ECLI:NL:RBOBR:2018:347

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
01/865082-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezen medeplegen van voorbereidingshandelingen OW en voorhanden hebben van amfetamine

Op 25 januari 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine en MDMA, alsook het voorhanden hebben van amfetamine. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen opzettelijke handelingen heeft verricht die gericht waren op de productie van deze verdovende middelen. De verdachte werd op heterdaad aangehouden in een bestelbus vol chemicaliën, die hij kort daarvoor had afgetapt in een loods in Bavel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de strafbare handelingen en dat hij nauw samenwerkte met medeverdachten. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen en het voorhanden hebben van amfetamine, en heeft hem een gevangenisstraf van 2 jaar opgelegd, met aftrek van voorarrest. De benadeelde partij, de Politie Eenheid Oost-Brabant, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat nader onderzoek noodzakelijk was om te bepalen of de vordering kans van slagen had. De rechtbank heeft ook beslag afgewerkt en bepaalde goederen verbeurd verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865082-16
Datum uitspraak: 25 januari 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1989] ,
wonende te [woonplaas] , [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 september 2016, 12 december 2016, 29 november 2017 en 11 januari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 31 augustus 2016.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 12 december 2016 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 08 juni 2016 tot en met 29 juni 2016 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo en/of Bavel, gemeente Breda en/of een of meerdere (andere) plaatsen in Nederland (in een bestelbus Mercedes Sprinter, [kenteken] en/of een loods/bedrijfshal op het perceel [adres 2] te Bavel, gemeente Breda)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine en/of MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
- (op zijn (bedrijfs)naam) een loods/bedrijfshal op het perceel [adres 2] te Bavel, gemeente Breda, gehuurd en/of laten huren en/of ter beschikking gesteld en/of
- (op zijn (bedrijfs)naam) een of meerdere voertuigen (een Mercedes Sprinter [kenteken] en/of een Toyota Aygo [kenteken] en/of een vrachtauto met oplegger met kenteken(s) [kenteken] / [kenteken] en/of een heftruck en/of een pallettruck) gehuurd en/of laten huren en/of ter beschikking gesteld en/of
- een (grote) hoeveelheid chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad, waaronder, 45 jerrycans van 25 liter bevattende zoutzuur (aangetroffen in een Mercedes Sprinter voorzien van [kenteken] ) en/of - een grote hoeveelheid jerrycans en/of (IBC) containers en/of (andere soorten) verpakkingen met daarin grote hoeveelheden chemicaliën en/of grondstoffen, waaronder zoutzuur en/of aceton en/of MDMA afval (aangetroffen op de [adres 2] te Bavel) en/of
- een hoeveelheid laboratoriummaterialen, waaronder (lege) jerrycans en/of trechters en/of veiligheidsmaskers en/of handschoenen en/of veiligheidsbrillen (aangetroffen op de [adres 2] te Bavel) en/of - geschreven bescheiden (recepten) betrekking hebbend op en/of verband houdend met de productie van MDMA en/of amfetamine, in elk geval een of meer middel(en) voorkomend op lijst I behorende bij de Opiumwet (aangetroffen in een Mercedes Sprinter voorzien van [kenteken] ),

(zaken 1 en 3)

2. hij in of omstreeks de periode van 10 juni 2016 tot en met 29 juni 2016 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo (in een woning aan de [adres 3] ), opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2781 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(zaak 4)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Ten gevolge van een kennelijke schrijffout in de tenlastelegging begaan staat in de tweede regel van feit 2 “ [adres 3] ” vermeld in plaats van “ [adres 3] ”.
De rechtbank herstelt deze schrijffout en leest het laatste in plaats van het eerste. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat er ten aanzien van verdachte voldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit 1 (medeplegen van voorbereidingshandelingen art. 10a OW te Geldrop, Halsteren en Bavel) en feit 2 (voorhanden hebben van amfetamine).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft - kortgezegd - primair vrijspraak bepleit van hetgeen onder feit 1 ten laste is gelegd. De vraag is of verdachte geweten heeft dan wel behoorde te weten, dat de aangetroffen stoffen betrekking hebben op en/of verband houden met de productie van MDMA en amfetamine dan wel van enig ander middel vermeld op lijst I van de Opiumwet.
