ECLI:NL:RBOBR:2018:3851

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 augustus 2018
Publicatiedatum
2 augustus 2018
Zaaknummer
01/879052-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot brandstichting in basisschool door minderjarige verdachte met molotovcocktails

Op 3 augustus 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2000, die werd beschuldigd van het plegen van een poging tot brandstichting in een basisschool. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen in de periode van 18 tot en met 19 november 2017 meerdere molotovcocktails naar de basisschool heeft gegooid, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De rechtbank legde een taakstraf op van 150 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en onder toezicht van de jeugdreclassering. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van de directeur van de basisschool, die melding maakte van brandstichting en vernieling. Tijdens de rechtszaak werd het bewijs gepresenteerd, waaronder verklaringen van medeverdachten en proces-verbalen van de politie. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een wezenlijke bijdrage had geleverd aan de poging tot brandstichting en dat er voldoende bewijs was voor medeplegen. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het voorhanden hebben van een namaakwapen en munitie, wat eveneens bewezen werd verklaard. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de positieve ontwikkelingen in zijn leven, maar benadrukte de ernst van de gepleegde feiten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/879052-18
Datum uitspraak: 03 augustus 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000 ,
thans wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 juni 2018.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 18 november 2017 tot en met 19 november 2017 te [gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermaals, althans eenmaal, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/aan een basisschool gelegen aan de [adres 2] , met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
een molotovcocktail naar en/of tegen voornoemde school heeft gegooid en/of (vervolgens) terwijl een ruit van voornoemde school was ingegooid (nogmaals) een molotovcocktail richting de ingegooide ruit heeft gegooid, in elk geval met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met voornoemde basisschool, althans met een brandbare stof, en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
[medeverdachte 2] , althans een of meerdere personen niet zijnde verdachte, in of omstreeks de periode van 18 november 2017 tot en met 19 november 2017 te [gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermaals, althans eenmaal, ter uitvoering van het door hem/hen voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/aan een basisschool gelegen aan de [adres 2] , met dat opzet tezamen en in vereniging, althans alleen, een molotovcocktail naar en/of tegen voornoemde school heeft/hebben gegooid en/of (vervolgens) terwijl een ruit van voornoemde school was ingegooid (nogmaals) een molotovcocktail richting de ingegooide ruit heeft/hebben gegooid, in elk geval met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met voornoemde basisschool, althans met een brandbare stof, en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 18 november 2017 tot en met 19 november 2017 te [gemeente] opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door twee, althans een of meerdere molotovcocktails te maken en/of deze molotovcocktails (vervolgens) aan voornoemde [medeverdachte 2] althans een of meerdere personen niet zijnde verdachte, te overhandigen;
2.
hij op of omstreeks 6 februari 2018 te [gemeente] een wapen van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukwapen, zijnde (een) voorwerp(en)
dat/die voor wat betreft zijn vorm en/of afmeting een sprekende gelijkenis
vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde
voorwerp(en) voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 08 februari 2018 te [gemeente] voorhanden heeft gehad een of meerdere centraalvuur knalpatronen, in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie III;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Inleiding.
Verdachte wordt onder feit 1 primair - kort gezegd - verweten dat hij al dan niet met een ander of anderen heeft gepoogd brand te stichten in een basisschool te [gemeente] , door een molotovcocktail naar of tegen de school te gooien en/of vervolgens een molotovcocktail richting een ingegooide ruit te gooien. Door dit handelen was gemeen gevaar voor goederen te duchten. Onder 1 subsidiair wordt verdachte medeplichtigheid aan voornoemd misdrijf verweten door één of meerdere molotovcocktails te maken.
