ECLI:NL:RBOBR:2018:3497

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
18 juli 2018
Zaaknummer
01/849324-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Exploitatie van een hennepkwekerij en gewoontewitwassen met onware balans

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 19 juli 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan de exploitatie van een hennepkwekerij, gewoontewitwassen van de daarmee verkregen inkomsten en het opzettelijk openbaar maken van een onware balans. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 1 maart 2012 en 22 mei 2012 opzettelijk hennep heeft geteeld in een loods in Veghel en daarbij elektriciteit heeft gestolen. De verdachte heeft ook een gewoonte gemaakt van witwassen, waarbij hij criminele inkomsten heeft vermengd met legale inkomsten uit zijn bedrijf, [bedrijf 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn vader, die beiden als directeuren van [bedrijf 1] fungeerden, op grote schaal en op professionele wijze hebben gehandeld, wat heeft geleid tot ernstige inbreuken op de wet. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verdachte opzettelijk een onware balans heeft openbaar gemaakt, wat heeft geleid tot een veroordeling voor dit feit. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/849324-12
Datum uitspraak: 19 juli 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1978] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 april 2014, 8 juli 2014, 21 juli 2014, 17 februari 2016, 6 september 2016, 25 juni 2018, 27 juni 2018, 28 juni 2018 en 5 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 maart 2014. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 maart 2012 tot en met 22 mei 2012 te [plaatsnaam 1] , gemeente Veghel, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2] ) (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (in totaal/telkens) ongeveer 2451, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 maart 2012 tot en met 22 mei 2012 te [plaatsnaam 1] , gemeente Veghel, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
3.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2011 tot en met 04 december 2012, te [plaatsnaam 2] en/of Son en Breugel, althans in Nederland en/of Spanje, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt en/of zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
a.
a) door van de/het navolgend(e) voorwerp(en) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, of de verplaatsing te verbergen en/of te verhullen, dan wel te verbergen en/of te verhullen wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) was/waren en/of een of meer van deze voorwerp(en) voorhanden te hebben:
- een Lamborghini Murcielago ( [kenteken 1] ) en/of
- een speedboot (Viper 283 Toxxic, [registratienummer] ) en/of
b) door de/het navolgend(e) voorwerp(en) te verwerven, voorhanden te hebben en/of over te dragen en/of om te zetten en/of van dat/die voorwerp(en) gebruik te maken, zulks terwijl hij/zij wist(en) dat dit/deze voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf:
- één of meer geldbedrag(en) tot een totaal van omstreeks EUR 2.622.592,00, althans enig geldbedrag (winst over 2011 en 2012 uit de activiteiten van [bedrijf 1] die niet in de officiële administratie en/of jaarrekening is verantwoord), en/of
- één of meer geldbedrag(en) tot een totaal van omstreeks EUR 566.965,00, althans enig geldbedrag, (bedragen die geen betrekking hebben op de activiteiten van [bedrijf 1] en/of die in de winstoverzichten en/of "zwart-witte kas" (onder meer) worden vermeld als "eerste/tweede winst" en/of "extra winst" en/of "extra kosten"), en/of
- één of meer geldbedrag(en) tot een totaal van omstreeks EUR 470.530,00, althans EUR 259.074,66, in elk geval enig geldbedrag (tijdens de doorzoekingen op 4 december 2012 aangetroffen contanten), en/of
- één of meer geldbedrag(en) tot een totaal van EUR 55.000,00, althans tot een totaal van EUR 100.000,00, althans enig geldbedrag (aflossingen gedaan in de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 (EUR 55.000,00) en op 12 juni 2012 (EUR 45.000,00) op een lening van EUR 100.000,00 verstrekt door [bedrijf 2] aan [betrokkene 1] op 1 januari 2011), en/of
- één of meer geldbedrag(en) tot een totaal van EUR 73.440,00, althans EUR 64.875,00, in elk geval enig geldbedrag (contante stortingen op de rekening van [medeverdachte 1] , althans overboekingen op [rekeningnummer] van [verdachte] en [medeverdachte 2] ), en/of
- één of meer geldbedrag(en) tot een totaal van EUR 175.000,00, althans enig geldbedrag (in sommen van EUR 45.000,00 en EUR 130.000,00 gestort op de bankrekening van [bedrijf 1] ), en/of
- één of meer geldbedrag(en) tot een totaal van EUR 101.500,00 (benut voor de aankoop van een speedboot van het merk Viper), en/of
- één of meer geldbedrag(en) tot een totaal van EUR 153.610,00, althans EUR 77.928,00, in elk geval enig geldbedrag (contante ontvangsten door [medeverdachte 2] , althans uitgaven (negatief inkomen) van [medeverdachte 2] ), en/of
- één of meer geldbedrag(en) tot een totaal van EUR 135.252,00, althans EUR 65.252,00, in elk geval geval enig geldbedrag (contante ontvangsten door [verdachte] , althans uitgaven (negatief inkomen) van [verdachte] en/of - één of meer hoeveelheid/hoeveelheden geld ten behoeve van - onder meer - de aanschaf en/of de betaling(en) van:
* een appartement te Spanje ( [adres 3] , en/of
* een voertuig, (te weten een Mercedes CLK 320 ( [kenteken 2] )) en/of
* een voertuig, (te weten Lamborghini Murcielago ( [kenteken 1] )) en/of
* een voertuig, (te weten een Mercedes CL 63 AMG ( [kenteken 3] )) en/of
* een voertuig, (te weten een Porsche Panamera ( [kenteken 4] )) en/of
* een voertuig, (te weten een Volkswagen Golf ( [kenteken 5] )), en/of
* een voertuig, (te weten een Audi A4 ( [kenteken 6] )) en/of
* een voertuig, (te weten een Vespa Piaggio ( [kenteken 7] )) en/of
* een voertuig, (te weten een Vespa Piaggio ( [kenteken 8] ));
4.
De rechtspersoon [bedrijf 1] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2011 tot en met 01 januari 2013, te Son en Breugel en/of [plaatsnaam 2] , althans in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt, althans aan (schuld)witwassen, immers heeft/hebben zij, [bedrijf 1] , en/of (een of meer van) haar mededader(s), (onder meer) op na te melden tijdstippen (telkens) één of meer hierna te noemen geldbedragen, tot een totaal bedrag van ongeveer EUR 3.040.947,--, in elk geval één of meer hierna te noemen geldbedragen, althans enig geldbedrag, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, bestaande dat verwerven en/of voorhanden hebben en/of overdragen en/of omzetten van één of meer van de navolgende geldbedragen:
- over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 geldbedragen van in totaal EUR 583.157,-- en/of
- over de periode 1 januari 2012 tot en met 30 november 2012 geldbedragen van in totaal EUR 2.039.435,-- en/of
- over de periode 30 november 2012 tot en met 4 december 2012 een geldbedrag van in totaal EUR 418.355,--, althans een geldbedrag van in totaal EUR 259.074,66,

zijnde niet officieel geadministreerde opbrengsten en/of geadministreerde omzet van in- en verkoop van bedrijfswagens, zulks terwijl zij, [bedrijf 1] en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) dat dat geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, tot welke feiten hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;

5.
hij, als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 1] ,(te weten als directeur namens [bedrijf 3] en/of als feitelijk leidinggevende), op omstreeks 14 november 2012, te [plaatsnaam 2] en/of Son en Breugel, althans te Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een onware (verkorte) balans en/of (beperkte) toelichting daarop met betrekking tot het boekjaar 2011 van de rechtspersoon [bedrijf 1] , (te weten: "Publicatiegegevens 2011"), opzettelijk openbaar heeft gemaakt en/of zodanige openbaarmaking opzettelijk heeft toegelaten (door deponering bij de Kamer van Koophandel), immers:
- wijken de (verkorte) balans en/of (beperkte) toelichting daarop (sterk) af van hetgeen blijkt uit de door verdachte(n) gevoerde (schaduw)boekhouding ("zwarte en zwart-witte kas"), en/of
- vermelden de (verkorte) balans en/of (beperkte) toelichting daarop dat van 2010 op 2011 de "overige reserves" zijn toegenomen met EUR 358.402,00 en de "liquide middelen" zijn toegenomen met EUR 72.550,00 (in totaal: EUR 430.952,00), terwijl de (werkelijke) winst over 2011 omstreeks EUR 978,060,00 bedroeg, althans vermelden de (verkorte) balans en/of (beperkte) toelichting daarop een toename in de liquide middelen en/of reserves die (substantieel) lager is dan de werkelijke winst zoals die blijkt uit de door verdachte(n) gevoerde (schaduw)boekhouding ("zwarte en zwart-witte kas");
6.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2011 tot en met 04 december 2012 te [plaatsnaam 2] en/of Son en/of Breugel, althans in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband van twee of meer natuurlijke personen en/of rechtspersonen, te weten hij, [verdachte] en/of [medeverdachte 2] en/of [betrokkene 1] en/of [bedrijf 1] en/of een of meer andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van hennep(planten) en/of delen daarvan (artikel 3 Opiumwet) en/of
- diefstal van stroom en/of - het opzettelijk witwassen van voorwerpen en daarvan een gewoonte maken (artikel 420bis-ter Wetboek van Strafrecht) en/of
- bedrog met balans en winst- en verliesrekening (artikel 336 Wetboek van Strafrecht).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte hierdoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is en dat de rechtbank bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De verdediging heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Ter onderbouwing is door de raadslieden een aantal gronden aangevoerd, die – op zichzelf dan wel als “opeenstapeling van onherstelbare vormverzuimen” – zouden maken dat er ernstig inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Deze gronden laten zich als volgt samenvatten:
1. het betreden van de loods was onrechtmatig;
2. er zijn onjuiste processen-verbaal opgesteld en er is door verbalisanten in strijd met de waarheid verklaard;
3. het onderzoek aan de Freecom HDD heeft plaatsgevonden zonder dat de forensisch- technische voorschriften in acht zijn genomen;
4. het alternatieve scenario, inhoudende dat de hennepkwekerij toebehoorde aan [medeverdachte 2] , is onvoldoende onderzocht;
5. de zaaksofficier van justitie heeft opzettelijk verbalisanten beïnvloed en de rechter- commissaris misleid.
De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat de toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering is beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek, waaronder begrepen normschendingen bij de opsporing. Indien sprake is van een dergelijk – niet voor herstel vatbaar - vormverzuim, maar de rechtsgevolgen ervan niet uit de wet blijken, dan zal de rechter moeten beoordelen of aan dat verzuim een rechtsgevolg verbonden moet worden en zo ja, welk rechtsgevolg. Daarbij dient hij rekening te houden met de in lid 2 van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering genoemde factoren, te weten het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van de schending en het door de schending veroorzaakte nadeel, waaronder te begrijpen de eventuele schade die verdachte in zijn verdediging heeft opgelopen. Hierbij moet worden aangetekend dat schending van vormvoorschriften in het voorbereidend onderzoek niet in alle gevallen tot voordeel van verdachte moet leiden; de rechter kan volstaan met de feitelijke constatering dat vormvoorschriften zijn verzuimd. Indien de rechter meent dat daarmee echter niet kan worden volstaan, dan heeft hij de mogelijkheid om aan het vormverzuim een van de drie in artikel 359a lid 1 van het Wetboek van Strafvordering genoemde rechtsgevolgen te verbinden: strafvermindering, bewijsuitsluiting dan wel niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie.
Ten aanzien van het rechtsgevolg van niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie verdient aantekening dat dit, als een aan schending van een vormvoorschrift in het voorbereidend onderzoek te verbinden rechtsgevolg, in slechts zeer uitzonderlijke gevallen aan de orde komt. Dit kan aan de orde zijn in geval sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekortgedaan. Voorts is een dergelijke sanctie mogelijk indien - ook zonder dat de belangen van de verdachte als hiervoor bedoeld zijn geschonden - sprake is van een handelwijze van de officier van justitie die in strijd is met de grondslagen van het strafproces waardoor het wettelijk systeem in de kern wordt geraakt, zoals de bevoegdheidsverdeling tussen het openbaar ministerie en de onafhankelijke rechter zoals die in het wettelijk systeem ten aanzien van vervolging, berechting en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen is vervat.
De rechtbank zal thans overgaan tot een beoordeling van de verschillende door de verdediging aangevoerde aspecten die op de normschending betrekking hebben.