Verdachte was immers in de veronderstelling dat de stoffen die hij vervoerde en aftapte zagen op het gebruik ervan binnen de schoonmaakindustrie.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouwe zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 verwezen naar de gehele uitwerking daarvan. Deze is als bijlage gevoegd bij dit vonnis.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1:
Om tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit te komen dient de rechtbank vast te stellen dat verdachte (samen met een of meer anderen) opzettelijke voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen heeft verricht gericht op het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren dan wel het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een materiaal bevattende) MDMA en/of amfetamine.
Uit de bewijsmiddelen blijkt het navolgende:
In de nacht van 29 juni 2016 omstreeks 2.45 uur is verdachte [verdachte] op heterdaad aangehouden, nadat hij uit een door een ander gehuurde [verhuurbedrijf] bestelbus van het type Mercedes Benz Sprinter met [kenteken] met daarin 45 jerrycans met chemicaliën is weggerend. Verbalisanten, rijdende in een opvallend dienstvoertuig, constateerden afwijkend rijgedrag, waarop zij de bestelbus volgden ter controle van bestuurder en voertuig. Toen de bestelbus stopte en verbalisanten de bestelbus “vastzetten” met hun dienstvoertuig rende de bestuurder weg. Verbalisanten zijn de bestuurder achterna gerend en hebben de bestuurder staande gehouden, waarna zij hem hebben teruggeleid naar de bestelbus. Verbalisanten zagen door het raam van de bestelbus dat er in de laadruimte tientallen gevulde (niet geëtiketteerde) jerrycans stonden. Bij opening van de achterdeur roken zij een sterke chemische lucht. Verbalisanten vermoedden, gelet op alle omstandigheden, overtreding van de Opiumwetgeving dan wel de Wet ter voorkoming misbruik chemicaliën.
In de bestelbus is, naast twee aankoopbonnen van de Gamma en de Hornbach, door verbalisanten tevens een A4-papier aangetroffen met daarop de woorden “aceton”, “zuur”, “turpentine” met hoeveelheden en codes.
De in de 45 jerrycans aangetroffen chemicaliën betreft 1125 liter zoutzuur.
Aan de hand van de twee in de bestelbus aangetroffen bonnen, beiden gedateerd 28 juni 2016, is onderzoek gedaan bij de bouwmarkten. [verdachte] en [medeverdachte 1] worden op camerabeelden herkend als degenen die op 28 juni 2016 bij de Gamma te Eindhoven een veiligheidsmasker, handschoenen en veiligheidsbrillen kopen. Op camerabeelden van de Hornbach te Breda wordt [verdachte] herkend terwijl hij een trechter, veiligheidsmasker, handschoenen en veiligheidsbrillen koopt.
De bestelbus bleek vanaf 27 juni 2016 gehuurd door [bedrijf 1]
Op naam van [bedrijf 1] werden bij [verhuurbedrijf] nog meer vervoermiddelen gehuurd zoals een Toyota Aygo, een heftruck en een pallettruck. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij ook in die bestelbus heeft gezeten. [medeverdachte 1] heeft tevens verklaard dat ene [naam] hem mee vroeg om bij een boer in Bavel vaten uit een schuur te halen. Deze [naam] kwam hem ophalen met een bus van [verhuurbedrijf] . In de loods van de boer in Bavel hebben ze van 18:00 uur tot 22:00 uur een chemische vloeistof overgeheveld in jerrycans. Voorafgaande aan het overhevelen van de vloeistof haalden ze bij een bouwmarkt nog mondkapjes en handschoenen. Toen ze klaar waren met het overhevelen parkeerde de jongen met wie hij was de bestelbus met daarin de jerrycans ergens in Geldrop. In Geldrop pakten ze vervolgens een Toyota Aygo, ook van [verhuurbedrijf] , en reden, alvorens de jongen hem naar huis bracht, nog naar de McDonalds in Geldrop.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hem door de jongen ( [verdachte] , rechtbank) een bedrag van € 100,= werd geboden indien hij in een schuur van een boer vaten zou gaan laden.
