweerder ingenomen standpunt onhoudbaar is en de vereiste medewerking niet mocht worden geweigerd. 12. De voorzieningenrechter is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van handhaving dient te worden afgezien. De omstandigheid dat, zoals verzoeker heeft gesteld, dat de gronden reeds vanaf 1985 als tuin in gebruik zijn en daartegen nooit is opgetreden, wat verweerder overigens bestrijdt, heeft volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:819) niet tot gevolg dat de bevoegdheid tot handhavend optreden tegen een geconstateerde overtreding van planvoorschriften wordt prijsgegeven, of dat de overtreder er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat van handhavend optreden wordt afgezien. 13. De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 21 maart 2018 een voorlopig oordeel gegeven over het primaire besluit. Verweerder behoefde hiermee, in het kader van de volledige heroverweging op de grondslag van het bezwaar, geen rekening te houden. De omstandigheid dat de voorzieningenrechter, om de in diens uitspraak gegeven redenen, vooralsnog onvoldoende spoedeisendheid aanwezig achtte voor schorsing van het primaire besluit, heeft geen betrekking op de door verweerder in het kader van de heroverweging te verrichten rechtmatigheidstoets.
14. De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn opvatting dat handhavend optreden tegen de verharding niet onevenredig is, omdat er geen sprake is van incidentele strijdigheid met het bestemmingsplan en de verharding met weinig kosten eenvoudig te verwijderen is.
15. Omdat handhavend optreden geschiedt in het algemeen belang, kan de opvatting van verzoeker, dat derde-partij geen belang heeft bij handhaving, niet van doorslaggevend belang zijn.
16. Uit het voorafgaande volgt dat het bestreden besluit, naar verwachting van de voorzieningenrechter, in rechte stand zal kunnen houden. Het verzoek om voorlopige voorziening zal dan ook worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
17. Omdat verzoeker in de beroepsprocedure nog niet in de gelegenheid is gesteld om zijn verzuim, bestaande uit het niet indienen van de beroepsgronden, te herstellen, kan de voorzieningenrechter niet op het beroep beslissen.