ECLI:NL:RBOBR:2018:3576

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2018
Publicatiedatum
25 juli 2018
Zaaknummer
C/01/311697 / HA ZA 16-555
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude en groepsaansprakelijkheid in civiele procedure met verwijzing naar schadestaatprocedure

In deze civiele procedure, die werd behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, stond de besloten vennootschap Holland Herstel Groep B.V. (HHG) tegenover meerdere gedaagden, waaronder [gedaagde sub 1], LAC Dienstverlening B.V., ZAKELIJKE DIENSTVERLENING EINDHOVEN B.V. (ZDE) en Herstel.nu B.V. De zaak betrof beschuldigingen van fraude, waaronder margefraude en urenfraude, waarbij HHG stelde dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door valse facturen en onterecht verhoogde kosten in rekening te brengen. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde sub 1] en LAC hoofdelijk aansprakelijk waren voor de schade die HHG had geleden door hun onrechtmatige handelingen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er sprake was van groepsaansprakelijkheid, waarbij de gedaagden gezamenlijk verantwoordelijk werden gehouden voor de gepleegde fraude. De rechtbank heeft de vorderingen van HHG grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele gedaagden, en heeft hen veroordeeld tot betaling van de schade en proceskosten. De zaak illustreert de complexiteit van groepsaansprakelijkheid in het civiele recht en de noodzaak voor duidelijke bewijsvoering in fraudezaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/311697 / HA ZA 16-555
Vonnis van 25 juli 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOLLAND HERSTEL GROEP B.V.,
gevestigd te Uden,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.J.W. van Ingen te Eindhoven,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. C.M.G.M. van Eijndhoven te Boxtel,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. C.M.G.M. van Eijndhoven te Boxtel,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. H.S. Bugter te Nijmegen,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. N.C. Ogg te Eindhoven,
5.
[gedaagde sub 5],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. C.M.G.M. van Eijndhoven te Boxtel,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HERSTEL.NU B.V.,
gevestigd te Oisterwijk,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. N.C. Ogg te Eindhoven,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LAC DIENSTVERLENING B.V.,
gevestigd te Oisterwijk,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. C.M.G.M. van Eijndhoven te Boxtel,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZAKELIJKE DIENSTVERLENING EINDHOVEN B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. N.C. Ogg te Eindhoven.
Partijen zullen hierna HHG en (gedaagden in conventie gezamenlijk) [gedaagden gezamelijk] genoemd worden. Gedaagden in conventie zullen hierna afzonderlijk respectievelijk [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 5] , Herstel.nu, LAC en ZDE genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 februari 2018 (hierna: het tussenvonnis);
  • de akte van de zijde van HHG in reconventie van 28 februari 2018;
  • de akte van de zijde van [gedaagde sub 3] in conventie van 28 februari 2018;
  • de akte van de zijde van HHG in conventie van 14 maart 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank HHG bewijs opgedragen van haar stelling dat ZDE zich schuldig heeft gemaakt aan urenfraude, door valse facturen, dat wil zeggen facturen waar geen feitelijke werkzaamheden tegenover staan, van LAC op haar eigen naam door te factureren aan HHG. Ook heeft de rechtbank [gedaagde sub 3] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling van HHG dat hij zichzelf heeft verrijkt ten koste van HHG door kosten op onrechtmatige wijze ten laste van HHG te laten komen. De rechtbank zal hierna ingaan op de bewijslevering. Met het oog op de duidelijkheid zal de rechtbank ook een resumé geven van de eindbeslissingen die uit het tussenvonnis voortvloeien.
Vordering op [gedaagde sub 1]
2.2.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens HHG.
2.3.
Het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] jegens HHG bestond hieruit dat hij HHG (direct of indirect) een extra marge liet betalen aan haar toeleveranciers, doordat de facturen van de betreffende toeleveranciers van HHG werden verhoogd. Deze extra marge werd vervolgens door de toeleveranciers van HHG betaald aan LAC. Deze vorm van fraude wordt hierna aangeduid als ‘margefraude met feefacturen via LAC’.
2.4.
Het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] jegens HHG bestond er voorts uit dat hij HHG (direct of indirect) een extra marge liet betalen aan haar toeleveranciers, doordat de facturen van de betreffende toeleveranciers van HHG werden verhoogd. Deze extra marge werd vervolgens door de toeleveranciers van HHG betaald aan Herstel.nu Holding B.V. (hierna: de Holding). Deze vorm van fraude wordt hierna aangeduid als ‘margefraude met feefacturen via de Holding’.
2.5.