Naar aanleiding van de track and trace-gegevens van de gehuurde bestelbus is op 30 juni 2016 door de politie een loods aan de [adres 2] te Bavel betreden. De loods was eigendom van [medeverdachte 2] . In de loods zijn meerdere pallets met lege witte jerrycans aangetroffen, een ijzeren trechter, veiligheidsbrillen en een veiligheidsmasker. Naar schatting is daar voorts een hoeveelheid van 20.000 liter aceton, 20.000 liter zoutzuur en 750 liter MDMA-afval in Bavel aangetroffen.
De chemicaliën werden, aldus [medeverdachte 2] , in meerdere keren, gebracht door een vrachtwagen. Onderzoek naar de op camerabeelden van de [adres 2] in beeld zijnde vrachtwagen leidde naar de [bedrijf 2] De oplegger met vrachtwagen bleek te zijn verhuurd aan [bedrijf 1] in de periode van 8 juni 2016 tot 15 juni 2016. Bij de feitelijke huur werd een kopie van het rijbewijs door en van [medeverdachte 3] overgelegd.
[medeverdachte 3] heeft de vrachtwagencombinatie ook weer bij Van Mourik teruggebracht.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij, op verzoek van zijn zwager, [medeverdachte 4] , zijn loods te Bavel voor twee weken verhuurde voor de opslag van vaten aceton. Het verzoek voor opslag van die vaten had [medeverdachte 4] gekregen van een man uit St. Willibrord, aldus [medeverdachte 4] . [medeverdachte 2] herkende de man uit St. Willibrord als [medeverdachte 5] . [medeverdachte 2] zou voor de opslag een bedrag van € 5.000,= krijgen. Naar eigen zeggen van [medeverdachte 4] zat er aan deze afspraak een luchtje en hij heeft dat ook tegen [medeverdachte 2] gezegd. Hij wist wel dat het niet voor nagellakremover gebruikt zou worden.
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij is benaderd door [medeverdachte 5] , die hij kent uit het aardbeienwereldje, die, tegen betaling, voor 14 dagen een opslagruimte nodig had voor vaten met vloeistoffen, waaronder aceton. [medeverdachte 4] wist direct dat het geen zuivere koffie was omdat het een grote hoeveelheid zwart geld betrof. [medeverdachte 4] heeft de vaten ook zien staan in de loods bij [medeverdachte 2] .
[medeverdachte 2] heeft de aanwezigheid van zowel [verdachte] als [medeverdachte 5] in zijn loods aan de [adres 2] te Bavel bevestigd. [verdachte] wordt door [medeverdachte 2] herkend als de bijrijder van de chauffeur die de chemische stoffen op het terrein van [medeverdachte 2] bracht.
[medeverdachte 2] heeft voorts verklaard dat ook hij geholpen heeft met het lossen van de grote hoeveelheid vaten. [medeverdachte 5] kwam kort daarna samen met een Belg langs om de vaten te tellen in de loods. [medeverdachte 4] had hem er van te voren over gebeld dat ze zouden komen. [verdachte] is later alleen langsgekomen om een monster te nemen en weer een paar dagen later om twee vaten mee te nemen. [verdachte] en de chauffeur waarmee de vaten waren gebracht zijn nadien samen langsgekomen en vroegen aan [medeverdachte 2] of ze een gedeelte konden tappen in jerrycans en of dat in de loods mocht gebeuren, dat zou in twee avonden gaan gebeuren. De dinsdagavond daarna heeft hij [verdachte] , en de andere jongen die toen was meegekomen, in zijn loods geholpen bij het vullen van de 45 jerrycans. Na die dag is [medeverdachte 5] weer, samen met die Belgische man, langsgekomen om een afspraak te maken om over te tappen. In de loods is hierover gesproken en ze gaven de indruk dat ze over de zeik waren omdat anderen al hadden getapt. De dag erna, donderdag, is de Belg teruggekomen om zoutzuur af te tappen en vertrok deze met ongeveer 20 jerrycans. Rond 16.00 die dag kwam de politie te plaatse, aldus [medeverdachte 2] .