Onder feit 2 wordt verdachte verweten een namaakwapen lijkend op een echt vuurwapen voorhanden te hebben gehad en onder feit 3 wordt verdachte verweten een of meerdere knalpatronen voorhanden te hebben gehad.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de feiten 1 primair, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de feiten 1 primair en subsidiair en feit 3. Ten aanzien van feit 2 heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte er bij was, maar dat er onvoldoende bewijs is voor medeplegen of medeplichtigheid aan het ten laste gelegde. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de datum 8 februari 2018 niet correct is, nu verdachte al op 6 februari 2018 is aangehouden.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen. [1]
Ten aanzien van feit 1.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting [2] onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven -:
In de periode van 18 november 2017 tot en met 19 november 2017 was ik bij de twee momenten dat er molotovcocktails tegen/naar de school te [gemeente] zijn gegooid. De jongens, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn die avond/nacht bij mij in de tuin geweest. [medeverdachte 4] kwam er later bij. De flesjes voor de molotovcocktails kwamen uit mijn tuin. Ik heb de eerste keer gezien dat er een molotovcocktail is gemaakt. We gingen als groep naar buiten. De eerste keer is er een molotovcocktail richting de school gegooid. Na de eerste keer zijn we teruggegaan naar mijn tuin. Toen ik de tweede keer naar de school ging, wist ik wel dat er een molotovcocktail was. De tweede keer heb ik wel meegekregen dat er een steen is gegooid. Het zou kunnen dat ik een keer ‘wooh’ heb gezegd bij de school.
Een proces-verbaal van aangifte van [aangever] , opgemaakt door [verbalisant 1] d.d. 20 november 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven [3] :
(…)
Zondag 19 november 2017 / 00.48 uur- zondag 19 november 2017 / 00.55 uur
In mijn functie van directeur van [basisschool] ben ik bevoegd tot het doen van aangifte. Ik doe aangifte van brandstichting en vernieling namens [stichting] te [gemeente] , [adres 2] . (…) Op eerstgenoemde datum en tijd was de basisschool intact en afgesloten. Op tweede genoemde tijd bleek er brand te zijn gesticht. Later zag ik een brandvlek op de buitenmuur van de school. Verder zag ik dat er twee ruiten vernield waren. Dit betreft dik, gehard, glas. In een van de klaslokalen lag een stuk hout dat door de ruit is gekomen. Bij de tegels ter hoogte van de brandvlek en bij genoemde ruiten zag ik een bruin goedje op de tegels liggen. Het drong de tegels in. Daarbij zag ik noppen van voetstappen in dat goedje. Ik zag tevens scherven liggen van een bruin flesje van iets waar bijvoorbeeld bier in heeft gezeten. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat men een soort molotovcocktail gemaakt heeft. Die heeft men gebruikt om de brand te stichten. (…) Daarbij is schade ontstaan aan twee ruiten gewapend glas, de tegens en de muur zijn besmeurd met bruine vlekken. Op en nabij het raam zag ik iets van moddervlekken.
Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 1] d.d. 1 februari 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven [4] :
(…)
In mijn aangifte van maandag 20 november 2017 onder nummer PL2100-2017237942-1 stel ik dat de tijdstippen waartussen de brandstichting had plaatsgevonden was zondag 19 november 2017 te 00.48 uur en zondag 19 november te 00.55 uur. Abusievelijk is dit foutief weergegeven. Vandaag donderdag 1 februari 2018 omstreeks 11.40 uur heb ik contact gehad met aangever [aangever] . Ik hoorde haar zeggen dat de tijdstippen, op mijn vraag, waartussen de brandstichting had plaatsgevonden moet zijn: Vrijdag 17 november 2017 te 17.00 uur en zondag 19 november te 00.55 uur.
Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 2] d.d. 19 november 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven [5] :
(…)
Op 19 november 2017 rond 00.48 uur kreeg ik een melding te gaan naar [basisschool] , gelegen op [adres 2] te [gemeente] . Daar zou brand zijn op het schoolplein aan de buitenzijde van de school. Ook zouden er ruiten vernield zijn. Ik arriveerde ongeveer tegelijk met de brandweer. De brand was reeds gedoofd en wij zagen verder dat er twee ruiten van een kozijn met daarin totaal drie ruiten vernield waren. Dit betrof gezien vanaf het schoolplein de meest linkse en middelste ruiten.
Samen met de commandant van de brandweer zijn wij naar incidentlocatie gelopen en daar zagen wij flink wat glasscherven liggen, kleur doorzichtig, vermoedelijk afkomstig van het raam. Ook zagen wij vermengd met deze glasscherven, scherven liggen, bruin van kleur. Ik zag verder een etiket met daarop merk Leffe. Ik zag, gezien de hoeveelheid bruin glas en aan de samenstelling dat liet in ieder geval om twee bruine bierflesjes ging, per stuk 33 cl. Ik zag verder dat er ook in het gebouw, in een klas, stukken glas lagen. Ik hoorde de brandweer commandant zeggen dat er een zwart geblakerd stuk op de muur zat, links boven het raamkozijn. Hij vertelde mij verder dat de bierflessen waarschijnlijk als een soort molotov cocktail tegen de ramen aan gegooid waren. Ik zag tevens op de grond een verschroeid stukje doek liggen.