Het onrechtmatig handelen bestond er voorts uit dat [gedaagde sub 1] eraan meewerkte dat facturen die uiteindelijk bij HHG in rekening werden gebracht, via LAC en ZDE liepen, waarbij iedere vennootschap telkens het factuurbedrag verhoogde, zonder dat daar een zakelijke grond voor was. De eindfactuur bedroeg daardoor veel meer dan de oorspronkelijke factuur. HHG werd hierdoor op kosten gejaagd, ten gunste van de betrokken vennootschappen LAC en ZDE. Deze vorm van fraude wordt hierna aangeduid als ‘margefraude door rondfactureren op onzakelijke gronden’.
2.6.
Het onrechtmatig handelen bestond er voorts uit dat [gedaagde sub 1] eraan meewerkte dat LAC valse facturen opstelde en bij HHG in rekening bracht waar geen feitelijke werkzaamheden tegenover stonden. Deze vorm van fraude wordt hierna aangeduid als ‘urenfraude’.
2.7.
Het onrechtmatig handelen bestond er voorts uit dat door HHG goederen werden aangeschaft die ter beschikking werden gesteld aan (familieleden van) [gedaagde sub 1] Deze vorm van fraude wordt hierna aangeduid als ‘kosten op onrechtmatige wijze ten laste brengen van HHG’.
2.8.
Voor zover HHG ook heeft bedoeld te stellen dat het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] eruit bestond dat hij privé-reizen op kosten van HHG ondernam, geldt het volgende. Het had op de weg van HHG gelegen om haar stellingen op dit punt nader toe te lichten en te onderbouwen, onder meer door te stellen welke privé-reizen [gedaagde sub 1] dan heeft ondernomen en waaruit blijkt dat hij de kosten voor deze reizen bij HHG in rekening heeft gebracht. Nu HHG dit heeft nagelaten, wijst de rechtbank deze vordering als onvoldoende gesteld en gemotiveerd af.
Vordering op LAC
2.9.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat LAC onrechtmatig heeft gehandeld jegens HHG. Het onrechtmatig handelen van LAC bestond er uit dat zij margefraude pleegde jegens HHG met feefacturen via LAC (zoals omschreven in r.o. 2.3 van dit vonnis), margefraude pleegde jegens HHG door rondfactureren op onzakelijke gronden (zoals omschreven in r.o. 2.5 van dit vonnis) en urenfraude pleegde jegens HHG (zoals omschreven in r.o. 2.6 van dit vonnis).
Vordering op [gedaagde sub 4]
2.10.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde sub 4] onrechtmatig heeft gehandeld jegens HHG. Het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 4] bestond er uit dat hij margefraude pleegde jegens HHG met feefacturen via de Holding (zoals omschreven in r.o. 2.4 van dit vonnis).
Vordering op ZDE
2.11.
Ten aanzien van de vordering van HHG op ZDE heeft de rechtbank in het tussenvonnis geoordeeld dat ZDE onrechtmatig heeft gehandeld jegens HHG door actief mee te werken aan de margefraude door rondfactureren op onzakelijke gronden (zoals omschreven in r.o. 2.5 van dit vonnis) tot 15 oktober 2015.
2.12.
HHG verwijt ZDE voorts dat ZDE urenfraude (zoals omschreven in r.o. 2.6 van dit vonnis) jegens haar gepleegd heeft. HHG is bewijs opgedragen van haar stelling dat ZDE zich schuldig heeft gemaakt aan urenfraude.
2.13.
Bij akte van 28 februari 2018 heeft HHG medegedeeld dat zij om redenen van proceseconomie en kostenbeheersing afziet van bewijslevering in conventie. Dit betekent dat de vordering van HHG op ZDE om voor recht te verklaren dat ZDE jegens HHG onrechtmatig heeft gehandeld vanwege de door HHG gestelde urenfraude, zal worden afgewezen.
Groepsaansprakelijkheid
2.14.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 4] niet alleen individueel maar ook als groep onrechtmatig hebben gehandeld jegens HHG door margefraude te plegen met feefacturen via de Holding (zoals omschreven in r.o. 2.4 van dit vonnis).
2.15.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis nog geen beslissing genomen op de vordering van HHG dat [gedaagde sub 1] en LAC niet alleen individueel maar ook als groep onrechtmatig gehandeld hebben jegens HHG door margefraude te plegen met feefacturen via LAC (zoals omschreven in r.o. 2.3 van dit vonnis). Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank als volgt.
2.16.
Artikel 6:166 lid 1 BW bepaalt dat, indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend. Wil sprake zijn van een groepsoptreden in de zin van artikel 6:166 lid 1 BW, dan moet tussen de individuele groepsdeelnemers en hun gedragingen een zekere samenhang bestaan. Daarvoor is in elk geval nodig dat blijkt van bewustzijn bij de individuele deelnemers dat anderen naast hen met hetzelfde bewustzijn van gemeenschappelijk optreden betrokken zijn bij gedragingen waarvan de kans op het aldus toebrengen van schade hen had behoren te weerhouden. De gedragingen van de verschillende personen moeten verder een voldoende nauwe, in tijd en plaats op elkaar afgestemde samenwerking vormen en de in de groep aanwezigen moeten hun gedragingen op elkaar hebben afgestemd of hebben samengewerkt.