De rechtbank stelt, gelet op het voorgaande, resumerend vast dat het navolgende is geschied:
Op enig moment in juni 2016 is [medeverdachte 4] door [medeverdachte 5] benaderd met de vraag of hij tegen betaling een loods ter beschikking kon (laten) stellen voor de opslag van een chemische vloeistof.
[medeverdachte 4] heeft hierop zijn zwager [medeverdachte 2] gebeld.
[medeverdachte 2] heeft zijn loods aan de [adres 2] te Bavel ter beschikking gesteld.
[medeverdachte 3] heeft met behulp van een door hem gehuurde vrachtwagen met oplegger de chemicaliën op 14 en 15 juni 2016 naar het terrein van [medeverdachte 2] gebracht. Er is daar drie keer gelost. [medeverdachte 2] heeft geholpen bij het uitladen van de vrachtwagen.
[verdachte] en [medeverdachte 1] zijn op 28 juni 2016 samen tegen de avond in een bestelbus naar de loods van [medeverdachte 2] aan de [adres 2] te Bavel gereden. Voorafgaande hieraan hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] bij twee verschillende bouwmarkten goederen gekocht die te gebruiken zijn bij het werken met chemicaliën.
Door [verdachte] en [medeverdachte 1] is, met hulp van [medeverdachte 2] , 1125 liter zoutzuur uit de IBC’s overgeheveld naar 45 jerrycans.
[verdachte] en [medeverdachte 1] zijn in de avond met de bestelbus terug naar Geldrop gereden.
[verdachte] is op 29 juni 2016 op heterdaad aangehouden, nadat hij bij de bestelbus met daarin de 45 jerrycans was weggerend.
De in de loods te Bavel en in de bestelbus aangetroffen chemicaliën, alsmede de bij de bouwmarkten aangekochte goederen kunnen gerelateerd worden aan het productieproces van synthetische drugs.
De rechtbank komt op grond van al het vorenstaande tot de conclusie dat de in de bestelbus te Geldrop en de loods in Bavel aangetroffen voorwerpen en grote hoeveelheid aan stoffen, naar hun gezamenlijkheid beschouwd, ontegenzeggelijk bestemd zijn voor de productie van MDMA en/of amfetamine en dat die stoffen en voorwerpen ook met dat doel op de genoemde locaties aanwezig waren. Het feit dat naast aceton en zoutzuur ook MDMA en PMK in aceton is aangetroffen, sterkt de rechtbank in die conclusie. Dat de aangetroffen stoffen en voorwerpen een andere bestemming zouden hebben gehad dan de productie van MDMA dan wel amfetamine is weliswaar door de verdachte geopperd maar op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte op geen enkel moment, dat wil zeggen noch bij de politie noch ten overstaan van de rechter-commissaris noch ter terechtzitting een plausibele en geloofwaardige verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van de voor de productie van amfetamine betreffende voorwerpen en stoffen in de bestelbus en in de loods waar hij getapt heeft. [verdachte] heeft in eerste instantie verklaard dat hij ‘s-nachts op de bank lag bij een vriend wiens naam hij niet wil noemen, toen een ander waar hij alleen de voornaam van kent, die werkt voor een bedrijf met iets van schoonmaakmiddelen, plots daar voor de deur stond met het verzoek om een bestelbus weg te brengen naar een bestemming die hij nog zou horen. Dit verhaal is volledig in strijd met de uit de bewijsmiddelen blijkende betrokkenheid van verdachte bij de opslag en het overtappen van de chemicaliën. Het is eveneens in strijd met het gegeven dat verdachte, door bij de bestelbus weg te vluchten, zich aan controle en aanhouding door de politie probeerde te onttrekken. Verdachte heeft overigens vervolgens bij gelegenheid van alle verhoren zich grotendeels op zijn zwijgrecht beroepen.