Een proces-verbaal van eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven met proces-verbaal nummer PL2100-2017237942-43 met daarbij gevoegd een rapport van de Brandweer Brabant Zuid-Oost d.d. 7 juni 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Er is een onderzoek ingesteld naar aanleiding van de poging tot brandstichting. De conclusie van de brandonderzoekers van de brandweer Brabant Zuid-Oost luidt: Op basis van de beschrijvingen in het door hun opgesteld rapport is het waarschijnlijk dat wanneer de flesjes met wasbenzine terecht gekomen waren op of in de buurt van brandbaar materiaal (papier kunststoffen) er zeker brand zou zijn ontstaan. De twee flesjes wasbenzine (2 x 33cl) hebben een brandvermogen van 2 x 400 kW. Dit brandvermogen is te vergelijken met een in brand staande fauteuil. Kanttekening hierbij: Het is moeilijk in te schatten wat de verspreiding en plasgrootte zou zijn geweest van de wasbenzine. Dit is niet hard te onderbouwen omdat dit van teveel factoren afhankelijk is.
Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] , opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] d.d. 1 februari 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven [6] :
Ik was met [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en op een later tijdstip
[medeverdachte 4] . Zo goed ik het weet waren ze dat.
We zaten bij [verdachte] thuis bij de openhaard. Om de openhaard aan te steken gebruikten
wij wasbenzine. Wij zaten daar bij de openhaard aan een waterpijp te lurken. Opeens
kwam er een idee uit de groep, volgens mij van [verdachte] . Zullen we wasbenzine in een
bierflesje doen?
We hebben eerst een filmpje bekeken hoe dat moet, hun gebruikte wat ander spul. We
deden wasbenzine in een bruin bierflesje, we deden ook wasbenzine over een oude doek.
We gingen hiermee naar de school en dachten we gooien het flesje brandend op een
asfalt veldje, zodat het uiteen zou springen een er een vlam zou komen. Later deden
we dit tegen de gevel van de school.
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] hebben de eerste keer gefilmd en de 2e keer [verdachte] en [medeverdachte 4] .
V: Jullie zijn van [verdachte] naar het veldje gelopen.
A: Dat klopt.
V: Hoeveel molotovcocktails hebben jullie gemaakt?
A: Eerst een.
V: Wie heeft die vast gehad?
A: Iedereen, we hebben dit onderweg afgewisseld.
A: Wij stonden na het putje achter de school, eerst wilde we op het asfalt veldje
gooien. Toen werd er geroepen vanuit de groep gooi op de school. Wie dit riep weet ik
niet. Op dat moment stak ik aan. Ik gooide hem tegen de gevel aan. Hij kwam net boven
het hout. Toen zijn we terug naar [verdachte] gelopen. Toen dachten we eigenlijk we kunnen
een grotere en betere maken.
[verdachte] heeft toen een molotovcocktail gemaakt maar deze keer met neer wasbenzine.
V: Wat was jullie doel om nog een molotovcocktail te maken?
A: Wij wilde meer vuur en een grotere explosie.
V: In wat voor flesje deed je het toen?
A: ook weer in een bruin bierflesje. zodoende weer een oude handdoek erin, toen zijn
we weer naar het veldje gelopen.
Ik weet niet wie dat was maar iemand uit de groep had stenen gepakt. er was daar
eerder gebouw dus daar lagen stoeptegels en stenen. Ze hadden door de glas heen
gegooid. Ik weet niet precies welke ruit. Ik denk een van de ruiten op de begaande
grond.
We hoorde glasgerinkel dus gingen ervan uit dat het een ruit was. Ik gooide het
bierflesje.
V: Wie had de raam stuk gegooid?
A: [medeverdachte 3] of [medeverdachte 4] , ik weet niet wie een ruit kapot gemaakt heeft. Ze hadden allebei
een steen vast en deze gegooid.
V: Was het je intentie om door het kapotte raam de molotovcocktail naar binnen te
gooien?
A: Ja dat was wel het idee. Dit was wel het idee van in de groep.
Een proces-verbaal van verhoor van minderjarige verdachte [medeverdachte 1] , opgemaakt door [verbalisant 5] en [verbalisant 4] d.d. 8 februari 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven [7] (p. 129-127):
(…)
Ik was bij [medeverdachte 2] logeren. Dit was van de 18e op de 19e.