1. Het betreden van de loods was onrechtmatig.

Op de eerste plaats is door de verdediging aangevoerd dat de toegang tot de loods op het perceel aan de [adres 2] te [plaatsnaam 1] is verbroken zonder dat er een redelijk vermoeden bestond dat zich in die loods een hennepkwekerij bevond. Het binnentreden in de loods was derhalve onrechtmatig.
De rechtbank stelt voorop dat zij ter terechtzitting van 21 juli 2014 reeds op een vergelijkbaar door [advocaat 1] gevoerd ontvankelijkheidsverweer heeft beslist [1] . Hetgeen bij pleidooi en in dupliek door de verdediging is aangevoerd, geeft de rechtbank geen aanleiding om thans tot een ander oordeel te komen dan op 21 juli 2014, namelijk de omstandigheid dat [getuige] op 22 mei 2012 tegen de ter plaatse aanwezige politieambtenaren heeft gezegd dat zij op de [adres 2] te [plaatsnaam 1] ‘verder moesten kijken’, plus het door verbalisanten ter plaatse waarnemen van een zoemend geluid respectievelijk een geluid van een ventilator, voldoende zijn om een redelijk vermoeden van aanwezigheid van een hennepkwekerij (overtreding van artikel 3 van de Opiumwet) te kunnen aannemen. Van een redelijk vermoeden als hier bedoeld is temeer sprake nu verbalisanten ter plaatse hebben waargenomen dat delen van de loods hermetisch waren afgesloten, dat kieren volledig waren dichtgekit en dat de loods was voorzien van hoogwaardig hang- en sluitwerk, een alarmsysteem en camerabeveiliging.
In aanvulling op zijn eerder (in juli 2014) gevoerde verweer heeft op initiatief van de verdediging nader onderzoek plaatsgevonden naar onder meer het optreden van [verbalisant 1] . Bij pleidooi heeft [advocaat 1] aangevoerd dat uit de meldkamergesprekken volgt dat [verbalisant 1] op 22 mei 2012 zelf heeft gebeld naar de meldkamer en op eigen initiatief ter plaatse is gegaan naar de [adres 2] te [plaatsnaam 1] . Wat hier verder ook van zij, de rechtbank is van oordeel dat dit niet ter zake doet bij beantwoording van de vraag of er op het moment dat de toegang tot de loods werd verbroken een redelijk verdenking bestond.
Volledigheidshalve overweegt de rechtbank nog dat zij geen aanleiding ziet te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van de, ambtsedige, processen-verbaal van [verbalisant 1] van 23 juli 2012 (p. 51 e.v. van het ‘delictsdossier Opiumwet’) en van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van 30 mei 2012 (p. 266 e.v. van het ‘delictsdossier Opiumwet’) omtrent de door [getuige] gedane uitlatingen.

2. Er zijn onjuiste processen-verbaal opgesteld en er is door verbalisanten in strijd met de waarheid verklaard.

In het verlengde van de onder 1. genoemde grond is door de verdediging aangevoerd dat er door diverse bij de doorzoeking van de loods betrokken verbalisanten leugenachtige processen-verbaal zijn opgemaakt en in strijd met de waarheid is verklaard, in een poging om (achteraf) alsnog een voldoende verdenking te “creëren”. In het bijzonder zou dit gelden ten aanzien van [verbalisant 1] . In de pleitnota van [advocaat 1] onder het kopje “ [verbalisant 1] ”(punt 12 tot en met 100) wordt zulks door de verdediging uitgewerkt. Nu [verbalisant 1] bij herhaling en op talloze punten zo opzettelijk evident verklaart in strijd met de waarheid, is er geen andere conclusie mogelijk dan dat [verbalisant 1] leugenachtig verklaart, aldus de verdediging.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen redenen zijn om niet uit te gaan van de processen-verbaal van [verbalisant 1] .
De rechtbank overweegt als volgt. Door de verdediging wordt in hoofdlijn gewezen op een drietal punten, te weten:
1. [verbalisant 1] werd niet, zoals staat in zijn aanvullend proces-verbaal van 11 mei 2014, gebeld door de meldkamer, maar de meldkamer door hem;
2. [verbalisant 1] relateert in zijn proces-verbaal van 23 juli 2012 een uitlating van een getuige ter plaatse, de [getuige] , welke uitlating die getuige niet heeft gedaan;
3. [verbalisant 1] kan (zelf) geen zoemend geluid uit de loods hebben gehoord toen hij ter plaatse was gekomen.
(Ad 1.)
De rechtbank stelt vast aan de hand van het dossier dat het aantreffen door de politie van de door suïcide overleden persoon plaatsvond rond 18.30 uur in de avond van 22 mei 2012, en dat het door de verdediging bedoelde en in de pleitnota weergeven meldkamergesprek plaatsvond om 21.59 uur. Uit die uitgewerkte tekst blijkt dat [verbalisant 1] aan de meldkamerfunctionaris vertelt dat hij ingezet gaat worden en naar [adres 4] zal gaan waar een verhanging is geweest, en waar ook een hennepkwekerij werd vermoed. Uit het op verzoek van de verdediging door de rechter-commissaris uitgevoerde onderzoek, waarbij diverse getuigen zijn gehoord, is duidelijk geworden dat [verbalisant 1] , voorafgaand aan genoemd telefoongesprek met de meldkamer, door andere politiefunctionarissen (al) was gebeld over de situatie aan de [adres 4] . Dat [verbalisant 1] echter opzettelijk in strijd met de waarheid verklaart over wie met wie belde (de meldkamer of hij) is naar het oordeel van de rechtbank hier nog niet mee gegeven, daargelaten het belang ervan.
(Ad 2.)
Uit het proces-verbaal van [verbalisant 1] van 23 juli 2012 blijkt allereerst dat de mededeling welke afkomstig zou zijn van [getuige] “je moet hier verder kijken” niet tegen hemzelf zou zijn geuit (maar tegen op de bewuste avond ter plaatse aan de [adres 4] aanwezige politiefunctionarissen). De rechtbank stelt vast dat de voornoemde getuige later in verhoor bij de rechter-commissaris (op 2 februari 2015) is teruggekomen op zijn eerdere verklaring d.d. 30 mei 2012 bij de politie, waarin hij had bevestigd dat hij dat inderdaad die avond zo tegen de mannelijke politiefunctionaris ter plaatse had gezegd. Zulks brengt naar het oordeel van de rechtbank nog niet mee dat [verbalisant 1] in 2012 opzettelijk in strijd met de waarheid deze zinsnede (de auditu) in zijn proces-verbaal had vermeld.
(Ad 3.)
Volgens de verdediging kan [verbalisant 1] geen gezoem hebben gehoord afkomstig uit de loods. Dit kon niet allereerst omdat de ganzen ter plaatse veel herrie maakten. De rechtbank stelt vast dat dit een betwisting van de waarnemingen van de verbalisant vormt maar verder geen onderbouwing behelst van het veronderstelde opzettelijk in strijd met de waarheid verklaren door verbalisant. Ook de conclusie van de verdediging dat uit het proces-verbaal van verbalisant blijkt dat de assimilatielampen uitgeschakeld stonden en dus de elektriciteit was uitgeschakeld en dus de ventilatoren niet in werking waren vormt geen onderbouwing daarvan. Daarbij ontgaat de rechtbank overigens de logica van deze conclusie: als bijvoorbeeld de lampen in een woning worden uitgeschakeld, blijft de stroomtoevoer van de cv-ketel toch ook ongewijzigd.
Los hiervan heeft, aldus de verdediging, [verbalisant 4] ook bewijs “gecreëerd”, door in strijd met de waarheid te relateren dat de Freecom HDD is aangetroffen op het woonadres van [verdachte] .
Naar het oordeel van de rechtbank is deze stelling inhoudelijk een betwisting van een vaststelling door een verbalisant, en is het “creëren van bewijs”, afgezien van het als zodanig betitelen door de verdediging, niet verder onderbouwd. Deze kwestie dient dan ook verder bij de beoordeling van het bewijs aan de orde te komen.
Alles overziende is er naar het oordeel van de rechtbank geen feitelijke grondslag om aan de door de verdediging specifiek betwiste onderzoeksresultaten consequenties te verbinden voor wat betreft de ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vervolging. De rechtbank komt daarmee ook niet toe aan beantwoording van de vraag of het aangevoerde
– indien juist bevonden – daarvoor voldoende juridische grondslag had opgeleverd.

3. Het onderzoek aan de Freecom HDD heeft plaatsgevonden zonder dat de forensisch-technische voorschriften in acht zijn genomen.