De verdachte heeft aldus voor de uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende omstandigheden, die redengevend zijn voor het bewijs van het onder 1 aan hem tenlastegelegde feit, geen redelijke verklaring gegeven die die omstandigheden zou kunnen ontzenuwen. De rechtbank laat het ontbreken van een verklaring van de verdachte op genoemde omstandigheden ten nadele van de verdachte meewegen bij de waardering van het voorhanden zijnde bewijs.
Verdachte heeft een hoeveelheid laboratoriummaterialen bij de bouwmarkten aangekocht en met hulp van medeverdachten, in de loods te Bavel, vanuit aldaar opgeslagen vaten, 45 jerrycans gevuld met 1125 liter zoutzuur. Deze heeft hij vervolgens met een medeverdachte, in een bestelbus naar Geldrop vervoerd. Verdachte was derhalve betrokken bij zowel de opslag als de distributie van de chemicaliën.
De rechtbank is van oordeel dat daarmee wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte een wezenlijke, en in het geheel bezien noodzakelijk, bijdrage heeft geleverd aan de strafbare handelingen en dat hij nauw en bewust heeft samengewerkt met de door hem niet bij naam genoemde betrokkenen. Er is dan ook sprake van
medeplegenvan voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs, te weten MDMA dan wel amfetamine.
De rechtbank concludeert, gelet op het voorgaande alsmede de inhoud van het bijgevoegde bewijsmiddelenoverzicht, dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met anderen opzettelijk voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen heeft verricht gericht op het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren dan wel het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een materiaal bevattende) MDMA en/of amfetamine, zoals hierna onder “de bewezenverklaring” nader zal worden aangegeven.
Anders dan de officier bij haar requisitoir over de bewezenverklaring heeft aangegeven, heeft de bewezenverklaring niet mede betrekking op de mogelijke betrokkenheid van verdachte bij de uit het dossier omschreven (opslag-)locatie te Halsteren. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op het ontbreken van deze locatie in de gewijzigde tenlastelegging, de concretisering van feit 1 in de tenlastelegging en gelet op de vermelding van “zaken 1 en 3” aan het slot van de omschrijving van feit 1.
Ten aanzien van feit 2:
Op 3 juli 2016 werden bij gelegenheid van een doorzoeking in de woning van de ouders van verdachte gelegen aan de [adres 3] te Geldrop - onder meer - drie zilverkleurige zakken en één plastic bak aangetroffen met daarin stoffen aangetroffen [1] die door het Nederlands Forensisch Instituut zijn getest. De conclusie daarvan was dat de stoffen met een totaalgewicht van ongeveer 2781 gram, amfetamine bevatten [2] . Amfetamine is vermeld op lijst I behorende bij de Opiumwet.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij weet had van de aanwezigheid van de amfetamine in de woning [3] . Voorts heeft hij verklaard dat de amfetamine niet van zijn vader, moeder dan wel zus waren. Door diverse getuigen [4] is verklaard dat verdachte in de periode van 10 juni 2016 tot en met 29 juni 2016 met regelmaat in de woning van zijn ouders aanwezig is geweest en dat hij ook de beschikking heeft over een huissleutel.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 ten laste wordt gelegd.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
in de periode van 08 juni 2016 tot en met 29 juni 2016 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo en/of Bavel, gemeente Breda en/of een of meerdere (andere) plaatsen in Nederland
tezamen en in vereniging anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van amfetamine en/of MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij wist, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
- een loods/bedrijfshal op het perceel [adres 2] te Bavel, gemeente Breda, gehuurd en/of laten huren en/of ter beschikking gesteld en
- een of meerdere voertuigen (een Mercedes Sprinter [kenteken] en/of een Toyota Aygo [kenteken] en/of een vrachtauto met oplegger met kenteken(s) [kenteken] / [kenteken] gehuurd en/of laten huren en/of ter beschikking gesteld en
- een (grote) hoeveelheid chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad, waaronder, 45 jerrycans van 25 liter bevattende zoutzuur (aangetroffen in een Mercedes Sprinter voorzien van [kenteken] ) en/of - een grote hoeveelheid jerrycans en/of (IBC) containers en/of (andere soorten) verpakkingen met daarin grote hoeveelheden chemicaliën en/of grondstoffen, waaronder zoutzuur en/of aceton en/of MDMA afval (aangetroffen op de [adres 2] te Bavel) en/of
- een hoeveelheid laboratoriummaterialen, waaronder (lege) jerrycans en/of trechters en/of veiligheidsmaskers en/of handschoenen en/of veiligheidsbrillen (aangetroffen op de [adres 2] te Bavel) en/of - geschreven bescheiden betrekking hebbend op en/of verband houdend met de productie van MDMA en/of amfetamine, in elk geval een of meer middel(en) voorkomend op lijst I behorende bij de Opiumwet (aangetroffen in een Mercedes Sprinter voorzien van [kenteken] )
2. in de periode van 10 juni 2016 tot en met 29 juni 2016 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo in een woning aan de [adres 3] , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2781 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) jaar, met aftrek van voorarrest, wordt opgelegd.
