ECLI:NL:RBOBR:2018:3996

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 augustus 2018
Publicatiedatum
11 augustus 2018
Zaaknummer
C/01/322551 / HA ZA 17-424
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid waterschap voor wateroverlast na extreme neerslag

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 8 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een akkerbouwer, aangeduid als [eiser], en het waterschap WDD. De eiser vorderde een verklaring voor recht dat WDD onrechtmatig had gehandeld door zijn zorgplicht te schenden, wat leidde tot wateroverlast op zijn perceel na extreme neerslag in juni 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat het waterschap verantwoordelijk is voor het beheer van watergangen en dat het moet voldoen aan wettelijke normen voor wateroverlast. De eiser stelde dat WDD niet tijdig maatregelen had genomen en zijn onderhoudsverplichtingen niet was nagekomen, wat resulteerde in schade aan zijn gewassen. WDD voerde verweer en betwistte de aansprakelijkheid, onder andere door te stellen dat de extreme neerslag de oorzaak van de wateroverlast was.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het bleek dat de neerslag in het beheersgebied van WDD extreem was, met neerslaghoeveelheden die ver boven het gemiddelde lagen. De rechtbank concludeerde dat WDD niet tekort was geschoten in zijn zorgplicht. De eiser had niet voldoende onderbouwd dat de wateroverlast het gevolg was van nalatigheid van WDD. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat de door de eiser gestelde schendingen van de zorgplicht daadwerkelijk hadden plaatsgevonden. De rechtbank wees de vorderingen van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten van WDD, die op € 3.010,00 werden begroot. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van waterschappen en de noodzaak voor eisers om hun claims goed te onderbouwen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/322551 / HA ZA 17-424
Vonnis van 8 augustus 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.M.M. Menu te Tilburg,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
WATERSCHAP DE DOMMEL,
zetelend te Boxtel,
gedaagde,
advocaat mr. R.M. Pieterse te Middelburg.
Partijen zullen hierna [eiser] en WDD genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 oktober 2017
  • het proces-verbaal van comparitie van 27 maart 2018 in deze zaak en in zes andere zaken
  • de faxberichten van 14 mei 2018 van mrs. Menu en Teerink en mr. Pieterse (mede namens mr. Jacobse) waarin zij hun opmerkingen naar aanleiding van het (buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte) proces-verbaal kenbaar maken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.2.
Het beheersgebied van WDD telt 840.000 ingelanden. In het beheersgebied bevinden zich ongeveer 30.000 km aan watergangen in beheer en ongeveer 2.350 km aan watergangen in onderhoud.
In het beheersgebied bevinden zich 44 waterbeheersingsgemalen, 976 stuwen, bodemvallen etc. WDD is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van A-watergangen in zijn beheersgebied. B-watergangen zijn de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de aangrenzende percelen.
2.3.
[eiser] exploiteert een akkerbouwbedrijf in [woonplaats] . Op het perceel, kadastraal bekend [kadastraal nummer] , worden (voornamelijk) suikerbieten en maïs geteeld.
Het perceel grenst aan A-watergang de Run (RN1). Aan de zuidwestzijde wordt het perceel begrensd door A-watergang RN17AA. In de RN1 bevindt zich een handmatig bediende stuw (RN1-s18).
2.4.
In de periode van 30 mei – 30 juni 2016 is in het beheersgebied van WDD heel veel neerslag gevallen. Op sommige plaatsen meer dan 200, en soms zelfs 300 mm, terwijl de gemiddelde neerslag in het gebied voor de maand juni 68 mm bedraagt.