Op de derde plaats is aangevoerd dat bij de inbeslagneming van de Freecom HDD en bij het onderzoek dat verbalisanten hieraan hebben verricht essentiële forensisch-technische voorschriften niet in acht zijn genomen. Daardoor zijn er ernstige redenen om te twijfelen aan de authenticiteit en betrouwbaarheid van de inhoud van de Freecom HDD. Bovendien is uit onderzoek aan de Freecom HDD gebleken dat na de inbeslagname schrijfhandelingen zijn verricht op de Freecom HDD. Deze vormverzuimen kunnen niet worden hersteld. In combinatie met de overige verzuimen, waaronder de weigering van de officier van justitie om het alternatieve scenario dat [medeverdachte 2] eigenaar was van de hennepkwekerij te onderzoeken, past geen andere sanctie dan niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging. Het recht op een eerlijke behandeling van de zaak is in ernstige mate geschonden.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
Op 5 december 2012 is bij de doorzoeking van de woning van [verdachte] een tas in beslag genomen met daarin € 75.000,- en administratieve bescheiden. Op 10 december 2012 heeft [verbalisant 4] in die tas een usb-stick en een externe harde schijf merk Freecom aangetroffen. Deze Freecom HDD is overhandigd aan de digitale recherche van de FIOD. De Freecom HDD is op 6 februari 2013 teruggegeven aan verdachte.
Door de van de zijde van de verdediging ingeschakelde deskundigen [deskundige 1] , forensisch ICT-deskundige en [deskundige 2] , interdisciplinair forensisch deskundige van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau BV, is onderzoek verricht aan de Freecom HDD. Zij stellen in het rapport van 16 februari 2016 vast dat er op 8 en 9 januari 2013 schrijfhandelingen zijn verricht op de Freecom HDD. Zij hebben meer dan 100 bestanden aangetroffen met als aanmaakdatum 8 of 9 januari 2013 en meer dan 1000 bestanden waarop op basis van de bestandskenmerken kon worden gereconstrueerd dat deze bestanden zij geraadpleegd en/of aangepast in de periode 4 december 2012 tot 6 februari 2013.
In zijn rapport van 14 april 2016 en 24 juli 2017 en ter terechtzitting heeft [deskundige 2] aangevoerd dat bij het veiligstellen van de digitale gegevens essentiële richtlijnen zijn overschreden. Als basisregel geldt dat niet mag worden gewerkt op het bronmateriaal. De richtlijnen van onder andere het NFI (vakbijlage forensisch gebruik van bestandskenmerken en bijbehorende hashalgoritmen van januari 2018) zien er op toe dat dat er een forensisch kopie wordt gemaakt van het bronmateriaal. Door het aanbrengen van schrijfhandelingen op het oorspronkelijke bewijsmateriaal – de Freecom HDD – is de integriteit van dit bewijsmateriaal aangetast. Daardoor kan er niet zonder meer, zoals verbalisant [FIOD medewerker 1] heel absoluut stelt, vanuit worden gegaan dat er inhoudelijk geen wijzigingen aan de bestanden (van vóór 4 december 2012) zijn aangebracht. Er zijn volgens [deskundige 2] diverse mogelijkheden om, indien er fysieke toegang is tot de harde schijf, wijzingen aan te brengen zonder dat dit achteraf (aan de hand van bestandskenmerken) kan worden gereconstrueerd.
De door [deskundige 2] genoemde vakbijlage van het NFI bevat informatie over de wijze waarop het NFI omgaat met digitaal bewijsmateriaal. Om de integriteit van de inhoud van digitaal materiaal te waarborgen gebruikt het NFI bestandskenmerken. Een bestandskenmerk is een compacte representatie van de binaire gedigitaliseerde inhoud van het digitaal materiaal, maar verschaft geen informatie over de door een persoon interpreteerbare inhoud. Door vaststelling en vergelijking van de bestandskenmerken na elke handeling met het bronmateriaal of image (inbeslagname, vervoer, onderzoek aan de digitale gegevens) kan worden gecontroleerd of fouten zijn gemaakt aan het bronmateriaal of kopieën daarvan en of wijzigingen zijn aangebracht.
De rechtbank heeft naar aanleiding van het rapport van [deskundige 2] van 16 februari 2016 bij het onderzoek ter terechtzitting van 17 februari 2016 de FIOD-medewerkers [FIOD medewerker 1] , forensisch digitaal rechercheur, en [FIOD medewerker 2] , die bij het vastleggen van de digitale gegevens betrokken waren, opdracht gegeven een proces-verbaal op te maken over de door hen gehanteerde werkwijze.
In het proces-verbaal van [FIOD medewerker 1] van 29 maart 2016 wordt aan de opdracht van de rechtbank voldaan. Voor verwerping van het verweer dat dit proces-verbaal buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat de officier op onrechtmatige wijze invloed zou hebben uitgeoefend op de inhoud van het proces-verbaal wordt verwezen naar hetgeen hieronder onder punt 5: “
De zaaksofficier van justitie heeft opzettelijk verbalisanten beïnvloed en de rechter-commissaris misleid”wordt overwogen.
Volgens [FIOD medewerker 1] is op 14 december 2012 van de Freecom HDD een diskimage gemaakt met de [code 1] . Toen [FIOD medewerker 1] deze image op 10 maart 2016 opende bleek dit image geen bestanden te bevatten. Een tweede image [code 2] bevatte deze bestanden wel. Uit het bijbehorende logbestand bleek dat deze image op 9 januari 2013 door FIOD-medewerker [FIOD medewerker 2] is gemaakt. Aan de hand van deze image heeft [verbalisant 4] zijn opsporingsonderzoek verricht.
[FIOD medewerker 1] heeft het image [code 2] onderzocht op bestanden die na de datum van inbeslagname, 4 december 2012, op de harddisk zijn gewijzigd of opgeslagen. Er zijn in totaal 63.788 bestanden aangetroffen. Van 1351 bestanden en mappen hadden de bestandskenmerken “created” (gemaakt), “modified” (gewijzigd) of “accessed” (laatst geopend) een datum van na 4 december 2012. De bestanden met het volgnummer 1 tot en met 177 hebben een datum van “created” of “modified” van 8 of 9 januari 2013. Van de bestanden met het volgnummer 178 tot en met 1351 is de datum van de kenmerken “created” en/of “modified” niet veranderd. Wel hebben deze bestanden een ‘accessed date” van 8 of 9 januari 2013. Het veranderen van alleen deze “accessed date” betreft geen wijziging van het bestand. Het geeft de datum weer wanneer een bestand voor de laatste keer is geopend, gekopieerd of verplaatst. Er zijn geen bestanden aangetroffen van een recentere datum dan 9 januari 2013.
Volgens [FIOD medewerker 1] zijn er geen inhoudelijke wijzigingen van de gegevens aangebracht. De wijzigingen van de bestanden 1 tot en met 177 betreffen onder meer bestanden die door het besturingssysteem van een Apple-computer bij het aansluiten van een harddisk op een computer of bij opening van een bestand worden aangemaakt. Om te voorkomen dat bestanden naar de originele harddisk (hier de Freecom HDD) worden opgeslagen dient een zogenaamd writeblocker tussen de harddisk en de computer te worden aangesloten. Dat is in dit geval waarschijnlijk niet gebeurd of de writeblocker werkte niet goed. Hierdoor zijn de genoemde bestanden op de Freecom HDD opgeslagen voordat het nieuwe image kon worden gemaakt.
De rechtbank stelt vast dat bij het veiligstellen van de digitale gegevens van de Freecom HDD en het daarop volgende onderzoek niet is gewerkt conform de voorschriften die beogen de integriteit van het in beslag genomen digitale materiaal te waarborgen. Het is aannemelijk dat er bij het maken van een image van de Freecom HDD geen of een onvoldoende werkende writeblocker is gebruikt, waardoor 177 bestanden op de Freecom HDD zijn toegevoegd of gewijzigd. Bovendien zijn niet bij elke handeling aan het bronmateriaal bestandskenmerken vastgelegd.
Hoewel de Freecom HDD een belangrijk bewijsmiddel is ziet de rechtbank in deze onzorgvuldige behandeling van de digitale gegevens op de Freecom geen aanleiding om de officier van justitie niet ontvankelijk te verklaren, omdat daarmee nog niet kan worden geconcludeerd dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekortgedaan.
Uit het onderzoek blijkt niet dat de betreffende ambtenaren opzettelijk wijzigingen op de Freecom HDD hebben aangebracht of onjuiste informatie hebben verstrekt over de werkwijze bij het verwerken van de digitale gegevens of informatie hebben achtergehouden. Bovendien had verdachte de beschikking over de digitale gegevens en de verdediging is de gelegenheid geboden de gegevens te onderzoeken en de getuigen daarover te ondervragen. Verdachte beschikte immers over de Freecom HDD en is als degene die naar de – overigens niet weersproken – bevindingen van het opsporingsonderzoek de inhoudelijke gegevens op de Freecom HDD heeft geproduceerd, bij uitstek degene die kan weten welke inhoudelijke gegevens (de interpreteerbare inhoud van de bestanden) er op de bestanden staan en of die zijn gewijzigd. Verdachte was in de gelegenheid en in staat om, en het had ook op zijn weg gelegen om, aan de hand van de inhoud van de concrete bestanden de stelling van [FIOD medewerker 1] dat de gegevens op de bestanden inhoudelijk niet zijn gewijzigd te weerleggen, maar heeft daartoe geen enkele poging ondernomen.

4. Het alternatieve scenario, inhoudende dat de hennepkwekerij toebehoorde aan [medeverdachte 2] , is onvoldoende onderzocht.

Op de vierde plaats is door de verdediging aangevoerd dat het openbaar ministerie, hoewel zij bekend was met een plausibel alternatief scenario, bewust geen nader onderzoek heeft gedaan naar de mogelijke betrokkenheid van [medeverdachte 2] bij de ten laste gelegde feiten. Hiermee is een inbreuk gemaakt op de onschuldpresumptie van de [verdachte] en [medeverdachte 3] .
De rechtbank stelt in dit verband vast dat [medeverdachte 2] , op verzoek van de verdediging, op 29 januari 2015 bij de rechter-commissaris is gehoord en daar een verklaring heeft afgelegd. Op basis van dit verhoor en alle overige voorhanden zijnde informatie heeft er binnen het openbaar ministerie een afweging plaatsgevonden, welke afweging er kennelijk toe heeft geleid dat het openbaar ministerie een nader onderzoek naar de mogelijke betrokkenheid van [medeverdachte 2] bij de ten laste gelegde feiten niet aangewezen achtte. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie aangegeven dat, omdat de verklaring van [medeverdachte 2] slecht aansluit bij de stukken in het dossier, die verklaring onvoldoende betrouwbaar werd bevonden en dat er daarom geen reden was tot nader onderzoek. Dat er door het openbaar ministerie in het geheel geen nader onderzoek is gedaan naar [medeverdachte 2] , zoals door de verdediging is aangevoerd, is derhalve niet juist. Verder geldt dat de beslissing om al dan niet over te gaan tot strafrechtelijke vervolging, primair is voorbehouden aan het openbaar ministerie. Concluderend, en overeenkomstig haar ter terechtzitting van 21 juli 2014 reeds gegeven beslissing, is de rechtbank van oordeel dat het optreden van het openbaar ministerie niet kan worden aangemerkt als een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.