Voorts dient een aantal in beslag genomen te worden onttrokken aan het verkeer en de overige in beslag genomen goederen dienen te worden verbeurd verklaard.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit om, in geval van het opleggen van een sanctie voor één van, dan wel beide ten laste gelegde feiten, deze zoveel als mogelijk te beperken tot een werkstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie van MDMA en amfetamine. Dit betreffen verdovende middelen die worden vermeld op lijst I van de Opiumwet. Hij is in Geldrop op heterdaad aangehouden in een busje vol met chemicaliën welke hij kort daarvoor te Bavel in jerrycans had afgetapt.
Hoewel verdachte niet zelf synthetische drugs heeft geproduceerd, is zijn gedrag zeer laakbaar. Met zijn handelen faciliteert hij namelijk de drugsproducenten. Verdachte houdt daarmee de productie van synthetische drugs in stand. De (chemische processen bij de) productie van synthetische drugs, de ongecontroleerde opslag van chemicaliën ten behoeve van deze productie en de dumpingen van drugsafval brengen grote veiligheidsrisico’s en risico’s voor de volksgezondheid met zich. Het is ook algemeen bekend dat het gebruik van synthetische drugs grote gezondheidsrisico’s met zich brengt voor de gebruikers van deze drugs, dat voornoemde drugs kunnen leiden tot een lichamelijke of geestelijke verslaving en dat verslaafde gebruikers misdrijven plegen om aan geld te komen om in hun verslaving te kunnen voorzien. Het is tot slot ook een feit van algemene bekendheid dat de productie van en handel in synthetische drugs in handen is van grote, georganiseerde criminele verbanden die daarmee grote winsten maken en hun belangen in deze handel en productie beschermen met geweld en bedreiging met geweld. Verdachte stelt hen in staat buiten beeld van justitie te blijven. Uit zijn handelwijze blijkt dat verdachte zich niet bekommert om de maatschappelijke gevolgen. Hij heeft slechts oog voor eigen financieel gewin.
Verdachte heeft een grote hoeveelheid zoutzuur afgetapt en heeft deze vervolgens vervoerd naar een onbekende bestemming, naar alle waarschijnlijkheid naar een of meer drugslaboratoria. Dit geeft aan dat verdachte een vertrouwenspositie moet hebben gehad omdat hij betrokken was bij zowel de opslag als de distributie van de chemicaliën. Deze actieve rol - vergeleken met andere verdachten in dit onderzoek - rekent de rechtbank hem extra aan.
Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte opzettelijk een grote hoeveelheid amfetamine aanwezig heeft gehad in de woning van zijn ouders te Geldrop.
Verdachte heeft, ook ter zitting, op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen.
De rechtbank houdt er aan de andere kant ook rekening mee dat alleen sprake is geweest van voorbereidingshandelingen, die door de wetgever minder strafwaardig worden geacht dan de daadwerkelijke vervaardiging van en de handel in harddrugs en dat de bewezenverklaarde periode van korte duur is. Verdachte is niet eerder veroordeeld wegens overtreding van de Opiumwet.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een forse gevangenisstraf van hierna te noemen duur. De rechtbank ziet in de door de verdediging aangevoerde persoonlijke omstandigheden geen aanleiding om van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf af te zien, noch ziet de rechtbank aanleiding om mee te gaan met de door de verdediging bij bewezenverklaring voorgestelde werkstraf. Een andersoortige straf dan een langdurige, het voorarrest in aanzienlijke mate overstijgende gevangenisstraf, zou geen recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde.