De gemiddelde neerslag in het nabij het perceel van [eiser] gelegen neerslagstation [woonplaats] voor de maand mei bedraagt 62,7 mm. Op 30/31 mei 2016 viel bijna 50% van dit gemiddelde maandtotaal in minder dan 24 uur. Op 13 en 14 juni 2016 viel in totaal 103 mm neerslag, terwijl het gemiddelde voor de hele maand juni ter plaatse 65,5 mm bedraagt. Het maandtotaal kwam in juni uit op 251,5 mm, ruim vier keer het maandgemiddelde.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - een verklaring voor recht dat WDD jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld doordat WDD zijn wettelijke onderhouds- en beheersverplichtingen niet tijdig en niet deugdelijk is nagekomen, waardoor wateroverlast in 2016 is ontstaan, alsmede dat WDD aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade, met veroordeling van WDD tot vergoeding van die schade op te maken bij staat, een en ander vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
WDD voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat WDD zijn zorgplicht heeft geschonden door niet tijdig en/of onvoldoende maatregelen te treffen ter voorkoming en beperking van de wateroverlast en de daardoor ontstane schade. Hij stelt dat zijn perceel als gevolg daarvan begin juni 2016 deels onder water is komen te staan, waardoor de oogst van suikerbieten en maïs (deels) verloren is gegaan.
Onder verwijzing naar het deskundigenrapport van [deskundige 1] , agrarisch schade-expert van [A] van 9 augustus 2016 en het aanvullend rapport van [A] van 27 februari 2018 stelt [eiser] dat WDD zijn zorgplicht heeft geschonden door:
niet te voldoen aan de NBW-richtlijn
niet (tijdig) maatregelen te nemen naar aanleiding van de weerswaarschuwing (code oranje) van het KNMI
het onvoldoende opschonen en maaien van de watergangen
het onvoldoende onderhouden van de waterlossingen
het onvoldoende en niet-tijdig naar beneden doen van de stuw.
4.2.
WDD bestrijdt dat hij niet aan de zorgplicht heeft voldaan. Bovendien ontbreekt volgens WDD het causaal verband tussen de gestelde schending van de zorgplicht en de schade. Volgens WDD is het de extreme en aanhoudende neerslag geweest die de wateroverlast bij [eiser] heeft veroorzaakt. Ter ondersteuning van deze verweren heeft WDD een deskundigenrapport overgelegd van [deskundige 2] van [B] (hierna: [deskundige 2]) van 8 september 2017. Daarnaast heeft [eiser] volgens WDD te laat geklaagd, is sprake van rechtsverwerking en van eigen schuld.
4.3.
Het geschil spitst zich ten eerste toe op de vraag of WDD tegenover [eiser] is tekortgeschoten in zijn zorgplicht als waterbeheerder.
4.4.
Bij de beantwoording van die vraag stelt de rechtbank het volgende voorop.
Op grond van artikel 1 lid 1 van de Waterschapswet heeft een waterschap de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied ten doel. Artikel 1 lid 2 van de Waterschapswet draagt waterschappen onder meer de zorg voor het watersysteem op. Het watersysteem is een samenhangend geheel van één of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken (art. 1.1. Waterwet). Bij de uitoefening van zijn taken moet het waterschap rekening houden met verschillende waterstaatkundige belangen. [eiser] geeft die belangen te beperkt weer. Zij stelt dat waterschappen de stand van het oppervlaktewater en grondwater moeten beheren, opdat de ingelanden geen schade zullen ondervinden van een overmatige toevloed van hemel- of oppervlaktewater of door uitdroging van landbouwgronden. Waterschappen moeten echter meer belangen in aanmerking nemen. Gelet op artikel 2.1. van de Waterwet is het waterbeheer gericht op voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
4.5.
De rechtbank zal hierna op de afzonderlijke stellingen ingaan.
Ad. a. schending van de normen voor wateroverlast
4.6.
[eiser] stelt zich kennelijk op het standpunt dat de waterhuishouding in het werkgebied van WDD niet voldoet aan de normen opgenomen in de NBW-richtlijn.
4.7.
WDD stelt dat op het perceel van [eiser] voor circa 50% geen beschermingsnorm geldt omdat dit deel zich in een beekdal bevindt. Voor de andere circa 50% van het perceel gelden de normen van 1/10 of 1/25. Omdat [eiser] niet aangeeft welk deel van het perceel onder water zou hebben gestaan, is onduidelijk of de wateroverlast zich heeft voorgedaan op het niet genormeerde of het wel genormeerde deel van het perceel.