2.17.
[gedaagde sub 1] en LAC erkennen de door HHG ten aanzien van hen gestelde feiten. Dit betekent dat vaststaat dat [gedaagde sub 1] in naam van LAC toeleveranciers van HHG benaderde en hen verzocht de facturen voor hun werkzaamheden met 10 % te verhogen, waarna LAC voor deze 10 % (waarvoor geen extra werkzaamheden waren verricht), een feefactuur verstuurde aan de betreffende toeleveranciers. Uit deze gang van zaken leidt de rechtbank af dat er zowel bij [gedaagde sub 1] als bij LAC sprake moet zijn geweest van een bewustzijn van gemeenschappelijk optreden met betrekking tot het verzenden van de feefacturen. Door het gemeenschappelijk optreden van [gedaagde sub 1] en LAC is het gevaar gecreëerd voor de schade, zoals die door HHG is gesteld. De kans op het aldus toebrengen van schade had [gedaagde sub 1] en LAC behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en niet weersproken dat voldaan is aan de voorwaarden voor het doen intreden van groepsaansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] en LAC voor wat betreft de margefraude met feefacturen via LAC (zoals omschreven in r.o. 2.3 van dit vonnis). De gevorderde verklaring voor recht op dit punt zal door de rechtbank dan ook worden toegewezen.
2.18.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat [gedaagde sub 1] , LAC en ZDE niet alleen individueel maar ook als groep onrechtmatig hebben gehandeld jegens HHG door margefraude te plegen door rondfactureren op onzakelijke gronden (zoals omschreven in r.o. 2.5 van dit vonnis). De groepsaansprakelijkheid van ZDE is beperkt tot de margefraude die is gepleegd voor 15 oktober 2015.
2.19.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat [gedaagde sub 1] en LAC niet alleen individueel maar ook als groep onrechtmatig hebben gehandeld jegens HHG door urenfraude te plegen (zoals omschreven in r.o. 2.6 van dit vonnis).
Vordering op [gedaagde sub 3]
2.20.
Ten aanzien van de vordering van HHG op [gedaagde sub 3] , stelt HHG dat [gedaagde sub 3] zich op grote schaal heeft verrijkt ten koste van HHG, door onder andere een deel van de kosten van de bouw van een professioneel zwembad bij zijn huis op onrechtmatige wijze ten laste van HHG te laten komen. [gedaagde sub 3] betwist de stellingen van HHG.
2.21.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat zij voorshands bewezen acht dat [gedaagde sub 3] zichzelf heeft verrijkt ten koste van HHG door kosten op onrechtmatige wijze ten laste van HHG te laten komen. [gedaagde sub 3] is toegelaten tot tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling van HHG.
Tegenbewijs [gedaagde sub 3]
2.22.
[gedaagde sub 3] heeft bij akte van 28 februari 2018 zes producties (genummerd 5 t/m 11) in het geding gebracht in het kader van het tegenbewijs waartoe hij door de rechtbank is toegelaten. Dit betreft alle op het zwembad betrekking hebben facturen, aldus [gedaagde sub 3] . Uit de producties (facturen en bankafschriften) volgt, aldus [gedaagde sub 3] , dat door hem een bedrag van € 261.080,75 is betaald voor de bouw van het zwembad (exclusief de opnames voor contante betalingen). [gedaagde sub 3] stelt dat uit de verklaring van [naam 1] bij het rapport van Hoffmann blijkt dat hij personeel contant betaalde. Uit de verklaring van [naam 2] bij het rapport van Hoffmann volgt dat personeel van HHG aan het zwembad heeft gewerkt, aldus [gedaagde sub 3] .
2.23.
[gedaagde sub 3] heeft voorts in het geding gebracht stukken waaruit blijkt dat hij een hypothecaire geldlening heeft ontvangen van € 213.000,00. [gedaagde sub 3] heeft tevens verzekeringsgegevens in het geding gebracht, waaruit volgens hem blijkt dat het bijgebouw tot een waarde van € 500.000,00 is verzekerd. In het bijgebouw bevinden zich, zoals [gedaagde sub 3] het omschrijft, de garage, privé-opbergruimte, bedrijfshal en schuur waarin het zwembad is gebouwd. Uit deze gegevens volgt, aldus [gedaagde sub 3] , dat het zwembad door [gedaagde sub 3] is betaald.
2.24.