Ik ben ’s avonds naar hem gegaan. Toen gingen we naar buiten (…) Toen was die brandstichting waarvan jullie mij verdenken. Die anderen waren vrienden van [medeverdachte 2] .
Eén naam weet ik wel. Dat is die [verdachte] volgens mij.
A: Daarvoor wel, daarvoor zijn we bij [verdachte] geweest.
A: Bij [verdachte] gewoon thuis.
A: Buiten in zijn achtertuin.
A: Ik, [medeverdachte 2] , [verdachte] en die andere twee.
A: Hun wilden een beetje lol trappen, vooral [medeverdachte 2] en [verdachte] . (…)
A: Er was gewoon een kachel daar en we zaten een beetje met dat vuur te spelen. Volgens mij is zo een beetje dat idee ontstaan.
A: Hun kwamen op het idee om zo’n fles mee te nemen. Dat was een bierfles.
[medeverdachte 2] en [verdachte] maar die andere twee gingen ook mee kijken.
V: Wie pakt die fles?
A: [verdachte] (…) hij heeft die fles gepakt. Hij was bier aan het drinken.
V: En dan?
A: Hij deed daar iets in, iets wat goed brand. Een brandbare vloeistof.
V: Wie deed dat erin?
A: Volgens mij [verdachte] , hij deed er een doek overheen.
A: We zijn naar dat veldje bij die school gelopen. Toen gingen ze dat aansteken en tegen die school gooien.
We gingen terug en daarna wilden ze dat nog een keer doen. Toen hadden ze er
nog eentje gegooid. Daarna gingen we weg.
A: Ze wilden het nog een keer gaan doen.
A: Een steen? Dat kan. Die hadden ze ook gegooid.
A: (…) volgens mij was het die tweede keer.
V: Waar beland de eerste molotov die gegooid werd?
A: Tegen een muurtje volgens mij. Er werd tegen een raam gegooid en tegen een muur
V: Wie zegt “Woow” als er gegooid is?
A: Dat is [verdachte] .
A: Die donkere jongen zei straathyena’s.
Ten aanzien van feit 2:
Op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting [8] , het proces-verbaal bevindingen met betrekking tot het aantreffen van het wapen [9] en het proces-verbaal bevindingen met betrekking tot het onderzoek van het wapen [10] acht de rechtbank het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering volstaat de rechtbank ten aanzien van feit 2 met een opgave van bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 3:
De verklaring van verdachte ter terechtzitting [11] onder meer inhoudende:
Ik had een kogelpatroon voorhanden in de woning te [gemeente] .
Proces-verbaal binnentreden in woning [12] [adres 3] te [gemeente] ,
onder meer inhoudende:
Op 6 februari 2018 trad ik binnen in de woning [adres 3]
te [gemeente] . In de woning werd aangehouden [verdachte] . De woning werd doorzocht en er werd in beslag genomen:
Goednummer 1309165 munitie, slaapkamer aangetroffen.
Proces-verbaal bevindingen [13] onder meer inhoudende:
Ik heb onderstaande voorwerpen nader omschreven en gecategoriseerd.
Knalpatroon (BVH goednummer 1309165):
Ik zag dat dit een centraalvuur knalpatroon was van het kaliber 7,62 millimeter.
Ik zag dat deze patroon kennelijk ongebruikt en geheel in tact was en voorzien van een
onbeschadigd slaghoedje en sluiting.
Na het ontladen van de patroon zag ik dat deze was voorzien van kruitlading.
Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III
van de Wet Wapens en Munitie.
Het onbevoegd voorhanden hebben van munitie van genoemde categorie is een overtreding
van artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie.
Bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs.

Ten aanzien van feit 1.

Verdachte heeft in eerste instantie bij de politie elke betrokkenheid bij het onder 1 ten laste gelegde ontkend. Ter terechtzitting heeft verdachte bekend aanwezig te zijn geweest bij het maken en het gooien van de molotovcocktails op 18 november 2017 en 19 november 2017. De verdediging is echter van mening dat de enkele aanwezigheid van verdachte niet voldoende is voor het ten laste gelegde medeplegen of de medeplichtigheid aan de poging tot brandstichting in vereniging gepleegd.