WDD stelt zich op het standpunt dat wel aan de NBW-richtlijn wordt voldaan.
4.8.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De zorgplicht van een waterschap wordt ingekaderd door wettelijke normen voor wateroverlast. De normen (door partijen aangeduid als NBW-normen) drukken de hoogst toelaatbare kans op overstroming uit.
4.9.
Op grond van artikel 2.8. van de Waterwet worden bij provinciale verordening, met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, normen gesteld met betrekking tot de gemiddelde kans op overstroming van daarbij aangewezen gebieden. Uit de toelichting op deze bepaling blijkt dat deze normen de voor de verschillende vormen van landgebruik hoogst toelaatbare kans op overstroming uitdrukken. Het gaat om het gewenste beschermingsniveau. Uit het gewenste beschermingsniveau worden dimensionering, inrichting en het beheer van het watersysteem afgeleid. Ook worden daar de maatregelen uit afgeleid die moeten worden genomen om het watersysteem aan de norm te laten voldoen (Kamerstukken II 2006/07, 30818, nr. 3, p.93).
4.10.
De normen voor wateroverlast zijn vastgelegd in artikel 2.3. van de Verordening water Noord-Brabant (hierna: de Verordening) en de daarbij behorende bijlage II. Op grond van artikel 2.3 lid 2, aanhef en onder c en d, van de Verordening geldt buiten de bebouwde kom van een gemeente als norm een overstromingskans van 1x per 25 per jaar voor akkerbouw en 1x per 10 jaar voor grasland.
In lid 4 van artikel 2.3 van de Verordening is bepaald dat buiten de bebouwde kom aan sommige gebieden, aangegeven op bijlage II bij de Verordening, geen norm gekoppeld wordt, dan wel een hogere of een lagere norm.
In de toelichting op de Verordening (Provinciaal Blad, 2009, 230) staat dat voor (natuurlijke beekdalen en natuurgebieden geen norm geldt. Het betreft gebieden die behoren tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Daarnaast geldt het zogenaamde maaiveldcriterium. Dat wil zeggen dat een klein gedeelte van het gebied niet aan de norm hoeft te voldoen. Voor grasland is dat 5%, voor akkerbouw 1% en voor bebouwd gebied 0%, aldus de toelichting op de Verordening.
4.11.
WDD heeft gesteld dat bij de laatste watersysteemtoets in 2013, waarbij (ook) het perceel van [eiser] is getoetst, werd voldaan aan de NBW-norm.
[eiser] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie kunnen leiden dat het watersysteem ten tijde van de wateroverlast niet (meer) aan de norm voldeed.
In het eerste rapport van [A] wordt daarover niets vermeld. In het aanvullend rapport wordt in zijn algemeenheid, en zonder enige concrete onderbouwing, opgemerkt dat [A] betwijfelt of de norm gehaald wordt, of de door WDD uitgevoerde systeemtoetsen wel deugdelijk zijn uitgevoerd en of de ingevoerde gegevens wel zijn ingevoerd overeenkomstig de werkelijkheid. Dit leidt er in de gegeven omstandigheden niet toe dat geconcludeerd kan worden dat sprake zou zijn van schending van de normen van wateroverlast. Dat geldt ook voor de (door [A] in het aanvullend rapport) gestelde omstandigheid dat de percelen alleen al in juni 2016 meerdere keren zou zijn overstroomd, wat overigens door WDD wordt betwist. Gelet op de extreme neerslaghoeveelheden kan hieraan geen vermoeden worden ontleend dat de normen voor wateroverlast zijn geschonden.
Uit het door [eiser] aangevoerde volgt niet dat sprake is van schending van de normen van wateroverlast. In zoverre heeft [eiser] niet aan haar stelplicht voldaan.
4.12.