5. De zaaksofficier van justitie heeft opzettelijk verbalisanten beïnvloed en de rechter-commissaris misleid.

Tot slot is aangevoerd dat zaaksofficier van justitie mr. Zwiers heeft getracht te voorkomen dat verbalisant [FIOD medewerker 1] bij de rechter-commissaris zou worden gehoord en tevens dat de meldkamergesprekken aan het dossier zouden worden toegevoegd. Bovendien heeft de zaaksofficier van justitie zich schuldig gemaakt aan het beïnvloeden van de verbalisanten [FIOD medewerker 1] en [FIOD medewerker 2] bij het opmaken van het (door de rechtbank bevolen) proces-verbaal betreffende de door [FIOD medewerker 1] en [FIOD medewerker 2] met betrekking tot de Freecom HDD gehanteerde werkwijze.
Daarnaast heeft de zaaksofficier van justitie, aldus de verdediging, in het kader van een machtiging tot conservatoir beslag, opzettelijk de rechter-commissaris misleid. Hij heeft aan de rechter-commissaris een veel lager kassaldo gemeld dan vermeld in de – op dat moment reeds door de verdediging ingebrachte – stukken van de [accountant] .
De rechtbank is van oordeel dat, bezien in het licht van de vraag of sprake is geweest van een “fair trial”, de eerste twee verwijten geen doel treffen. Vaststaat dat verbalisant [FIOD medewerker 1] , die onbetwist gezondheidsproblemen had, uiteindelijk wel als getuige door de verdediging ondervraagd is kunnen worden. De meldkamergesprekken zijn aan het dossier toegevoegd en hebben aldus deel kunnen uitmaken van het juridische debat.
Door de verdediging wordt betoogd dat het emailverkeer tussen de officier van justitie en de getuige [FIOD medewerker 1] vragen oproept; in feite werd (de eindversie van) het proces-verbaal niet opgesteld door de getuige [FIOD medewerker 1] , maar door de officier van justitie. Voor wat betreft de gestelde beïnvloeding van de getuige [FIOD medewerker 1] door de officier van justitie (de inmiddels gepensioneerde verbalisant [FIOD medewerker 2] is niet gehoord) heeft de officier van justitie ter zitting aangevoerd dat van ongeoorloofde beïnvloeding van verbalisant [FIOD medewerker 1] geen sprake is geweest. Slechts uit oogpunt van kwaliteit en de beoogde helderheid van het door de rechtbank bevolen, nader op te maken proces-verbaal is er overleg geweest tussen hem en de verbalisant [FIOD medewerker 1] .
De rechtbank oordeelt als volgt. Blijkens de opdracht van de rechtbank als verwoord in het proces-verbaal ter terechtzitting van 17 februari 2016, diende het proces-verbaal in kwestie “een beschrijving te geven van de door verbalisanten [FIOD medewerker 2] en [FIOD medewerker 1] met de Freecom HDD gehanteerde werkwijze. Voorts dienen zij, indien mogelijk, uit te leggen of het zou kunnen dat op de Freecom HDD mutaties zijn aangebracht en hoe dit zou kunnen zijn gebeurd”. Blijkens het dossier heeft verbalisant [FIOD medewerker 1] bij email van 17 maart 2016 hieromtrent een kort proces-verbaal van twee pagina’s aan de officier van justitie gestuurd. De email geeft in enkele zinnen een samenvatting van het onderzoek naar de Freecom HDD en sluit af met de zin “Ik hoor graag van u waar eventueel nog verdere uitleg nodig is”. De officier van justitie heeft hierop bij email van 18 maart 2016 het korte proces-verbaal teruggezonden met een elftal opmerkingen in de kantlijn. In de email meldt de officier “Bijgaand het PV met mijn verzoeken tot aanvulling/ aanpassing; dat is toch best wel wat. Het wordt echter een behoorlijk belangrijk PV, dus ik heb echt een heel scherp verhaal nodig”.
Door de verdediging wordt met name de door de officier van justitie gevolgde handelwijze fors bekritiseerd. Door de verdediging wordt echter niet aangegeven waar een en ander materieel tot een (poging tot) benadeling van de positie van de verdachten heeft geleid. Dat heeft de verdediging niet nader geëxpliciteerd, bijvoorbeeld aan de hand van de beide versies van het bewuste proces-verbaal. Bovendien heeft de verdediging de verbalisant [FIOD medewerker 1] over de inhoud van de van het proces-verbaal kunnen bevragen.
De rechtbank stelt vast dat de opmerkingen zich beperken tot verzoeken om nadere uitleg, een aanvulling ter verduidelijking of onderbouwing van een conclusie. De officier van justitie geeft geen inhoudelijke sturing aan de inhoud van het bevindingen. De belangrijkste aanvulling in het proces-verbaal is van EDP-audit medewerker [FIOD medewerker 3] van de FIOD , met daarin een overzicht en analyse van alle bestanden en mappen (63788) op het image van de Freecom HDD met daarin opgenomen de datum van de bestandskenmerken “created”, “modified” en “accessed” en een uitgebreidere conclusie. Van een ontoelaatbare beïnvloeding van verbalisant [FIOD medewerker 1] is geen sprake
De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat het aangevoerde niet tot de conclusie leidt dat het beginsel van “fair trial” is geschonden, en dit geen beletsel vormt voor de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging van verdachten.
De verdediging betoogt (punt 188 tot en met 197 van de pleitnota van [advocaat 1] ) dat de officier van justitie de rechter-commissaris heeft misleid bij de aanvraag van de machtiging tot het leggen van conservatoir beslag. De officier wist namelijk dat het in zijn email van 12 februari 2013 genoemde kassaldo van [bedrijf 1] (hierna ook: [bedrijf 1] ) geen € 159.280,34 maar € 423.140,- bedroeg, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt als volgt. De bedrijfsactiviteiten [bedrijf 1] betreffen de handel in vrachtauto’s, waarbij een flink deel van de omzet (onder meer blijkens de door verdachte als bewijsstuk 54 overgelegde brief van de accountant) contant wordt (aan-)betaald. De bevindingen in het proces-verbaal van [verbalisant 5] (pagina’s 593 en 594 van het deeldossier ‘witwassen’) die ten grondslag hebben gelegen aan de machtiging conservatoir beslag, geven een reconstructie van het legale kassaldo per de datum van de doorzoeking op 4 december 2012. Daarbij wordt uitgegaan van een door (verwerking van) facturen en boekingen vast te stellen kassaldo per 1 december 2012 van € 100.530,34 in kas te vermeerderen met enige bedragen die bij verdachte [medeverdachte 2] op 4 december 2012 thuis werden aangetroffen. Uitgaande van de verklaring van verdachte [medeverdachte 2] dat dit opbrengsten van verkopen betroffen, heeft dit geresulteerd in een gereconstrueerd hoger legaal kassaldo van € 159.280,34. Door de verdediging wordt evenwel ter betwisting verwezen naar een kassaldo van latere datum, namelijk van 13 december 2012, bedragende € 423.140,-. Omdat [bedrijf 1] niet is stilgelegd en kassaldi door verkopen/ontvangsten enerzijds en afstortingen anderzijds per dag kunnen fluctueren komt het betoog van de raadsman, door het vergelijken van het kassaldo van 4 december 2012 met dat van 13 december 2012, neer op het vergelijken van appels met peren.
De rechtbank verwerpt daarom dit verweer, alleen al omdat de argumentatie onbegrijpelijk is. Het staat daarmee niet aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg.
Conclusie.Gelet op al het hiervoor overwogene dient het door de verdediging gedane beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie op de daartoe aangevoerde gronden, zowel op zichzelf beschouwd als cumulatief en in onderling verband en samenhang bezien, te worden verworpen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn voor het overige geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan in de vervolging van verdachte worden ontvangen.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat alle zes ten laste gelegde feiten worden bewezen verklaard, waarbij verdachte ten aanzien van de feiten 1 tot en met 5 als medepleger dient te worden aangemerkt. Het in feit 3 onder b (derde gedachtestreepje) en in feit 4 (derde gedachtestreepje) genoemde witwassen van de aangetroffen contante geldbedragen dient te worden vastgesteld op € 259.005,-. Verder dient het in feit 4 genoemde totaalbedrag te worden vastgesteld op € 2.836.597,-. Ten aanzien van het in feit 3 ten laste gelegde witwassen van een Volkswagen Golf, een Audi A4 en een tweetal Vespa’s dient verdachte te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft zich niet uitgelaten over de vraag of het onder feit 3 en feit 4 ten laste gelegde witwassen al dan niet gekwalificeerd dient te worden als gewoontewitwassen.
Het standpunt van de verdediging.
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat het strafrechtelijk vooronderzoek niet voldoet aan de minimale eisen van betrouwbaarheid, hetgeen op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering dient te leiden tot bewijsuitsluiting (de rechtbank begrijpt: van alle bewijsmiddelen). Ter onderbouwing hiervan is verwezen naar de onrechtmatige aanvang van het onderzoek (zie hierboven onder 1.), het door verbalisanten opmaken van onjuiste processen-verbaal en het in strijd met de waarheid verklaren (zie hierboven onder 2.) alsmede het door de zaaksofficier van justitie opzettelijk beïnvloeden van verbalisanten en misleiden van de rechter-commissaris (zie hierboven onder 5.).
Tevens is door de verdediging aangevoerd dat de onderzoeksresultaten met betrekking tot de Freecom HDD, gelet op de vormverzuimen die in verband daarmee zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek, op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafrecht van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Daarnaast is aangevoerd dat, vanwege de met betrekking tot de Freecom HDD begane vormverzuimen, de betrouwbaarheid van het onderzoeksmateriaal wezenlijk is aangetast, zodat de onderzoekresultaten reeds om die reden buiten beschouwing gelaten moeten worden.
Door de verdediging is verder gewezen op het een alternatieve scenario waarin niet verdachte, maar diens broer [medeverdachte 2] verantwoordelijk is voor de (vermeende) hennepkwekerij aan de [adres 2] te [plaatsnaam 1] en tevens verantwoordelijk kan zijn voor het plaatsen dan wel bewerken van bestanden op de Freecom HDD. Dit scenario is niet strijdig met de inhoud van de bewijsmiddelen, maar wel onverenigbaar met een bewezenverklaring. De verdediging concludeert dat vrijspraak dient te volgen.
Voor het overige zijn er door de verdediging geen (inhoudelijke) bewijsverweren gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van dit vonnis zijn de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen als bijlage aan dit vonnis gehecht (pagina’s 33 tot en met 53). De inhoud van deze bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewijsmiddelen dienen in onderlinge samenhang te worden beschouwd.
Geen bewijsuitsluiting.
In aanmerking nemende hetgeen de rechtbank bij de bespreking in het kader van het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van de afzonderlijk aangevoerde gronden 1., 2. en 5. heeft overwogen, waarbij is geconstateerd dat geen sprake is van onrechtmatigheden op grond waarvan de officier van justitie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, ziet de rechtbank evenmin in die besproken gronden aanleiding voor bewijsuitsluiting.
Betrouwbaarheid van de Freecom HDD
[advocaat 3] heeft aangevoerd (onder punt 73 van diens pleidooi) dat de betrouwbaarheid van de Freecom HDD door de schending van de voorschriften voor veiligstelling van de digitale gegevens wezenlijk is aangetast en daarom buiten beschouwing gelaten dient te worden.
De rechtbank ziet geen reden om de digitale gegevens op de Freecom HDD uit te sluiten van het bewijs. De rechtbank verwijst daarbij allereerst naar hetgeen hierboven onder niet-ontvankelijkheidsgrond 3. is opgemerkt. Aanvullend wordt het volgende overwogen. Op de Freecom HDD zijn 68.755 bestanden aangetroffen. Daarvan heeft slechts een klein aantal (177) bestanden van de bestandskenmerken “created” of “modified” een datum van na de dag van inbeslagname (4 december 2012) te weten 8 of 9 januari 2013. Zoals hierboven reeds is overwogen betekent het feit dat deze bestanden na 4 december 2012 zijn toegevoegd of gewijzigd geenszins dat er ook een inhoudelijke wijziging van de gegevens op de Freecom HDD heeft plaatsgevonden. Hoewel dit volgens [deskundige 2] niet kan worden uitgesloten acht de rechtbank het, gelet op de verklaring van [FIOD medewerker 1] en het feit dat verdachte niets heeft aangevoerd waaruit blijkt dat ook de door een persoon interpreteerbare inhoud van de gegevens op de bestanden is gewijzigd, aannemelijk dat alleen de binaire inhoud van het digitale materiaal is gewijzigd.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de inhoud van de Freecom HDD, zoals door [verbalisant 4] en de Belastingdienst beschreven.