[gedaagde sub 3] stelt in de akte dat het binnen HHG gebruikelijk was dat zaken voor medewerkers werden vergoed, in het kader van het bewust belonen in natura. In dat kader heeft HHG aan [gedaagde sub 3] een bedrag van € 24.401,75 in natura betaald (voor bodemonderzoek, plafondplaten, straatwerk, hangen van deuren, een sleutelplan en een bankstel).
2.25.
Ten slotte legt [gedaagde sub 3] een factuur over van [naam 3] , met betrekking tot de vernietiging van zaken van het Kruidvat. [gedaagde sub 3] voert aan dat de verklaring van mevrouw [naam 4] , dat er een factuur van € 75.000 ten behoeve van het zwembad op een project van HHG is geboekt, niet juist is. De factuur van € 75.000 ziet op afvoer en vernietiging van zaken van het Kruidvat. Dit is ook niet betwist door HHG, aldus [gedaagde sub 3] .
2.26.
HHG heeft bij akte van 14 maart 2018 als volgt gereageerd op de door [gedaagde sub 3] in het kader van de tegenbewijslevering in het geding gebrachte producties. HHG betwist dat er sprake was van loon in natura. De ethische code bij Rentokill Initial verbiedt belonen in natura en [gedaagde sub 3] heeft getekend voor deze code. [gedaagde sub 3] overlegt enkel zijn bankafschriften over 2012. Betaling van alle door [gedaagde sub 3] overgelegde facturen blijkt bovendien niet uit de bankafschriften. De jaren 2011, 2013 en 2014 ontbreken. Bij een belangrijk deel van de facturen is geen betaalbewijs aanwezig. De facturen hebben bovendien zeer algemene omschrijvingen. Bij de verhoging van de hypotheek kwam volgens de verklaring van [gedaagde sub 3] een bedrag van € 117.000,00 aan liquiditeiten beschikbaar. [gedaagde sub 3] geeft geen duidelijkheid hoe de rest van het zwembad is gefinancierd. Het is voorts niet duidelijk wat [gedaagde sub 3] met de overgelegde verzekeringsgegevens wil aantonen.
2.27.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de door [gedaagde sub 3] in het kader van het tegenbewijs in het geding gebrachte bewijsmiddelen, als volgt.
2.28.
[gedaagde sub 3] heeft facturen overgelegd uit de jaren 2011 tot en met 2014. Deze facturen bedragen in totaal € 261.080,75. Uit de bewijsmiddelen die [gedaagde sub 3] in het geding heeft gebracht blijkt echter niet wat de totale kosten waren voor de aanleg van het zwembad. [gedaagde sub 3] heeft geen bankafschriften overgelegd over de jaren 2011, 2013 en 2014. Uit de bankafschriften volgt dan ook niet dat [gedaagde sub 3] de facturen over 2011, 2013 en 2014 heeft voldaan. Daarbij komt dat, zoals HHG terecht opmerkt, niet alle facturen uit 2012 zijn te herleiden tot de bankafschriften over 2012. Uit de bankafschriften volgt dan ook niet dat [gedaagde sub 3] alle facturen uit 2012 heeft voldaan.
2.29.
[gedaagde sub 3] heeft zijn hypotheek verhoogd, waardoor naar eigen zeggen een bedrag van € 213.000,00 beschikbaar is gekomen; HHG betwist dit en voert aan dat een bedrag van € 117.820,70 beschikbaar is gekomen. Nu [gedaagde sub 3] echter niet inzichtelijk heeft gemaakt wat de totale kosten waren voor de aanleg van het zwembad, kan de rechtbank niet beoordelen of het uit de hypothecaire lening beschikbaar gekomen bedrag voldoende was om de bouw van het zwembad te financieren. Uit deze bewijsmiddelen blijkt evenmin dat [gedaagde sub 3] daadwerkelijk met het beschikbaar gekomen geld alle kosten voor het zwembad heeft betaald; [gedaagde sub 3] laat immers na betalingsbewijzen over te leggen van alle facturen die betrekking hebben op het zwembad.
2.30.
Ook heeft [gedaagde sub 3] geen bewijsmiddelen overgelegd van zijn stelling dat hij de werknemers van HHG die in de vrije avonduren bij [gedaagde sub 3] werkzaam zijn geweest, zelf heeft betaald. De verklaring van [naam 1] dat hij door [gedaagde sub 3] zwart is betaald, acht de rechtbank daartoe onvoldoende omdat uit de verklaringen van mevrouw [naam 5] , de heer [naam 2] en de heer [naam 6] blijkt dat ook andere werknemers van HHG bij [gedaagde sub 3] hebben gewerkt aan het zwembad. [gedaagde sub 3] heeft nagelaten bewijsmiddelen over te leggen waaruit blijkt dat hij deze medewerkers of HHG betaald heeft voor deze werkzaamheden.
2.31.