De rechtbank zal evenwel een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij Politie Eenheid Oost-Brabant.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de Politie Eenheid Oost-Brabant is aan te merken als rechthebbende in de zin van artikel 51a Wetboek van Strafvordering.
Eveneens is voldaan aan het vereiste ex artikel 51f lid 1 Sv dat “iemand is
getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd”. Met de
strafbaarstelling van degenen die betrokken zijn bij voorbereidingshandelingen gericht op de
(internationale) handel in verdovende middelen in de zin van de Opiumwet met een
onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid heeft de wetgever het mogelijk willen maken reeds in een vroeg stadium in te (kunnen) grijpen in de organisatie van deze illegale handel. Gezien deze strekking waarin met name de nadruk ligt op de risico’s voor de volksgezondheid, is voldaan aan het vereiste dat de schade het rechtsreeks gevolg is van een feit uit de tenlastelegging. Zonder opslag chemicaliën, geen noodzaak tot opruimen en vernietiging van deze “rommel”. De schoonmaak/opruimkosten moeten voor rekening komen van de verdachten in wiens zaak is geconcludeerd tot betrokkenheid bij de locatie te
Bavel. De officier stelt zich op het standpunt dat de grondslag voor de vordering ligt in het algemeen belang, te weten de volksgezondheid, en dat deze voor toewijzing vatbaar is.
Het standpunt van de verdediging.
Gelet op de bepleite vrijspraak verzoekt de raadsvrouwe de rechtbank om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Beoordeling.Op 24 oktober 2017 is namens de Politie Eenheid Oost-Brabant een vordering benadeelde partij ingediend door mw. [persoon] (teamchef). De hoogte van de vordering bedraagt € 61.971,74 en is als volgt onderbouwd.
Op 30 juni 2016 heeft de politie Oost-Brabant een doorzoeking gehouden in een loods aan de [adres 2] te Bavel. Daarbij zijn 15.120 liter zoutzuur en 18.409 liter aceton aangetroffen, chemicaliën bestemd voor de productie van synthetische drugs. Deze chemicaliën zijn door de Dienst Regionale Recherche van de politie Oost-Brabant in beslag genomen en op last van officier van justitie mr. H.A.A. Vrijhoeven vernietigd door de firma AEB te Amsterdam. De kosten van de vernietiging bedragen € 61.971,74 en zijn gefactureerd aan, en betaald door de politie Oost-Brabant.
Ontvankelijkheid van de vordering
Van de zijde van de verdediging is ter terechtzitting van 29 november 2017 aangevoerd dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard.
Op de zitting van 29 november 2017 is bepaald dat de sluiting van het onderzoek zou plaatshebben op 11 januari 2018 waarbij de uitspraakdatum is bepaald op 25 januari 2018.
De officier van justitie heeft vóór de sluiting van het onderzoek aan de verdediging en de rechtbank een besluit van de korpschef van politie drs. E.S.M. Akerboom doen toekomen, gedateerd 5 december 2017 dat als volgt luidt:
Besluit:

1. mevrouw [persoon] de bevoegdheid te verlenen namens hem als gemachtigde

op te treden in zowel civielrechtelijke als bestuursrechtelijke procedures voor de
Belastingdienst, het UWV, de Rechtbanken, de Gerechtshoven, de Centrale Raad van
Beroep en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met het recht van
substitutie.

2. haar tekenbevoegdheid te verlenen ten aanzien van de in verband met deze

werkzaamheden te ondertekenen correspondentie en processtukken waarbij
ondertekening plaatsvindt namens de Korpschef.

3. dat de gemachtigde het recht heeft om een medegemachtigde aan te wijzen, dan

wel zich te laten bijstaan door getuigen/deskundigen.