De rechtbank stelt voorop dat betrokkenheid bij een strafbaar feit als medepleger bewezen kan worden verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank gebruikt de bij de politie afgelegde, voor verdachte belastende, verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] voor het bewijs. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen. De verklaringen van deze medeverdachten zijn in hoofdlijnen consistent en daarnaast belast [medeverdachte 2] in zijn verklaring niet alleen verdachte maar ook zichzelf.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af.
Zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] verklaren bij de politie dat verdachte molotovcocktails heeft gemaakt op het moment dat ze in de tuin van verdachte zaten. Ook volgt uit die verklaringen dat het idee tot het maken van de molotovcocktails mede vanuit verdachte is gekomen.
De groep personen, waaronder verdachte, is met de molotovcocktail vanuit de tuin van verdachte naar de school vertrokken en vervolgens is daar een molotovcocktail naar de school gegooid. Daarop is de groep weer naar de tuin van verdachte teruggegaan. Daar is wederom een molotovcocktail gemaakt. Deze moest meer vuur en een grotere explosie veroorzaken. Vervolgens is de groep, waaronder verdachte, weer naar de school gegaan en is er nadat er een steen door een ruit is gegooid een molotovcocktail richting de kapotte ruit gegooid. Verdachte heeft zich op geen enkel moment gedistantieerd van de handelingen van de medeverdachten.
Hoewel niet bewezen kan worden dat verdachte een molotovcocktail of een steen heeft gegooid, acht de rechtbank het aandeel van verdachte zodanig wezenlijk dat gesproken kan worden van medeplegen. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de hiervoor opgenomen feiten en omstandigheden, sprake is geweest van een wezenlijke bijdrage van verdachte in de vorm van het idee en de voorbereiding van de brandstichting. Daarbij was sprake van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het primair ten laste gelegde medeplegen bewezen.

Ten aanzien van feit 3:

De rechtbank constateert dat onder feit 2 het op 6 februari 2018 voorhanden hebben van een wapen is ten laste gelegd. Tijdens het politieonderzoek is op 6 februari 2018 naast het wapen ook een kogelpatroon aangetroffen. Gelet op de samenhang tussen de feiten 2 en 3 moet het voor de verdediging duidelijk zijn geweest dat het onder 3 ten laste gelegde feit ook op de datum 6 februari 2018 ziet. Ter terechtzitting is ook gebleken dat dit voor de verdediging duidelijk was. De rechtbank beschouwt de datum ‘8 februari 2018’ onder feit 3 dan ook als een kennelijke schrijffout en leest in plaats daarvan ‘6 februari 2018’. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1. in de periode van 18 november 2017 tot en met 19 november 2017 te [gemeente] tezamen en in vereniging met anderen meermaals ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/aan een basisschool gelegen aan de [adres 2] , met dat opzet met zijn mededaders een molotovcocktail naar en tegen voornoemde school heeft gegooid en vervolgens terwijl een ruit van voornoemde school was ingegooid nogmaals een molotovcocktail richting de ingegooide ruit heeft gegooid en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. op 6 februari 2018 te [gemeente] een wapen van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukwapen, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en/of afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
3. op 6 februari 2018 te [gemeente] voorhanden heeft gehad een knalpatroon in de zin van de Wet wapens en munitie van categorie III.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geëist een werkstraf van 120 uren waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 4 juli 2018, waaronder toezicht van de jeugdreclassering gedurende het eerste jaar van de proeftijd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd onttrekking aan het verkeer van het beslag. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Mocht de rechtbank een of meer feiten bewezen verklaren dan heeft de raadsvrouw van verdachte verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de laatste ontwikkelingen met betrekking tot verdachte positief zijn. Deze positieve ontwikkelingen worden doorkruist door een detentie, maar ook door een werkstraf. Verdachte gaat vanaf september naar school en zal indien de voorgestelde voorwaarden worden opgelegd tegen die tijd begeleiding en/of behandeling hebben. Als hij daarnaast ook nog een werkstraf moet uitvoeren, zal dat moeilijk voor hem worden. De raadsvrouw heeft verzocht een voorwaardelijke werkstraf op te leggen en het eventuele onvoorwaardelijke deel fors te verlagen. Ten aanzien van het beslag heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met de inhoud van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 4 juli 2018 betreffende verdachte, de rapportages van Jeugd Veilig Verder van 7 februari 2018 en 30 maart 2018 en de toelichting ter terechtzitting van de deskundige [deskundige] van de jeugdreclassering Jeugd Veilig Verder. Tevens houdt de rechtbank rekening met de inhoud van het psychologisch rapport betreffende verdachte d.d. 9 april 2018, opgemaakt door drs. A. Laurijssen-Timmers, kinder- en jeugdpsycholoog NIP.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot brandstichting aan een basisschool. Verdachte heeft samen met zijn mededaders bij hem thuis molotovcocktails gemaakt. De eerste keer is verdachte met zijn mededaders naar de school gegaan en hebben zij een molotovcocktail tegen de school gegooid. De tweede keer is er een ruit kapot gegooid met een steen, waarna een molotovcocktail richting de vernielde ruit is gegooid. De rechtbank beschouwt verdachte als een van de initiatiefnemers van deze poging tot brandstichting. Uit informatie van de brandweer komt naar voren dat er zeker brand had kunnen ontstaan indien de molotovcocktail in het klaslokaal was beland.