Ook uit de door [gedaagde sub 3] overgelegde verzekeringsgegevens blijkt niet dat [gedaagde sub 3] alle kosten voor de aanleg van het zwembad zelf heeft voldaan.
2.32.
De rechtbank overweegt voorts dat [gedaagde sub 3] erkent dat HHG voor een bedrag van € 24.401,75 aan facturen heeft betaald voor goederen en werkzaamheden die voor hem bestemd waren. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub 3] zijn stelling dat dit loon in natura betrof, onvoldoende heeft onderbouwd, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door HHG en de gedragscode van Rentokill Initial waar HHG naar verwijst, die belonen in natura verbiedt. De stelling dat het bedrag van € 24.401,75 aangemerkt moet worden als loon in natura wordt daarom door de rechtbank gepasseerd.
2.33.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat [gedaagde sub 3] niet geslaagd in het leveren van tegenbewijs. De rechtbank zal dan ook voor recht verklaren dat [gedaagde sub 3] zichzelf heeft verrijkt ten koste van HHG door kosten op onrechtmatige wijze ten laste van HHG te laten komen. Nu HHG verwijzing naar de schadestaatprocedure vordert, kan vooralsnog in het midden blijven of de factuur van € 75.000 betrekking heeft gehad op het zwembad.
2.34.
HHG heeft ook gevorderd voor recht te verklaren dat [gedaagden gezamelijk] , waaronder [gedaagde sub 3] , bij wege van groep in de zin van artikel 6:166 BW onrechtmatig heeft gehandeld jegens HHG. De rechtbank heeft geoordeeld dat zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 3] op onrechtmatige wijze kosten ten laste van HHG hebben laten komen. HHG heeft echter onvoldoende onderbouwd dat zij hierbij als groep in de zin van artikel 6:166 BW hebben gehandeld. Ten aanzien van [gedaagde sub 3] heeft HHG ook overigens onvoldoende onderbouwd dat hij bij wege van groep onrechtmatig heeft gehandeld jegens HHG. Hieruit volgt dat deze vordering ten aanzien van [gedaagde sub 3] zal worden afgewezen.
Vorderingen op [gedaagde sub 5] , [gedaagde sub 2] en Herstel.nu
2.35.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat de vorderingen tegen [gedaagde sub 5] , [gedaagde sub 2] , en Herstel.nu zullen worden afgewezen.
Kosten beslaglegging
2.36.
HHG vordert [gedaagden gezamelijk] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is ten aanzien van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , LAC en ZDE toewijsbaar, gelet op het bepaalde in art. 706 Rv. De kosten die verband houden met de beslagen ten laste van [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 5] en Herstel.nu worden echter afgewezen, nu HHG in het ongelijk wordt gesteld met betrekking tot haar vordering op [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 5] en Herstel.nu. Voorts worden de kosten voor het leggen van conservatoir beslag op contante gelden ten laste van [gedaagde sub 1] afgewezen, omdat daar geen verlof voor was verleend. HHG heeft twee keer verlof gevraagd voor beslag op onroerende zaken, omdat overbetekening bij de eerste beslaglegging niet had plaatsgevonden. Omdat dit voor rekening en risico van HHG komt, zullen de extra kosten die daar mee gemoeid waren, evenmin toegewezen worden.
2.37.
De beslagkosten worden gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv per beslagene berekend, waarbij de rechtbank als uitgangspunt neemt dat de kosten voor gelijke delen aan de beslagenen worden toegerekend, indien de kosten betrekking hebben op meerdere beslagenen. De hoogte van de door HHG gevorderde beslagkosten wordt door [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , LAC en ZDE niet betwist. De beslagkosten worden aldus als volgt begroot:
Ten aanzien van [gedaagde sub 1] op € 909,48:
- griffierecht € 123,80 (1/5 x € 619,00);
- salaris advocaat € 108,60 (1/5 x 1 punt x € 543,00);
- explootkosten / verschotten € 677,08, betrekking hebbend op:
 proces-verbaal van conservatoir bewijsbeslag t.l.v. [gedaagde sub 1] en LAC van 23 mei 2016 (1/2 x € 247,07)