[A] verwijst in zijn rapporten nog naar een afvoernorm van 14 mm per etmaal, welke opgenomen zou zijn in het Cultuurtechnisch Vademecum. Uit het hiervoor opgenomen toetsingskader volgt echter niet dat die norm nog naast de in de Verordening vastgelegde normen afzonderlijk van toepassing is. Bovendien heeft [A] niet gesteld dat aan die norm niet voldaan is. De verwijzing van [A] leidt dus niet tot een ander oordeel.
4.13.
De stelling dat niet is voldaan aan de normen voor wateroverlast (de NBW-normen) mist daarom een voldoende feitelijke grondslag.
Ad. b. niet (tijdig) maatregelen te nemen naar aanleiding van de weerswaarschuwing (code oranje) van het KNMI
4.14.
[eiser] stelt dat WDD tijdig actie had moeten ondernemen naar aanleiding van de melding (code oranje) van het KNMI. Als WDD dat gedaan had, zou het onder water lopen van een groot gedeelte van zijn perceel beperkt zijn gebleven en de schade niet zijn geleden althans verwaarloosbaar zijn geweest.
4.15.
WDD stelt zich op het standpunt dat niet van hem verwacht mag en kan worden dat hij naar aanleiding van elke waarschuwing van het KNMI actie onderneemt. Ter toelichting voert WDD aan dat de weerswaarschuwingen van het KNMI betrekking hebben op een provincie of groter deel van het land en extreme neerslag juist zeer lokaal voorkomt. Bovendien krijgt WDD de weerswaarschuwingen pas 24 uur (code oranje) of 12 uur (code rood) van te voren. Anticiperend handelen is niet eenvoudig en vaak ook onwenselijk, gelet op het korte tijdsbestek van de waarschuwingen, de onnauwkeurigheid daarvan, de tijd die de maatregelen vergen en de potentiële kans op schade als de neerslag elders valt of in veel mindere hoeveelheden.
4.16.
Ook deze stelling van [eiser] slaagt niet.
Er is onduidelijkheid over het moment waarop de (gestelde) wateroverlast zich heeft voorgedaan. Op de comparitie is door mr. Menu toegelicht dat [eiser] , vanwege zijn fysieke gesteldheid, de overlast pas op 28 juni 2016 heeft ontdekt en dit op 4 juli 2016 bij WDD heeft gemeld. Voor zover het perceel begin juni 2016 onder water is komen te staan, geldt het volgende.
Door [eiser] is niet aangegeven wanneer de weerswaarschuwing (code oranje) voor het gebied waarin zijn perceel is gelegen door het KNMI is afgegeven. Door mrs. Menu en Teerink is op de zitting (spreekaantekeningen punt 13) in zijn algemeenheid gesteld dat het KNMI waarschuwingen heeft gegeven voor Noord-Brabant op 30 mei 2016 en 2 juni 2016 en voor Limburg op 30 mei 2016, 2 juni 2016 en 7 juni 2016. Ook heeft [eiser] niet aangegeven welke (concrete) maatregelen van WDD, rekening houdend met alle bij het waterbeheer betrokken belangen, redelijkerwijs verlangd hadden kunnen worden. Ook als het KNMI inderdaad kort voor de wateroverlast een waarschuwing zou hebben afgegeven voor het betreffende gebied, is dan ook, gelet op de door WDD gegeven toelichting, onvoldoende onderbouwd dat WDD heeft gehandeld in strijd met zijn zorgplicht door geen of onvoldoende maatregelen te nemen.
Ad. c. het onvoldoende opschonen en maaien van de watergangen
4.17.
[eiser] heeft niet aangegeven op welke watergangen wordt gedoeld. Uit de bij dagvaarding (als prod. 2) overgelegde foto’s, de rapporten van [A] en hetgeen is aangevoerd op de comparitie, leidt de rechtbank af dat [eiser] kennelijk van mening is dat er (ten tijde van de wateroverlast) sprake was van overmatige begroeiing in de watergang de Run (RN1). In het aanvullend rapport van [A] is gesteld dat er op schadedatum nog niet was gemaaid. Volgens [A] is uit onderzoek gebleken dat begroeiing in een watergang opstuwing van water geeft en het water daardoor minder snel wordt afgevoerd.