Door [advocaat 1] en [advocaat 2] is, onder verwijzing naar een van de verdediging zelf afkomstige foto (“bewijsstuk 32” bij de pleitnota) aangevoerd dat blijkens het etiket op dit zakje de Freecom HDD is aangetroffen bij de doorzoeking van het bedrijfspand van [bedrijf 1] op [adres 5] te [plaatsnaam 2] , en derhalve niet in de woning van verdachte. Volgens nadere toelichting van de verdediging is het op de foto afgebeelde zakje met inhoud op deze wijze aan verdachte teruggegeven. De rechtbank stelt in dit verband voorop dat, zouden deze goederen daadwerkelijk op deze wijze zijn geretourneerd, daaruit niets blijkt omtrent de wijze of de plaats van inbeslagname. De rechtbank acht het niet uitgesloten dat de Freecom HDD, nadat deze werd aangetroffen in eerder [code 2] in de woning van verdachte in beslag was genomen die, niet in een zakje voorzien van een etiketje is gestopt maar later wel in een (ander) zakje aan verdachte is geretourneerd. De rechtbank merkt daarbij op dat hetgeen op het etiket van het zakje staat vermeld – te weten een USB-stick en een geheugenplaatje – niet correspondeert met de inhoud van het zakje zoals op de foto weergegeven. De rechtbank ziet hierin en ook overigens geen reden te twijfelen aan de bevindingen van [verbalisant 4] dat de Freecom HDD op 10 december 2012 is aangetroffen in de op 4 december 2012 in de woning van verdachte aangetroffen tas.
Het alternatieve scenario.
De rechtbank acht het door de verdediging geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk en overweegt daartoe als volgt. [medeverdachte 2] , zijnde de broer van verdachte, heeft door middel van een door zijn raadsman opgestelde brief d.d. 21 januari 2014 kenbaar gemaakt samen met [betrokkene 2] verantwoordelijk te zijn voor de oprichting van de hennepkwekerij aan de [adres 2] te [plaatsnaam 1] alsmede voor het aldaar aanleggen van een extra stroomkabel. Naar eigen zeggen zou deze openbaring mede zijn ingegeven door de wijze waarop zijn vader (medeverdachte [medeverdachte 2] ) te lijden had onder de tegen hem gerezen verdenking. In zijn verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 29 januari 2015 heeft [medeverdachte 2] in dezelfde lijn verklaard.
De rechtbank acht deze verklaringen van [medeverdachte 2] niet geloofwaardig. Allereerst zou het naar het oordeel van de rechtbank zonder meer voor de hand hebben gelegen dat [medeverdachte 2] zijn verklaring reeds in een veel eerder stadium naar buiten had gebracht, en niet pas ruim een jaar nadat zijn vader als verdachte in deze strafzaak was aangemerkt, mede in aanmerking genomen de zwaarwegende gevolgen die die verdenking op de verdachten en hun onderneming hebben gehad. Bovendien hecht de rechtbank er belang aan dat het procesdossier geen concrete aanknopingspunten biedt voor rechtstreekse betrokkenheid van [medeverdachte 2] bij de ten laste gelegde hennepteelt en diefstal van stroom. Daartegenover staat dat het dossier wel wezenlijke aanknopingspunten biedt voor de (zowel fysieke als intellectuele) betrokkenheid van verdachte bij deze feiten, zoals vervat in de gebezigde bewijsmiddelen.
Volledigheidshalve overweegt de rechtbank nog dat voor het scenario dat [medeverdachte 2] verantwoordelijk zou zijn voor het plaatsen dan wel bewerken van bestanden op de Freecom HDD (vóór de inbeslagname van die gegevensdrager door de politie), zoals door de verdediging is aangevoerd, in het dossier geen enkele steun te vinden is. Noch in de brief van de raadsman van [medeverdachte 2] , noch in het verhoor van [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris is in dit verband iets naar voren gebracht. De rechtbank is van oordeel dat dit scenario reeds om die reden als onaannemelijk terzijde geschoven dient te worden.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 en feit 2.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het opzettelijk telen van hennep in een loods aan de [adres 2] te [plaatsnaam 1] , alsmede aan de diefstal van elektriciteit aldaar. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Op 22 mei 2012 is in een loods gelegen op het perceel [adres 2] te [plaatsnaam 1] een niet in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Kort daarvoor had [betrokkene 2] , bewoner van een bijgebouw op voornoemd perceel, zichzelf van het leven beroofd. In een door [betrokkene 2] achtergelaten afscheidsbrief wordt verwezen naar [verdachte] , die ‘dit allemaal heeft opgezet met katvanger [medeverdachte 1] ’.
Uit kadastrale gegevens volgt dat het perceel [adres 2] te [plaatsnaam 1] op 14 januari 2011 door [verdachte] , samen met zijn vader [medeverdachte 3] , in eigendom is verkregen. Voorts volgt uit de bewijsmiddelen dat naast [betrokkene 2] ook [medeverdachte 1] op dat perceel woonachtig was, in de maanden voorafgaand aan 22 mei 2012.
Zowel de partner van [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , als de tuinman [betrokkene 4] verklaren te hebben gehoord (respectievelijk van [betrokkene 2] en van [medeverdachte 1] ) dat [verdachte] eigenaar is van de hennepkwekerij. De rechtbank hecht waarde aan deze verklaringen, in het bijzonder omdat deze steun vinden in de inhoud van de getapte telefoongesprekken van [medeverdachte 1] . In deze telefoongesprekken, die plaatsvinden rondom zijn politieverhoor, spreekt [medeverdachte 1] zijn twijfels uit over het afleggen van een verklaring tegen “die kampers”. In gesprekken met [betrokkene 4] komt de vraag ter sprake “wie er hier nu rijker van is geworden”, waarbij wordt gezegd dat [medeverdachte 1] niets heeft ontvangen van “ [verdachte] ” [betrokkene 4] zegt over zijn verklaring bij de politie dat hij [verdachte] niet kon zwart maken. “Als ik eerlijk ben maakt [verdachte] mij dood”.
Behalve in de getapte telefoongesprekken vinden de verklaringen van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] ook steun in de Excel-bestanden “buitenplaats.xlxs” en “ [betrokkene 2] .xlxs”, welke zijn aangetroffen op de onder [verdachte] in beslag genomen Freecom HDD. Immers de verklaring van [betrokkene 3] dat [betrokkene 2] van [verdachte] € 400,- per maand ontving, vindt bevestiging in de het kostenoverzicht in het Excel-bestand “ [betrokkene 2] .xlxs”. Datzelfde geldt voor de verklaring [betrokkene 4] , inhoudende dat [medeverdachte 1] zou hebben gezegd dat hij om de drie maanden € 10.000,- van [verdachte] kreeg als de oogst gelukt was. Immers in het aan de [adres 2] te [plaatsnaam 1] te relateren bestand “buitenplaats.xlsx” staat driemaal de opmerking “jongen voor contract 10000” vermeld. Verder vindt de verklaring van [betrokkene 3] , inhoudende dat [verdachte] [betrokkene 2] betaald zou hebben voor de hypotheek die [betrokkene 2] zou hebben afgesloten voor een woning Neerpelt, bevestiging in het Excel-bestand “ [betrokkene 2] .xlxs”.
Op grond van vorengenoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat verdachte als eigenaar dient te worden aangemerkt van de hennepkwekerij die op 22 mei 2012 in de loods aan de [adres 2] te [plaatsnaam 1] werd aangetroffen. Met betrekking tot de vraag of kan worden vastgesteld dat er in de ten laste gelegde periode (1 maart 2012 tot en met 22 mei 2012) ook daadwerkelijk door verdachte hennep is geteeld, overweegt de rechtbank het navolgende.
Uit de op de Freecom HDD aangetroffen Excel-bestanden getiteld “Verwerking 2011” en “Verwerking 2012”, alsmede de in verband hiermee door [verbalisant 4] gerelateerde bevindingen, volgt dat er in deze Excel-bestanden inkomsten staan vermeld met als omschrijving “Extra”, welke inkomsten – binnen het onderzoek als geheel – niet te relateren zijn aan de primaire bedrijfsactiviteiten van verdachte, te weten de handel in vrachtwagens. De genoemde Excel-overzichten vermelden de navolgende inkomsten met als omschrijving “Extra”: op 5 december 2011 een bedrag van 154.000,- euro, op 12 maart 2012 een bedrag van 134.200,- euro en op 9 juni 2012 een bedrag van 105.360,- euro. Verder worden in diezelfde Excel-overzichten onder meer de navolgende uitgaven vermeld: op 10 december 2011 een bedrag van 14.000,- euro (met omschrijving ‘Pa winst (1ste)’), op 12 maart 2012 een bedrag van 67.000,- euro (‘Pa’) en op 31 juli 2012 een bedrag van 52.500,- euro (‘Pa van extra’). De rechtbank stelt vast dat de twee laatstgenoemde geldbedragen steeds nagenoeg de helft bedragen van de op 12 maart 2012 en 9 juni 2012 geboekte “extra” inkomsten.
De omstandigheid dat de tijdspanne tussen de als “extra” aangemerkte inkomsten, die telkens ongeveer drie maanden bedraagt, aansluit bij de gebruikelijke duur van een kweekcyclus (circa tien weken), en in aanmerking genomen de door [verbalisant 1] in de loods geconstateerde indicaties dat de hennepkwekerij al langere tijd in gebruik was, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam kan worden vastgesteld dat er in de hennepkwekerij drie voltooide kweekrondes hebben plaatsgevonden en dat de opbrengsten hieruit zijn verdeeld door [verdachte] en diens vader [medeverdachte 2] . De rechtbank betrekt in haar oordeel dat het Excel-bestand getiteld “Verwerking 2012”, dat tot en met oktober 2012 was bijgewerkt, na juni 2012 geen “extra” inkomsten meer vermeldt. Indien deze inkomsten geen betrekking zouden hebben op de hennepkwekerij in [plaatsnaam 1] , zou het voor de hand hebben gelegen dat er in september 2012 wederom een post met “extra” inkomsten was geboekt.
Met betrekking tot de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal van stroom overweegt de rechtbank dat op 23 mei 2012 is vastgesteld dat de apparatuur in de hennepkwekerij via een illegale aftakking op de elektriciteitskabel van stroom werd voorzien. Naar het oordeel van de rechtbank vormt deze ongeregistreerde stroomafname een zo onlosmakelijk onderdeel van de hennepkwekerij dat verdachte, als verantwoordelijke voor de hennepteelt, eveneens verantwoordelijk is te houden voor de diefstal van elektriciteit. Wie de illegale elektriciteitsaansluiting daadwerkelijk heeft gerealiseerd doet feitelijk niet ter zake. Hier komt nog bij dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 4 februari 2011 een aanvraag heeft gedaan voor een verzwaarde elektriciteitskabel voor het perceel [adres 2] te [plaatsnaam 1] en dat die verzwaring daadwerkelijk is gerealiseerd. Concluderend acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich in de tenlastegelegde periode heeft schuldig gemaakt aan de diefstal van stroom.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om te kunnen vaststellen dat verdachte de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd. Verdachte zal daarom in zoverre worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het navolgende vast.
Op de onder verdachte in beslag genomen Freecom HDD zijn onder meer Excel-bestanden aangetroffen.
Onder de naam “Verwerking 2011”:
- een overzicht van 632 vrachtwagens, inkoop, verkoop winst, zogenaamd winstoverzicht en - een overzicht ontvangsten en uitgaven vanaf november 2011.
Onder de naam “Verwerking 2012”:
- een overzicht met 673 vrachtwagens, inkoop, verkoop, winst; genaamd winstoverzicht
- een overzicht ontvangsten en uitgaven tot en met november 2012.
De inhoud van deze bestanden zijn door de Belastingdienst onderzocht en vergeleken met de (officiële) cijfers uit de boekhouding die in beslag is genomen bij verdachte, diens vader, hun bedrijf en hun accountant.
Uit dit onderzoek volgt onder meer dat in de winstoverzichten, welke deel uitmaken van de Excel-bestanden “Verwerking 2011” en “Verwerking 2012”, vrachtwagentransacties worden vermeld die eveneens terugkomen in de officiële, “witte” administratie. Daarbij staat echter het merendeel van de verkooptransacties voor beduidend hogere bedragen in de winstoverzichten opgenomen dan de verkoopbedragen op de verantwoorde verkoopfacturen vermelden. Op grond van deze vergelijking wordt geconcludeerd dat over de periode van 1 januari 2011 tot en met november 2012 een substantieel deel van de door [bedrijf 1] met de handel in vrachtwagens gerealiseerde winst niet is verantwoord.