 proces-verbaal van gerechtelijke bewaring t.l.v. [gedaagde sub 1] en LAC van 23 mei 2016: (1/2 x € 210,78)
 exploot van overbetekening aan Riscon Arnhem B.V. met betrekking tot bewijsbeslag gelegd t.l.v. [gedaagde sub 1] en LAC van 26 mei 2016: (1/2 x € 65,83)
 exploot van overbetekening aan [gedaagde sub 1] van 1 juni 2016: € 67,77
 proces-verbaal conservatoir beslag onroerende zaak t.l.v. [gedaagde sub 1] van 6 juni 2016: € 224,52
 exploot van overbetekening aan [gedaagde sub 1] van 6 juni 2016: € 83,43
 exploot van overbetekening aan Rabobank van 9 juni 2016 (1/5 x € 65,83)
 exploot van overbetekening aan ING Bank van 9 juni 2016: (1/5 x € 65,83)
 exploot van overbetekening aan ABN Amro Bank van 9 juni 2016: (1/5 x € 65,83)
Ten aanzien van LAC op € 605,39:
- griffierecht € 123,80 (1/5 x € 619,00);
- salaris advocaat € 108,60 (1/5 x 1 punt x € 543,00);
- explootkosten / verschotten € 372,99, betrekking hebbend op:
 proces-verbaal van conservatoir bewijsbeslag t.l.v. [gedaagde sub 1] en LAC van 23 mei 2016 (1/2 x € 247,07)
 proces-verbaal van gerechtelijke bewaring t.l.v. [gedaagde sub 1] en LAC van 23 mei 2016: (1/2 x € 210,78)
 exploot van overbetekening aan Riscon Arnhem B.V. met betrekking tot bewijsbeslag gelegd t.l.v. [gedaagde sub 1] en LAC van 26 mei 2016: (1/2 x € 65,83)
 exploot van overbetekening aan LAC van 1 juni 2016: € 71,63
 exploot van overbetekening aan Rabobank van 9 juni 2016 (1/5 x € 65,83)
 exploot van overbetekening aan ING Bank van 9 juni 2016: (1/5 x € 65,83)
 exploot van overbetekening aan ABN Amro Bank van 9 juni 2016: (1/5 x € 65,83)
Ten aanzien van [gedaagde sub 4] op € 642,63:
- griffierecht € 123,80 (1/5 x € 619,00);
- salaris advocaat € 108,60 (1/5 x 1 punt x € 543,00);
- exploten/verschotten € 410,23, betrekking hebbend op:
 exploot van overbetekening aan [gedaagde sub 4] van 1 juni 2016: € 67,77
 proces-verbaal conservatoir beslag onroerende zaak t.l.v. [gedaagde sub 4] van 6 juni 2016: € 219,52
 exploot van overbetekening aan [gedaagde sub 4] van 6 juni 2016: € 83,43
 exploot van overbetekening aan Rabobank van 9 juni 2016 (1/5 x € 65,83)
 exploot van overbetekening aan ING Bank van 9 juni 2016: (1/5 x € 65,83)
 exploot van overbetekening aan ABN Amro Bank van 9 juni 2016: (1/5 x € 65,83)
Ten aanzien van ZDE op € 857,45:
- griffierecht € 123,80 (1/5 x € 619,00);
- salaris advocaat € 108,60 (1/5 x 1 punt x € 543,00);
- exploten/verschoten € 625,05, betrekking hebbend op:
 proces-verbaal vergeefs beslag t.l.v. ZDE van 23 mei 2016: € 54,12
 proces-verbaal van conservatoir bewijsbeslag t.l.v. ZDE van 25 mei 2016: € 247,07
 proces-verbaal van gerechtelijke bewaren t.l.v. ZDE van 25 mei 2016: € 210,78
 exploot van overbetekening aan ZDE van 1 juni 2016: € 73,57
 exploot van overbetekening aan Rabobank van 9 juni 2016 (1/5 x € 65,83)
 exploot van overbetekening aan ING Bank van 9 juni 2016: (1/5 x € 65,83)
 exploot van overbetekening aan ABN Amro Bank van 9 juni 2016: (1/5 x € 65,83)
Ten aanzien van [gedaagde sub 3] € 647,63:
- griffierecht € 123,80 (1/5 x € 619,00);
- salaris advocaat € 108,60 (1/5 x 1 punt x € 543,00);
- exploten/verschotten € 415,23, betrekking hebbend op:
 exploot van overbetekening aan [gedaagde sub 3] van 1 juni 2016: € 67,77
 proces-verbaal conservatoir beslag onroerende zaak t.l.v. [gedaagde sub 3] van 6 juni 2016: € 224,52
 exploot van overbetekening aan [gedaagde sub 3] van 6 juni 2016: € 83,43
 exploot van overbetekening aan Rabobank van 9 juni 2016 (1/5 x € 65,83)
 exploot van overbetekening aan ING Bank van 9 juni 2016: (1/5 x € 65,83)
 exploot van overbetekening aan ABN Amro Bank van 9 juni 2016: (1/5 x € 65,83)
Proceskosten
2.38.
HHG vordert (na vermeerdering van haar eis) dat [gedaagden gezamelijk] veroordeeld wordt in de kosten van het geding en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten wanneer de kosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis zijn voldaan.
2.39.