4.18.
WDD betwist dat tijdens de (vermeende) schadeveroorzakende bui sprake was van overmatige begroeiing. Op de bij het 1ste rapport van [A] overgelegde foto’s is vooral begroeiing op de taluds en het perceel te zien en niet in de watergang zelf .WDD moet bij zijn maaibeleid rekening houden met de voorkeursperioden die voortvloeien uit de Flora- en Faunawet (per 1 januari 2017 vervangen door de Wet Natuurbescherming) en de Gedragscode Flora- en Faunawet voor waterschappen (hierna: de Gedragscode). De Run (RN1) diende volgens het maaibeleid in maaiperiode 3, van 1 juni tot en met 15 juli te worden gemaaid. De Run is in 2016 op 3 juni en 13 juni gemaaid. Alleen als daartoe een aanleiding bestaat mag worden afgeweken van de in de wet vastgestelde voorkeursperioden. De geringe neerslag tot eind mei 2016 gaf geen aanleiding om het maaiwerk vervroegd uit te voeren omdat geen sprake was van hoge waterstanden. Ook indien de (vermeende) schade vóór 3 juni 2016 zou zijn ontstaan, dus voor het maaien, geldt dat WDD op dat moment, conform het beleid, nog voldoende tijd had om de onderhoudswerkzaamheden uit te voeren en er geen reden was dit eerder te doen.
4.19.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van WDD, en het ontbreken van een (voldoende) nadere onderbouwing van de zijde van [eiser] , staat niet vast dat sprake was van overmatige begroeiing in de periode waarin de wateroverlast zich voordeed. Maar ook als dat wel het geval was, betekent dat niet zonder meer dat WDD tekort is geschoten in het onderhoud. De onderhoudsplanning voor de RN1 was in overeenstemming met de Flora- en Faunawet (oud) en de door WDD gehanteerde Gedragscode. WDD heeft de watergang RN1 conform de onderhoudsplanning onderhouden. Dat neemt niet weg dat er omstandigheden kunnen zijn die ertoe leiden dat WDD moet afwijken van de onderhoudsplanning door eerder te maaien. De Gedragscode biedt daar ook ruimte voor. Maaiwerkzaamheden kunnen eerder worden uitgevoerd als dat vanwege de primaire waterschapstaken niet anders kan en met de nodige voorzorg (paragraaf 4.2.3 Gedragscode). Op WDD rust in beginsel geen verplichting om uit eigen beweging te onderzoeken of de begroeiing in de RN1 (nabij het perceel van [eiser] ) zodanig is dat het noodzakelijk is om vervroegd te maaien (vgl. HR 9 november 2001, NJ 2002, 446, Oude Rijnstromenarrest). [eiser] heeft geen concrete feiten of omstandigheden genoemd die voor WDD aanleiding hadden moeten zijn om vervroegd te maaien. Als volgens [eiser] sprake was van een dusdanige begroeiing van de watergang dat er aanleiding was om eerder te maaien dan gepland, lag het op zijn weg om WDD daarop te wijzen en te vragen om het maaiwerk vervroegd uit te voeren. Dat [eiser] een dergelijke melding en/of verzoek heeft gedaan, is gesteld noch gebleken.
4.20.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat [eiser] zijn stelling dat WDD zijn zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden door watergangen onvoldoende op te schonen en te maaien, in het licht van het gemotiveerde verweer van WDD, onvoldoende heeft onderbouwd.
Ad. d. het onvoldoende onderhouden van de waterlossingen
4.21.
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is niet duidelijk op welke waterlossing(en) [eiser] doelt, waarom deze volgens [eiser] onvoldoende zijn onderhouden en evenmin of dit verwijt een ander is dan het onder c. genoemde. Hoewel WDD in de conclusie van antwoord heeft aangegeven dat hem niet duidelijk is wat [eiser] hier bedoelt, is dit punt door [eiser] niet (nader) toegelicht. [eiser] heeft op dit punt niet aan zijn stelplicht voldaan.