Uit bovengenoemd onderzoek volgt verder dat de niet-verantwoorde meer-inkomsten rechtstreeks zijn terug te vinden in de overzichten “ontvangsten en uitgaven”, welke eveneens deel uitmaken van de Excel-bestanden “Verwerking 2011” en “Verwerking 2012”. Deze overzichten “ontvangsten en uitgaven” (hierna: de zwart-witte kas) duiden op een registratie van een gecombineerde witte en zwarte kas, die er kennelijk toe dient om het overzicht te bewaren in de reële geldstromen.
Tevens blijkt uit het onderzoek dat in de zwart-witte kas sprake is van een uit onbekende bron afkomstige geldstroom die niet aan de officiële administratie kan worden gerelateerd. Van een gedeelte van deze geldbedragen, welke worden aangeduid als “Extra”, heeft de rechtbank hierboven reeds vastgesteld dat deze inkomsten gerelateerd kunnen worden aan de hennepteelt aan de [adres 2] te [plaatsnaam 1] .
De rechtbank concludeert dat met de buiten de boekhouding gelaten geldbedragen, alsmede met de in de zwart-witte kas genoemde niet-herleidbare geldbedragen, een substantieel zwart-geld-circuit is ontstaan waarover verdachte en zijn vader de beschikking hadden. Voorts staat naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam vast dat verdachte en zijn vader (middels hun onderneming) ook legale inkomsten hebben verworven en “wit” geld voorhanden hebben gehad. De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van vermenging van de illegale en legale vermogensbestanddelen.
Wanneer van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn vermengd met vermogensbestanddelen uit legale activiteiten, op zo een wijze dat de vermogensbestanddelen met een criminele herkomst zich binnen het na vermenging gevormde vermogen niet meer laten individualiseren, kan het aldus vermengde vermogen – onder omstandigheden – in zijn geheel worden aangemerkt als “deels uit misdrijf afkomstig” in de zin van de witwasbepalingen. Bij de beantwoording van de vraag of dit aan de orde is, kan onder meer gekeken worden naar de waarde van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel, al dan niet in verhouding tot de omvang van het op legale wijze verkregen deel. Tevens kan in de beoordeling worden betrokken het tijdsverloop tussen het moment waarop het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel is vermengd met het legale vermogen en het tijdstip waarop het verwijt van witwassen betrekking heeft, alsmede het aantal veranderingen in dat vermogen in de tussentijd. Ook het al dan niet incidentele karakter van de vermenging van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel met het legale vermogen kan hierbij een rol spelen.
De voorgaande criteria in aanmerking nemende, is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van vermenging van, enerzijds, de (criminele) opbrengsten uit de hennepteelt en de buiten de boekhouding gelaten winsten en, anderzijds, de (legale) vermogensbestanddelen van verdachte en diens vader in privé alsmede de vermogensbestanddelen van [bedrijf 1] waarover zij samen feitelijke zeggenschap hadden. In het bijzonder slaat de rechtbank acht op de substantiële omvang van de buiten de boeken gehouden winst van [bedrijf 1] , ook ten opzichte van de wel verantwoorde winst, alsmede op de aanzienlijke omvang van de uit de hennepteelt afkomstige gelden. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat de zwarte vermogenscomponenten (kennelijk) zakelijk zijn geherinvesteerd en dat er privé-uitgaven mee zijn bekostigd. De rechtbank concludeert aldus dat het gehele aan verdachte, diens vader en hun onderneming ter beschikking staande vermogen besmet is geraakt en derhalve als gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – van misdrijf afkomstig moet worden aangemerkt.
Dat verdachte wist dat dit geld uit misdrijf afkomstig was, blijkt reeds uit het feit dat hij hiervan een zwart-witte boekhouding bijhield.
Aan verdachte is onder (a) ten laste gelegd dat hij – kort en feitelijk weergegeven – dat hij ten aanzien van een Lamborghini en een Viper speedboot heeft willen verhullen wie de rechthebbende op dat voorwerp was.
Met betrekking tot de Lamborghini overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen volgt dat deze auto op 10 februari 2012 is gekocht door het [bedrijf 4] , waarbij de feitelijke koop is gesloten door verdachte. Op grond van het voorgaande staat vast dat de Lamborghini is aangekocht met geld dat geheel of gedeeltelijk uit misdrijf afkomstig is. Verder kan worden vastgesteld dat verdachte vanaf 2012 de feitelijke gebruiker van die auto is én als de rechthebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank acht bewezen dat middels allerlei schimmige constructies is getracht een mist op te werpen teneinde dit eigenaarschap te verhullen. De Lamborghini is verkocht aan [bedrijf 5] , er is een lening verstrekt aan [bedrijf 6] met als onderpand de Lamborghini, de Lamborghini wordt weer teruggekocht. Daarbij zijn bedragen gestort en opgenomen via de bankrekening van [bedrijf 2] en de [bedrijf 1] . Van enige directe betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte 2] bij dit verhullen is de rechtbank niet gebleken, zodat het medeplegen niet kan worden bewezen.
Ten aanzien van de speedboot overweegt de rechtbank dat uit het dossier volgt dat deze in eigendom toebehoort aan [bedrijf 1] . Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier onvoldoende bewijs om vast te kunnen stellen dat deze eigendom is verhuld, zodat verdachte in zoverre zal worden vrijgesproken.
Aan verdachte is onder (b) ten laste gelegd – kort samengevat – dat hij crimineel vermogen voorhanden heeft gehad dan wel heeft omgezet, waarmee sprake is van witwassen. De rechtbank zal de ten laste gelegde gedragingen hieronder puntsgewijs bespreken, waarbij de rechtbank vooropstelt dat verdachte, hoewel hij daartoe uitgebreid in de gelegenheid is gesteld, geen enkele uitleg heeft gegeven over de bedragen die in de Excel-bestanden op de Freecom HDD staan vermeld, noch over transacties zoals die uit de onderzochte administratie volgen of over de aangetroffen contante geldbedragen.
Het eerste gedachtestreepje onder (b) heeft betrekking op de totale buiten de officiële administratie gehouden winst van [bedrijf 1] over 2011 en 2012. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de hieronder uitgewerkte bewijsmiddelen worden bewezen dat verdachte het genoemde geldbedrag van € 2.055.627,- heeft omgezet, nu deze gelden kennelijk door verdachte en zijn vader bij de handel in vrachtwagens zijn geherinvesteerd en tevens in privé door hen zijn uitgegeven. De rechtbank merkt daarbij op dat het in de tenlastelegging genoemde bedrag ad € 2.622.592,- niet alleen winst van [bedrijf 1] betreft, maar ook de extra winst uit andere activiteiten waarbij [bedrijf 1] niet is betrokken, zoals inkomsten uit de hennepkwekerij en ijzerhandel. Het witwassen van deze extra winst van € 560.695,- komt hierna aan de orde.
Ten aanzien van het tweede gedachtestreepje onder (b) heeft de rechtbank hierboven reeds overwogen dat vast staat dat het hier genoemde geldbedrag van € 560.695,- (deels) afkomstig is uit de hennepteelt op de [adres 2] te [plaatsnaam 1] . Mede in aanmerking genomen dat het ten laste gelegde geldbedrag niet als zodanig is aangetroffen, acht de rechtbank bewezen dat deze gelden zijn omgezet.
Het derde gedachtestreepje onder (b) heeft betrekking op het op 4 december 2012 in de woning van verdachte aan de [adres 6] te [plaatsnaam 2] en de woning van zijn vader aan de [adres 7] te [plaatsnaam 2] aangetroffen contante geldbedragen, althans het gedeelte daarvan dat als onverklaarbaar is aan te merken. De rechtbank stelt voorop dat verdachte en zijn vader, nu zij tezamen de verantwoordelijkheid dragen voor de inkomsten uit hennepteelt en de inkomsten uit de vrachtwagenhandel, ook gezamenlijk verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor het totale inbeslaggenomen geldbedrag. De rechtbank overweegt dat bij de doorzoekingen op 4 december 2012 in totaal € 418.285,- aan contant geld is aangetroffen. Gelet op het tot en met 30 oktober 2012 bijgewerkte kasboek van [bedrijf 1] , alsmede de facturen van na die datum en de verklaring van de vader van verdachte over enkele laatste transacties, diende het kassaldo van de onderneming op 4 december 2012 (afgerond) € 159.280,- te bedragen. Derhalve is het verschil van € 259.005,- aan te merken als onverklaarbaar geld en is dit geldbedrag het voorwerp van witwassen. De rechtbank stelt vast dat het hier een situatie betreft waarin verdachte een onmiddellijk uit eigen misdrijf verkregen voorwerp voorhanden heeft. Nu het dossier geen bewijs biedt dat verdachte de criminele herkomst van deze contant aangetroffen geldbedragen daadwerkelijk heeft verborgen of verhuld, zal de rechtbank verdachte voor dit gedeelte van de tenlastelegging ontslaan van alle rechtsvervolging omdat de kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing is.
Het vierde gedachtestreepje van het onder (b) ziet op een lening die door [bedrijf 2] is verstrekt aan de partner van verdachte, [betrokkene 1] . De rechtbank is van oordeel dat enkel ten aanzien van de op 12 juni 2012 op die lening gedane aflossing van € 45.000,- kan worden bewezenverklaard dat het (de omzetting van) van misdrijf afkomstig geld betreft, gelet op de omstandigheid dat deze – contante – storting van € 45.000,- in de zwart-witte boekhouding wordt genoemd. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende duidelijkheid biedt over de al dan niet criminele herkomst van de in 2011 gedane aflossing van € 55.000,-, zodat verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de onder het vijfde gedachtestreepje onder (b) ten laste gelegde omzetten van zwarte geldbedragen stelt de rechtbank vast dat er in de periode tussen 4 februari 2011 en 10 mei 2012 in totaal € 73.440,- contant is gestort op de rekening van [medeverdachte 1] en er in dezelfde periode in totaal € 64.875,- van die rekening is overgeboekt naar de [rekeningnummer] waarvan verdachte en zijn vader beiden als rekeninghouder stonden vermeld. Gelet op onder meer de verklaringen van getuige [betrokkene 4] en medeverdachte [medeverdachte 1] , alsmede de huurovereenkomsten welke zowel door verdachte als door zijn vader zijn ondertekend, acht de rechtbank bewezen dat deze “huur” een schijnconstructie vormde voor het omzetten van zwart geld.
Hetgeen onder het zesde gedachtestreepje is vermeld heeft betrekking op een storting van geldbedragen op de bankrekening van [bedrijf 1] ten behoeve van de aanschaf van een Lamborghini. De rechtbank acht bewezen dat verdachte dit geheel of gedeeltelijk uit misdrijf afkomstige geld heeft gestort en aldus heeft omgezet. Van een nauwe en bewuste samenwerking van een ander of anderen is de rechtbank hierbij niet gebleken. Datzelfde geldt ten aanzien van het zevende gedachtestreepje, dat betrekking heeft op de aankoop van een speedboot merk Viper, waarvan de rechtbank bewezen acht dat verdachte uit misdrijf afkomstig geld heeft omgezet maar onvoldoende bewijs aanwezig acht voor medeplegen.
Ten aanzien van het achtste en het negende gedachtestreepje onder (b) stelt de rechtbank voorop dat uit het onderzoek volgt dat het reguliere inkomen van zowel verdachte als zijn vader onvoldoende was voor hun uitgaven. In dit verband is door de verdediging gewezen op een brief van de accountant van [bedrijf 1] , de heer [accountant] , waaruit volgt dat deze conclusie op basis van de voorhanden zijnde vermogensopstelling niet zonder meer kan worden getrokken (punt 127 van de pleitnota van [advocaat 3] ). De rechtbank acht dit bij pleidooi ingebrachte, niet onderbouwde stuk echter onvoldoende ter weerlegging van de bevindingen van de Belastingdienst. De rechtbank acht bewezen dat het onder het achtste gedachtestreepje genoemde totaalbedrag ad € 153.610,- door verdachte is overgedragen aan zijn vader, medeverdachte [medeverdachte 2] . Verder is de rechtbank van oordeel dat met betrekking tot het onder het negende gedachtestreepje (niet als zodanig) vermelde bedrag van € 70.000,-, welke volgens het dossier betrekking zou hebben op stortingen die door [betrokkene 1] zijn gedaan, niet rechtstreeks herleidbaar zijn tot verdachte. De rechtbank acht enkel de ontvangst van € 65.252,- bewezen.