Nu [gedaagde sub 1] , LAC, [gedaagde sub 4] , ZDE en [gedaagde sub 3] (grotendeels) in het ongelijk zijn gesteld, zullen zij veroordeeld worden in de kosten van dit geding. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen op de navolgende wijze worden toegewezen. De kosten aan de zijde van HHG worden begroot op:
- explootkosten € 77,75
- griffierecht € 0,00
- salaris advocaat € 1.629,00 (3 punten × tarief € 543,00)
- nakosten € 157,00 (salaris advocaat), te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en [gedaagde sub 1] , LAC, [gedaagde sub 4] , ZDE en [gedaagde sub 3] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
2.40.
HHG zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van de procedure aan de zijde van [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 5] en Herstel.nu worden veroordeeld. Nu [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] samen met [gedaagde sub 1] en LAC verweer gevoerd hebben tegen de vorderingen van HHG, zullen de kosten voor de helft worden toegewezen. De kosten van [gedaagde sub 2] en van [gedaagde sub 5] worden begroot op:
- griffierecht € 309,50 (1/2 x € 619,00)
- salaris advocaat € 543,00 (2 punten x tarief € 543,00 x 0,5)
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen nadat HHG schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand.
2.41.
Nu Herstel.nu samen met [gedaagde sub 4] en ZDE verweer heeft gevoerd tegen de vorderingen van HHG, zullen de kosten voor ⅓ deel worden toegewezen. De kosten van Herstel.nu worden begroot op:
- griffierecht € 206,33 (⅓ x € 619,00)
- salaris advocaat € 362,00 (2 punten x tarief € 543,00 x ⅓)
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen op de navolgende wijze worden toegewezen:
- nakosten € 157,00 (salaris advocaat), te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en HHG niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
in reconventie
2.42.
In reconventie vordert ZDE – samengevat - veroordeling van HHG tot betaling van € 45.945,35 met betrekking tot onbetaald gebleven facturen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag dat de betaling verschuldigd was tot de dag der algehele voldoening. Voorts vordert ZDE de buitengerechtelijke incassokosten begroot op een bedrag van € 1.234,45, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum factuur. ZDE vordert zowel in conventie als in reconventie dat HHG veroordeeld wordt in de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen en te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis.
2.43.
De rechtbank heeft overwogen dat als ZDE ermee bekend was dat zij uren in rekening bracht bij HHG waar geen feitelijke werkzaamheden tegenover stonden, de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid met zich brengt dat HHG wordt bevrijd van haar verplichting om de betreffende uren aan ZDE te betalen. In het tussenvonnis heeft de rechtbank ten aanzien van deze vordering geoordeeld dat op HHG de bewijslast rust van haar bevrijdende verweer, dat er geen feitelijke werkzaamheden tegenover (een deel van) de gefactureerde uren stonden en dat ZDE daarvan op de hoogte was en HHG opgedragen bewijs te leveren van haar stellingen op dit punt.
2.44.
Bij akte van 28 februari 2018 heeft HHG medegedeeld dat zij om redenen van proceseconomie en kostenbeheersing afziet van bewijslevering in reconventie. Dit betekent dat de rechtbank, gelet op hetgeen zij in het tussenvonnis heeft overwogen, de vordering tot betaling van de openstaande facturen ten bedrage van € 45.945,35 zal toewijzen.
2.45.
De rechtbank verwerpt het beroep van HHG op een opschortingsrecht ex artikel 6:52 BW, nu, anders dan HHG stelt, niet vast is komen te staan dat door ZDE aan HHG uren zijn doorbelast waar geen werkzaamheden tegenover stonden. HHG heeft geen andere feiten aan haar beroep op het opschortingsrecht ten grondslag gelegd.
Wettelijke handelsrente
2.46.
HHG heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke handelsrente. Gelet op het bepaalde in artikel 6:119a BW heeft ZDE recht op de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de facturen. De handelsrente bedroeg per 4 februari 2017 een bedrag van € 2.699,49, blijkens de aanmaning namens ZDE aan HHG van 28 januari 2017 (productie 31 bij conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie van de zijde van ZDE).
Buitengerechtelijke incassokosten
2.47.
ZDE maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden.De rechtbank stelt vast dat ZDE voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 1.234,45 komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
Proceskosten
2.48.