De stelling dat WDD zijn zorgplicht heeft geschonden door waterlossingen onvoldoende te onderhouden is dan ook niet onderbouwd en wordt daarom verworpen.
Ad. e. het onvoldoende en niet-tijdig naar beneden doen van de stuw
4.22.
[eiser] heeft niet aangegeven welke stuw hij bedoelt. De rechtbank gaat ervan uit dat dit verwijt de stuw (RN1-st8) in de RN1 betreft. WDD is daar in zijn conclusie van antwoord ook van uitgegaan. Op de comparitie heeft mr. Menu verwezen naar het verslag van het huisbezoek (prod. 7 bij dagvaarding). Ook daaruit leidt de rechtbank af dat dit verwijt genoemde stuw betreft.
4.23.
WDD betwist dat de stuw niet voldoende en/of niet tijdig naar beneden is gezet.
De stuw stond in het voorjaar van 2016 op de normale zomerstand, zoals gebruikelijk is omdat water in de zomerperiode zoveel mogelijk vastgehouden moet worden. Een stuw hoort vanaf eind mei op de zomerstand te staan en er dient een goede reden te zijn om hiervan af te wijken. Op 4 juli 2016 heeft [eiser] de wateroverlast op zijn perceel gemeld. De gebiedsbeheerder heeft daarop onderzoek gedaan en de stuw direct 20 cm verlaagd, aldus WDD.
4.24.
Op de comparitie is van de zijde van [eiser] bevestigd dat de stuw binnen anderhalf uur na zijn melding is verlaagd.
De stelling dat WDD de stuw niet tijdig heeft verlaagd is dan onvoldoende onderbouwd. Een waterschap hoeft in beginsel niet uit eigen beweging te onderzoeken of sprake is van een te hoog waterpeil nabij een perceel van één van de ingelanden. Door direct na de melding op 4 juli 2016 de stuw te laten zakken heeft WDD aan zijn zorgplicht voldaan. Dat WDD de stuw onvoldoende heeft laten zakken, staat niet vast. In het 1ste rapport van [A] en op de comparitie is aangevoerd dat [eiser] gevraagd heeft om de stuw verder te laten zakken. Dat daar aanleiding voor was, is echter niet toegelicht. Op de comparitie is zijdens WDD verklaard dat hij niet bekend is met een verzoek om de stuw verder te verlagen.
4.25.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat [eiser] ook zijn stelling dat WDD zijn zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden door de stuw onvoldoende en/of niet niet-tijdig naar beneden te doen, mede in het licht van het gemotiveerde verweer van WDD, onvoldoende heeft onderbouwd.
Conclusie
4.26.
De rechtbank komt tot de conclusie dat WDD tegenover [eiser] niet is tekortgeschoten in zijn zorgplicht als waterbeheerder. Dat betekent dat WDD alleen al daarom niet aansprakelijk is voor de (gestelde) schade.
4.27.
De rechtbank voegt daaraan toe dat, ook indien één of meer van de stellingen van [eiser] vast zouden zijn komen te staan en WDD zijn zorgplicht zou hebben geschonden, er onvoldoende grond is voor aansprakelijkheid voor de schade. Vast staat immers dat er in de periode van het schadevoorval sprake was van (zeer) hevige en langdurige regenval en gestegen grondwaterstanden. Uit de stellingen van [eiser] volgt niet dat dit niet, of in veel mindere mate tot wateroverlast (en schade) had geleid als WDD de door [eiser] voorgestane maatregelen zou hebben genomen. Het causaal verband tussen de aan WDD verweten gedragingen en de opgetreden schade is daarmee niet komen vast te staan.
4.28.
De vordering wordt afgewezen. Het overigens nog door WDD aangevoerde behoeft daarom niet besproken te worden.
4.29.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van WDD worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- griffierecht 1.924,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
1.086,00(2,0 punt × tarief € 543,00)
Totaal € 3.010,00.
4.30.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van WDD tot op heden begroot op € 3.010,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.B. van Daalen, mr. D.J. Hutten en mr. M.E. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2018.