Onder het tiende gedachtestreepje onder (b) is ten laste gelegd het omzetten uit misdrijf afkomstig geld ten behoeve van de aanschaf van een aantal specifiek genoemde zaken.
Met betrekking tot het appartement in Spanje is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen biedt dat voor de aanschaf hiervan, behoudens legale financiering tevens gebruik is gemaakt van middelen met een criminele herkomst, zodat verdachte van dit onderdeel zal worden vrijgesproken. Ter zake van de Mercedes CLK 320 stelt de rechtbank vast dat verdachte hiervan de eigenaar is. Over de wijze waarop deze personenauto is verkregen, heeft verdachte geen verklaring willen geven. De verklaring van de vader van verdachte, inhoudende dat de Mercedes CLK 320 was inbegrepen bij de aankoop van het appartement, acht de rechtbank, gelet op de waarde van de Mercedes in verhouding tot de waarde van het appartement onaannemelijk. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat deze personenauto door verdachte en door diens vader gezamenlijk is aangeschaft met crimineel geld.
Ter zake van de Mercedes CL 63 AMG overweegt de rechtbank dat deze personenauto op 4 december 2012 onder de vader van verdachte, medeverdachte [medeverdachte 2] , in beslag is genomen. Vastgesteld kan worden dat deze personenauto op 1 augustus 2012 voor een bedrag van € 45.000,- door [bedrijf 1] is gekocht van een Duitse autohandelaar, met de kennelijke bedoeling deze auto door te verkopen aan de vader van verdachte, [medeverdachte 2] . Mede in aanmerking genomen dat in de zwart-witte kas op 3 augustus 2012 als inkomsten staat vermeld “pa CL63 ad EUR 33.000”, acht de rechtbank bewezen dat deze personenauto met crimineel geld door verdachte en zijn vader is aangekocht met de hun onderneming als tussenstation.
Met betrekking tot de Porsche Panamera stelt de rechtbank vast dat deze personenauto op 6 september 2013 in beslag genomen is en dat is gebleken dat deze sedert 5 juli 2013 op naam van [bedrijf 1] stond. Aldus kan niet worden bewezen dat deze Porsche Panamera binnen de tenlastegelegde periode is aangeschaft.
Ten aanzien van de genoemde Volkswagen Golf, de Audi A4 en het tweetal Vespa’s is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende informatie voorhanden is over de wijze waarop deze voorwerpen zijn verkregen om te kunnen concluderen dat deze voorwerpen het onderwerp zijn van witwassen. Verdachte zal dan ook van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Gelet op het aantal als witwassen aan te merken handelingen, de structurele aard daarvan alsmede de duur van de periode waarbinnen die witwashandelingen hebben plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van (het medeplegen van) gewoontewitwassen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 4.
De rechtbank heeft hierboven reeds overwogen dat uit een vergelijking van de winstoverzichten, welke deel uitmaken van de Excel-bestanden “Verwerking 2011” en “Verwerking 2012”, met de officiële “witte” administratie volgt dat een substantieel deel van de door [bedrijf 1] met de handel in vrachtwagens gerealiseerde winst niet is verantwoord. Over de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 betreft het een bedrag van € 351.407,- en over de periode van 1 januari 2012 tot en met november 2012 gaat het om een bedrag van € 1.704.220,-.
Ter zake van deze bedragen heeft de rechtbank overwogen dat deze bedragen, tezamen
€ 2.055.627,-, zijn omgezet nu deze gelden kennelijk door verdachte en zijn vader bij de handel in vrachtwagens zijn geherinvesteerd en tevens in privé door hen zijn uitgegeven.
Ten aanzien van het bij verdachte aangetroffen contante geldbedrag ad € 259.005,- kan niet worden bewezen dat verdachte dit geld in de hoedanigheid van directeur van [bedrijf 1] , voorhanden heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel dat de voornoemde gedragingen aan de rechtspersoon [bedrijf 1] zijn toe te rekenen, nu het gaat om een handelen door personen (te weten: verdachte en diens vader, medeverdachte [medeverdachte 2] ) die beiden, vanuit hun functie als indirect directeur en bestuurder, werkzaam waren binnen de rechtspersoon. De gedragingen passen binnen de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, te weten de handel in vrachtwagens. Verder waren de gedragingen de rechtspersoon dienstig, nu immers de buiten de boeken gehouden geldstroom meer financiële ruimte bood voor herinvesteringen, dan wanneer er over die geldstroom belasting zou zijn afgedragen. Daarnaast heeft de rechtspersoon over de gedragingen beschikt en deze aanvaard, nu de bestuurders op de hoogte waren van de gedragingen en hierin niet hebben ingegrepen.
Het in dit verband door [advocaat 3] gevoerde verweer, inhoudende dat de gedragingen niet aan [bedrijf 1] kunnen worden toegerekend, vindt zijn weerlegging in de andere visie van de rechtbank.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of verdachte als feitelijk leidinggever kan worden aangemerkt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en zijn vader beiden (indirect) directeur en bestuurder zijn van [bedrijf 1] en dat beiden exclusief bevoegd zijn om namens die onderneming beslissingen te nemen en opdrachten te verstrekken. Bovendien volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte steeds minst genomen op de hoogte is geweest van de betreffende verboden gedragingen, nu hij hiervan immers een zwart-witte boekhouding bijhield. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de onder feit 4 ten laste gelegde verboden gedragingen die zijn begaan door de genoemde rechtspersoon.
Ook ten aanzien van dit feit is de rechtbank van oordeel dat het witwassen als gewoontewitwassen kan worden aangemerkt, gelet op de structurele aard ervan alsmede de duur van de periode waarbinnen die witwashandelingen hebben plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] zijn aan te duiden als een nauwe en bewuste samenwerking, en dat er derhalve sprake is van medeplegen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 5.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 12 november 2012 bij het kantoor van de Kamer van Koophandel te [plaatsnaam 2] is ingekomen een “Publicatierapport 2011” betreffende de rechtspersoon [bedrijf 1] , ondertekend door verdachte en [medeverdachte 2] . Verdachte en [medeverdachte 2] zijn, elk via hun eigen beheer-BV voor de helft aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] en gezamenlijk bevoegd. In die hoedanigheid zijn zij verantwoordelijk voor het goedkeuren en het deponeren van de jaarrekening van voormelde rechtspersoon.
In aanmerking genomen hetgeen hierboven in het kader van feit 3 en feit 4 is overwogen, wijken de in de gedeponeerde “balans per 31 december 2011” genoemde bedragen sterk af van de op de Freecom HDD aangetroffen zwarte en zwart-witte kas betreffende [bedrijf 1] , waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat deze bedragen buiten de “witte” boekhouding zijn gehouden.
Aldus acht de rechtbank bewezen dat verdachte als bestuurder van [bedrijf 1] een onware balans opzettelijk heeft openbaar gemaakt. Gelet op de omstandigheid dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] de balans gezamenlijk hebben vastgesteld en het publicatierapport gezamenlijk hebben geaccordeerd en ingediend, komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van medeplegen.
Vrijspraakoverweging ten aanzien van feit 6.
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van de onder feit 6 ten laste gelegde deelneming aan een criminele organisatie, dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijk samenwerkingsverband in de onderhavige zaak geen sprake is, en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank heeft hierboven reeds vastgesteld dat verdachte in een loods op het perceel [adres 2] te [plaatsnaam 1] hennep heeft geteeld. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan verder worden vastgesteld dat de vader van verdachte, medeverdachte [medeverdachte 3] , een aandeel heeft gehad in deze hennepteelt, inhoudende dat hij mede-eigenaar was van het perceel en heeft meegedeeld in de winst. Van enige feitelijke betrokkenheid van [bedrijf 1] bij de hennepteelt is niet gebleken. Datzelfde geldt voor de natuurlijke personen [medeverdachte 1] en [betrokkene 2] (die overigens niet bij naam in de tenlastelegging zijn vermeld), van wie slechts kan worden vastgesteld dat zij als katvanger op het genoemde perceel hebben verbleven. Evenmin is gebleken van betrokkenheid van [betrokkene 1] .
Zoals hierboven door de rechtbank overwogen, is vast komen staan dat verdachte en diens vader geldbedragen en goederen hebben witgewassen, al dan niet als feitelijk leidinggever van [bedrijf 1] . Voorts staat vast dat een gedeelte van deze geldbedragen afkomstig is uit vorengenoemde hennepteelt. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting volgen geen concrete aanwijzingen voor enige betrokkenheid van [betrokkene 2] of [betrokkene 1] bij dit witwassen. Op grond van het dossier wel kan worden opgemaakt dat medeverdachte [medeverdachte 1] een bijdrage aan dit witwassen heeft geleverd, door onder het mom van huurbetalingen geldbedragen naar [verdachte] [medeverdachte 2] over te maken. Naar het oordeel van de rechtbank is deze omstandigheid evenwel onvoldoende om een structureel (crimineel) samenwerkingsverband met deze [medeverdachte 1] aan te nemen. De rechtbank neemt daarbij ook in overweging dat het door [medeverdachte 1] overgemaakte bedrag (ad € 64.875,-), afgezet tegen de achtergrond van het totale financiële belang van het verweten witwassen, beperkt te achten is.
Gelet op de omstandigheid dat verdachte en zijn vader beiden (indirect) bestuurder zijn van [bedrijf 1] en over exclusieve formele zeggenschap beschikken, en in aanmerking genomen dat het een bedrijf betreft dat zich in beginsel bezighoudt met de legale verkoop van vrachtwagens en opleggers, is de rechtbank van oordeel dat ook niet kan worden gesproken van een structureel samenwerkingsverband – als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht – tussen de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 3] en [bedrijf 1] .
Concluderend zal verdacht van dit feit worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring.
Nu de rechtbank ten aanzien van een aantal van de onder feit 3 ten laste gelegde gedragingen niet bewezen acht dat verdachte deze tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd – zoals hierboven overwogen – zal de rechtbank de bewezenverklaring (omwille van de leesbaarheid) splitsen in een A.-gedeelte (medeplegen) en een B.-gedeelte.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
in de periode van 1 maart 2012 tot en met 22 mei 2012 te [plaatsnaam 1] , gemeente Veghel, opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan [adres 2] ) een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
in de periode van 1 maart 2012 tot en met 22 mei 2012 te [plaatsnaam 1] , gemeente Veghel, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [benadeelde] ;
3A.
in de periode van 1 januari 2011 tot en met 4 december 2012 in Nederland en/of Spanje, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, b) door de navolgende voorwerpen voorhanden te hebben en/of om te zetten, zulks terwijl zij wisten dat deze voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf:
- geldbedragen tot een totaal van € 2.055.627,- (winst over 2011 en 2012 uit de activiteiten van [bedrijf 1] die niet in de officiële administratie en/of jaarrekening is verantwoord), en
- geldbedragen tot een totaal van € 566.965,- (bedragen die geen betrekking hebben op de activiteiten van [bedrijf 1] en die in de winstoverzichten en "zwart-witte kas" (onder meer) worden vermeld als "eerste/tweede winst" en/of "extra winst" en/of "extra kosten"), en
- geldbedragen tot een totaal van € 259.005,- (tijdens de doorzoekingen op 4 december 2012 aangetroffen contanten), en
- geldbedragen tot een totaal € 64.875,00 (overboekingen op [rekeningnummer] van [verdachte] ), en
- geldbedragen tot een totaal van € 153.610,- (contante ontvangsten door [medeverdachte 2] ), en
- hoeveelheden geld ten behoeve van de aanschaf van:

* een voertuig, te weten een Mercedes CLK 320 ( [kenteken 2] ) en * een voertuig, te weten een Mercedes CL 63 AMG ( [kenteken 3] );

3B.
in de periode van 1 januari 2011 tot en met 4 december 2012 in Nederland of Spanje, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
a.
a) door van het navolgende voorwerp de herkomst te verhullen:
- een Lamborghini Murcielago ( [kenteken 1] ) en
b) door de navolgende voorwerpen te verwerven, voorhanden te hebben en/of om te zetten, zulks terwijl hij wist dat deze voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf:
- een geldbedrag van € 45.000,- (aflossingen gedaan op 12 juni 2012 (op een lening van

€ 100.000,- verstrekt door [bedrijf 2] aan [betrokkene 1] op 1 januari 2011), en

- geldbedragen tot een totaal van € 175.000,- (in sommen van € 45.000,- en € 130.000,- gestort op de bankrekening van [bedrijf 1] ), en
- geldbedragen tot een totaal van € 101.500,- (benut voor de aankoop van een speedboot van het merk Viper), en
- geldbedragen tot een totaal van € 65.252,- (uitgaven (negatief inkomen) van [verdachte] ), en
- een hoeveelheid geld ten behoeve van de aanschaf en de betaling van:

* een voertuig, te weten Lamborghini Murcielago ( [kenteken 1] );

4.
de rechtspersoon [bedrijf 1] in de periode van 1 januari 2011 tot en met 1 januari 2013 in Nederland van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij, [bedrijf 1] , hierna te noemen geldbedragen, tot een totaal bedrag van ongeveer € 2.055.627,- voorhanden gehad en omgezet:
- over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 geldbedragen van in totaal € 351.407,- en
- over de periode 1 januari 2012 tot en met 30 november 2012 geldbedragen van in totaal € 1.704.220,- en

zijnde niet officieel geadministreerde opbrengsten van in- en verkoop van bedrijfswagens, zulks terwijl zij, [bedrijf 1] wist dat dat geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, aan welke verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, feitelijk leiding heeft gegeven;

5.
als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 1] ,(te weten als directeur namens [bedrijf 3] ), op 14 november 2012 te [plaatsnaam 2] tezamen en in vereniging met een ander een onware balans met betrekking tot het boekjaar 2011 van de rechtspersoon [bedrijf 1] , (te weten: "Publicatiegegevens 2011"), opzettelijk openbaar heeft gemaakt (door deponering bij de Kamer van Koophandel), immers:
- wijkt de balans sterk af van hetgeen blijkt uit de door verdachte gevoerde "zwarte en zwart-witte kas".
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Ten aanzien van het in de bewezenverklaring onder feit 3A. genoemde geldbedrag ad € 259.005,- (het “onverklaarbare” aangetroffen contante geld) is enkel het voorhanden daarvan bewezen verklaard. Nu het een geldbedrag betreft dat uit eigen misdrijf afkomstig is en niet is gebleken dat verdachte gedragingen heeft verricht om de criminele herkomst van dit geldbedrag te verbergen of te verhullen, is de rechtbank van oordeel dat het voorhanden hebben van dit geldbedrag ad € 259.005,- niet als witwassen kan worden gekwalificeerd. Verdachte zal ten aanzien van dit gedeelte van de bewezenverklaring te worden ontslagen van alle rechtsvervolging
Voor het overige zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4,5 jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie de verbeurdverklaring gevorderd van het bedrag van € 2.836.597,-, zijnde het totaal van de niet-verantwoorde winst over 2011 en 2012 plus het “onverklaarbare” kasgeld dat bij de doorzoeking is aangetroffen. Subsidiair is de verbeurdverklaring gevorderd van de specifieke ten laste gelegde vermogensbestanddelen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie c.q. vrijspraak bepleit. Volgens de verdediging verhoudt de eis van 4,5 jaar gevangenisstraf zich niet tot het eerdere voornemen van de officier van justitie de zaak af te doen met een transactie. Voorts is geconcludeerd tot afwijzing van de gevorderde verbeurdverklaringen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdacht heeft op grote schaal en op professionele wijze hennep geteeld. Daarnaast heeft hij als directeur van [bedrijf 1] , een bedrijf waarin tweede hands vrachtwagens worden ingekocht en verkocht, een belangrijk deel van het resultaat van de onderneming onttrokken aan het zicht van de belastingdienst. Door herinvestering van het zwarte geld in het bedrijf en door middel van allerlei schimmige constructies heeft hij het geld dat hij met de hennepteelt en de zwarte omzet heeft verdiend witgewassen. Er ontstond een vermenging van de inkomsten uit de legale onderneming met de illegale/criminele inkomsten. Deze wijze van witwassen vormt een ernstige bedreiging voor en ondermijning van de legale economie en tast de integriteit aan van het financiële en economische verkeer aan.
Naast de zichtbare en door de overheid controleerbare economische werkelijkheid ontstaat een parallelle economie waarin men zich onttrekt aan de voor iedereen geldende normen en waar het gebruik van geweld wordt niet geschuwd. De financiële belangen zijn groot en de vrees voor de gevolgen bij ontdekking leidt vaak tot bedreiging en intimidatie. Ook in deze zaak verklaren getuigen direct of indirect dat zij zijn bedreigd en onder druk gezet, zodanig dat zij daardoor bang waren om over de directeuren van de onderneming belastend te verklaren.
Vanwege de geschetste ernst van de door verdachte gepleegde feiten acht de rechtbank geen andere straf passend dan een gevangenisstraf van enkele jaren. De rechtbank zal een kortere gevangenisstraf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat een groot deel van het uit misdrijf verkregen geld door de ontnemingsvordering en de navordering door de belastingdienst van verdachte zal worden afgenomen.
In verband met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafzaak moet worden afgerond zal de rechtbank op de op te leggen gevangenisstraf een korting van twee maanden toepassen.

Verbeurdverklaring.

De rechtbank stelt voorop dat uit de wet en uit de vaste rechtspraak volgt dat verbeurdverklaring slechts mogelijk is ten aanzien van een voorwerp waarop
hetzij beslag ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering rust, hetzij dat door de verdachte kan worden uitgeleverd als er geen beslag op rust.
Noch uit het dossier, noch uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte het bedrag van € 2.836.597,- waarvan de officier van justitie de verbeurdverklaring vordert, thans nog – contant dan wel giraal – voorhanden heeft. Uitlevering ex artikel 34 van het Wetboek van Strafrecht kan niet worden gevorderd. De rechtbank concludeert dan ook dat voormeld geldbedrag niet voor verbeurdverklaring vatbaar is.
Naar het oordeel van de rechtbank is een gedeelte groot € 259.005,- van het onder verdachte in beslag genomen contante geld vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat dit geldbedrag aan verdachte toebehoorde en verdachte dit geldbedrag geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten heeft verkregen.
De rechtbank is verder van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting genoegzaam is gebleken dat de in beslag genomen Lamborghini Murcielago ( [kenteken 1] ) én Mercedes CLK 320 ( [kenteken 2] ) voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en dat deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.
De rechtbank acht beide voertuigen daarom eveneens vatbaar voor verbeurdverklaring.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar is tot een bedrag van € 23.591,40, uitgaande van drie gerealiseerde oogsten.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering moet worden afgewezen, omdat verdachte moet worden vrijgesproken van de diefstal van de elektriciteit. De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de inhoud van de vordering van de benadeelde partij.
Beoordeling.Namens de benadeelde partij [benadeelde] te ’s-Hertogenbosch is een vordering ingediend. De gevorderde materiële schadevergoeding bedroeg € 31.455,20, uitgaande van vier gerealiseerde oogsten, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ter terechtzitting van 27 juni 2018 heeft de vertegenwoordiger van de benadeelde partij de vordering gematigd, in die zin dat zij met de officier van justitie van mening is dat bewijsbaar is dat er driemaal is geoogst. Op basis van een herberekening is de gevorderde materiële schadevergoeding op € 24.874,68 gesteld. Daarnaast wordt vergoeding van de proceskosten gevorderd, welke – uitgaande van het liquidatietarief in kantonzaken – op € 800,- zijn gesteld.
De rechtbank acht de vordering, waartegen inhoudelijk geen verweer is gevoerd, in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2012 tot de dag der algehele voldoening. Naar het oordeel van de rechtbank staat de schade zoals gevorderd voldoende vast.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 800,- ter zake van kosten rechtsbijstand overeenkomstig het liquidatietarief kantonzaken. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2012 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 47, 51, 57, 311, 336, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 6. ten laste gelegde feit heeft begaan en
spreekthem daarvan
vrij;
- verklaart het onder 1., 2., 3., 4. en 5. ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

t.a.v. feit 1:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod t.a.v. feit 2:diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking t.a.v. feit 3:

A.medeplegen van een gewoonte maken van witwassenen

B.een gewoonte maken van witwassen

t.a.v. feit 4:medeplegen van feitelijk leiding geven van een gewoonte maken van witwassen, begaan door een rechtspersoont.a.v. feit 5:medeplegen van het door een bestuurder opzettelijk openbaar maken van een onware balans
- verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
- legt op de volgende straffen en maatregel:

t.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5:Gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;

Verbeurdverklaring van de navolgende voorwerpen:

- een geldbedrag van € 259.005,-;
- een personenauto Lamborghini Murcielago ( [kenteken 1] );
- een personenauto Mercedes CLK 320 ( [kenteken 2] ).
t.a.v. feit 2:
Maatregel van schadevergoedingter hoogte
van 24.874,68 eurosubsidiair 159 dagen hechtenis:
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] , van een bedrag van € 24.874,68 (zegge: vierentwintigduizend achthonderdvierenzeventig euro en achtenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 159 dagen hechtenis.
bepaalt dat de toepassing van deze vervangende hechtenis de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet opheft.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
toeen veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van een bedrag van € 24.874,68 (zegge: vierentwintigduizend achthonderdvierenzeventig euro en achtenzestig eurocent), bestaande uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering, tot op heden begroot op € 800,-;
veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.G.J.M. van Ekert, voorzitter,
mr. I.L.A. Boer en mr. A.M. Kooijmans-de Kort, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P. Susijn, griffier,
en is uitgesproken op 19 juli 2018.

Voetnoten

1.Zie in dit verband het proces-verbaal ter terechtzitting van 21 juli 2014 in de zaak van verdachte [verdachte] (parketnummer 01/849324-12).