HHG zal, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld worden in de kosten van ZDE ten aanzien van de procedure in reconventie. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen op de navolgende wijze worden toegewezen. De kosten worden begroot op:
- griffierecht € 619,00
- salaris advocaat € 2.148,00 (2 punten × tarief € 1.074,00)
- nakosten € 157,00
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag der voldoening.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
verklaart voor recht dat
[gedaagde sub 1] en LACieder voor zich en tevens als groep in de zin van 6:166 BW onrechtmatig hebben gehandeld jegens HHG door margefraude te plegen met feefacturen via LAC (zoals omschreven in r.o. 2.3) en veroordeelt [gedaagde sub 1] en LAC hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan HHG te betalen de schade die HHG dientengevolge heeft geleden nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3.2.
verklaart voor recht dat
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 4]ieder voor zich en tevens als groep in de zin van 6:166 BW onrechtmatig hebben gehandeld jegens HHG door margefraude te plegen met feefacturen via de Holding (zoals omschreven in r.o. 2.4) en veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 4] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan HHG te betalen de schade die HHG dientengevolge heeft geleden nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3.3.
verklaart voor recht dat
[gedaagde sub 1] , LAC en ZDEieder voor zich en tevens als groep in de zin van 6:166 BW onrechtmatig hebben gehandeld jegens HHG door
tot 15 oktober 2015margefraude te plegen door rondfactureren op onzakelijke gronden (zoals omschreven in r.o. 2.5) en veroordeelt [gedaagde sub 1] , LAC en ZDE hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan HHG te betalen de schade die HHG dientengevolge heeft geleden nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3.4.
verklaart voor recht dat
[gedaagde sub 1] en LACieder voor zich en tevens als groep in de zin van 6:166 BW onrechtmatig hebben gehandeld jegens HHG door
op en na 15 oktober 2015margefraude te plegen door rondfactureren op onzakelijke gronden (zoals omschreven in r.o. 2.5) en door urenfraude te plegen (zoals omschreven in r.o. 2.6) en veroordeelt [gedaagde sub 1] en LAC hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan HHG te betalen de schade die HHG dientengevolge heeft geleden nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3.5.
verklaart voor recht dat
[gedaagde sub 1]onrechtmatig heeft gehandeld jegens HHG door kosten op onrechtmatige wijze ten laste te brengen van HHG (zoals omschreven in r.o. 2.7) en veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling aan HHG van alle schade die HHG dientengevolge heeft geleden nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3.6.
verklaart voor recht dat
[gedaagde sub 3]onrechtmatig heeft gehandeld jegens HHG door zichzelf ten koste van HHG te verrijken door kosten op onrechtmatige wijze ten laste van HHG te laten komen en veroordeelt [gedaagde sub 3] tot betaling aan HHG van alle schade die HHG dientengevolge heeft geleden nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3.7.
veroordeelt
[gedaagde sub 1]tot betaling aan HHG van de beslagkosten, ten bedrage van € 909,48, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag der voldoening;
3.8.
veroordeelt
LACtot betaling aan HHG van de beslagkosten, ten bedrage van € 605,39, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag der voldoening;
3.9.
veroordeelt
[gedaagde sub 4]tot betaling aan HHG van de beslagkosten, ten bedrage van € 642,63, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag der voldoening;
3.10.
veroordeelt
ZDEtot betaling aan HHG van de beslagkosten, ten bedrage van € 857,45, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag der voldoening;
3.11.
veroordeelt
[gedaagde sub 3]tot betaling aan HHG van de beslagkosten, ten bedrage van € 647,63, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag der voldoening;
3.12.
veroordeelt
[gedaagde sub 1] , LAC, [gedaagde sub 4] , ZDE en [gedaagde sub 3]in de kosten van de procedure in conventie van HHG, tot deze uitspraak begroot op een bedrag van € 1.706,75, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag der voldoening;
3.13.
veroordeelt
[gedaagde sub 1] , LAC, [gedaagde sub 4] , ZDE en [gedaagde sub 3]tot betaling aan HHG van € 157,00 aan nasalaris, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde sub 1] , LAC, [gedaagde sub 4] , ZDE en [gedaagde sub 3] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag der voldoening;
3.14.
veroordeelt
HHGin de kosten van de procedure in conventie van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] , tot de uitspraak begroot op een bedrag van € 852,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag nadat HHG schriftelijk is aangemaand tot betaling van deze kosten, tot de dag der voldoening;
3.15.
veroordeelt
HHGin de kosten van de procedure in conventie van Herstel.nu, tot de uitspraak begroot op een bedrag van € 568,33;
3.16.
veroordeelt
HHGtot betaling aan Herstel.nu van € 157,00 aan nasalaris, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat HHG niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
in reconventie
3.17.
veroordeelt
HHGaan ZDE te betalen een bedrag van € 48.879,19, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het bedrag van € 45.945,35 vanaf 4 februari 2017 tot de dag der voldoening;
3.18.
veroordeelt
HHGin de kosten van de procedure in reconventie, tot deze uitspraak begroot aan de zijde van ZDE op een bedrag van € 2.767,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag der voldoening;
3.19.
veroordeelt
HHGtot betaling van € 157,00 aan nasalaris aan ZDE, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag der voldoening;
in conventie en reconventie
3.20.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.21.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.J. Hutten, mr. N.W.A. Stegeman-Kragting en mr. S.P.A. Wensink-Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2018.