Als gevolg van brandstichting kunnen zeer gevaarzettende en in potentie onbeheersbare situaties voor personen of goederen ontstaan. Verdachte heeft zich over de mogelijke gevolgen van zijn handelen in het geheel niet bekommerd. Een delict als het onderhavige veroorzaakt veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Daarnaast heeft verdachte een namaakwapen en een patroon voorhanden gehad. Doordat het wapen een sprekende gelijkenis vertoont met een echt vuurwapen, is dit voorwerp geschikt voor bedreiging of afdreiging. Tegen het bezit van dergelijke wapens dient derhalve streng te worden opgetreden.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Gelet op de ernst van de feiten, met name de poging tot brandstichting, acht de rechtbank een werkstraf van 150 uren passend en geboden. Wat betreft de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de berichten dat verdachte zijn leven thans goed op de rit heeft. Er staat op korte termijn veel te gebeuren in het leven van verdachten, zoals op zichzelf gaan wonen, een nieuwe opleiding en het startend toezicht. Om verdachte onder deze omstandigheden, gelet op de op te leggen (bijzondere) voorwaarden, niet onevenredig zwaar te belasten zal de rechtbank de werkstraf voor een gedeelte van 100 uren voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming in het rapport van 4 juli 2018, worden gekoppeld. De rechtbank acht een proeftijd van twee jaren op zijn plaats met een toezicht van de jeugdreclassering gedurende het eerste jaar van de proeftijd.
Het beslag.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 36b, 36c, 45, 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg,
Wet wapens en munitie art. 13, 26, 55.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair: Medeplegen van poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 2: Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie T.a.v. feit 3: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregel:
T.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3:
 Werkstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen jeugddetentie met aftrek
overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 100 uren subsidiair 50 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- gedurende het eerste jaar van de proeftijd medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende het eerste jaar van de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de jeugdreclassering Jeugd Veilig Verder, regio Zuidoost Brabant, Beemdstraat 29, 5653 MA Eindhoven; - zich gedurende het eerste jaar van de proeftijd op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, Jeugd Veilig Verder zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zal deelnemen aan onderwijs, dan wel een andere vorm van dagbesteding;
- zal deelnemen aan het persoonlijkheidsonderzoek vanuit Apanta, alsook het eventuele ambulante behandeltraject indien dit nodig wordt geacht.
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugd Veilig Verder, afdeling jeugdreclassering, postadres Postbus 69610, 1060 CR Amsterdam,
tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
De rechtbank waardeert een in verzekering en in voorlopige hechtenis
doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
 Onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen goederen, te weten: een wapen BB-gun en munitie.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 9 februari 2018 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. C.M. Zandbergen en mr. M. de Vries, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 3 augustus 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, districtsrecherche Eindhoven, BHV nummer 2017266082, aantal pagina’s: 1 tot en met 545. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.
2.Verklaring verdachte ter terechtzitting
3.Proces-verbaal aangifte [aangever] , pag. 497-498
4.Proces-verbaal bevindingen, pag. 501
5.Proces-verbaal bevindingen pag. 502
6.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2] , pag. 210-214
7.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1]
8.Verklaring verdachte ter terechtzitting
9.Proces-verbaal bevindingen, pag. 230-231
10.Proces-verbaal bevindingen, pag. 530-531
11.Proces-verbaal ter terechtzitting, inhoudende verklaring van verdachte
12.Proces-verbaal bevindingen pag. 230-231
13.Proces-verbaal bevindingen pag. 530-531