De rechtbank heeft aan de verdediging de mogelijkheid geboden voor de sluiting van het onderzoek op 11 januari 2018 op dit namens de benadeelde partij nieuw ingebrachte stuk te reageren.
De verdediging heeft daarvan geen gebruikt gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat met overlegging van het besluit van de korpschef, ter heling van het ontbreken van een machtiging bij het indienen van de vordering gedagtekend op 24 oktober 2017, voldoende is komen vast te staan dat mw. [persoon] bevoegd is een dergelijke vordering in te dienen en deze namens de korpschef te ondertekenen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat nu voornoemd besluit, ofschoon van latere datum dan de dagtekening van de vordering, is overgelegd vóór de sluiting van het onderzoek ter zitting, dit tijdig is geschied in die zin dat de eerdere omissie in de vordering daardoor wordt hersteld.
De rechtbank overweegt als volgt:
Juridisch kader
Art. 51f, eerste lid, Sv luidt als volgt:
“Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kan zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces.”
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat van rechtstreeks(e) schade in de zin van art. 51f Sv sprake is indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. In het algemeen beschermen strafbepalingen niet het belang van rechtsopvolgers en evenmin dat van derde belanghebbenden, zodat doorgaans alleen het slachtoffer zelf zich als benadeelde partij in het strafproces kan voegen. Daarmee vertoont het criterium van rechtstreeks(e) schade verwantschap met het relativiteitsvereiste in het burgerlijk recht, zoals dat tot uitdrukking komt in art. 6:162, eerste lid, BW (“jegens een ander”) en in art. 6:163 BW, dat inhoudt dat geen verplichting tot schadevergoeding bestaat indien de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden.
Niettemin kan niet gezegd worden dat aan het vereiste dat een betrokken benadeelde “rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit” als bedoeld in art. 51f, eerste lid, Sv, uitsluitend is voldaan in die gevallen waarin deze benadeelde is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling rechtstreeks wordt beschermd. Die opvatting is in haar algemeenheid onjuist. Zij miskent dat de concrete omstandigheden van het geval bepalend zijn voor de beantwoording van de vraag of voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde geleden schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden (HR 5-7-2016, ECLI:NL:HR:2016:1522). Zo moet ook acht worden geslagen op gedragingen die de schade hebben veroorzaakt en kan de door de benadeelde partij uit de bewijsvoering blijkende geleden schade in zodanig nauw verband staan met het bewezen verklaarde feit staan, dat die schade redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij door dat feit toegebracht.
De rechtbank is van oordeel dat uit het enkele feit dat de politie zich, op last van de officier van justitie, genoodzaakt zag de betreffende chemicaliën te laten vernietigen - een keuze die uit het oogpunt van haar publieke taak op zich begrijpelijk is - niet volgt dat er voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde geleden schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Niet kan gezegd worden dat uit bewijsmiddelen volgt dat deze schade door het ten laste gelegde is veroorzaakt. Voorts kan evenmin uit de strekking van het beschermde belang van de tenlastegelegde Opiumwetdelicten – i.c. de volksgezondheid – zulk verband worden gelegd, nu naar het oordeel van de rechtbank de volksgezondheid hier ziet op het tegengaan van het voor de volksgezondheid schadelijke gebruik van drugs.
Naar het oordeel van de rechtbank dient het handelen van de politie - het (laten) vernietigen van de chemicaliën - te worden beschouwd als uitvloeisel van haar publiekrechtelijke taak en zijn de kosten daarvoor gemaakt ter uitvoering van die publiekrechtelijke taak De onbeperkte mogelijkheid van verhaal van deze kosten op grond van het privaatrecht - welke mogelijkheid onder meer zou bestaan indien een verdachte, een veroordeelde of een derde onrechtmatig handelen jegens de politie kan worden verweten - verdraagt zich niet zonder meer met de bijzondere wettelijke doeleinden en regeling van de strafrechtspleging. Kostenverhaal op grond van het privaatrecht levert dan ook in beginsel een onaanvaardbare doorkruising op van deze publiekrechtelijke regelgeving. De rechtbank merkt nog op dat ook in vele andere gevallen, bijvoorbeeld bij het (laten) opruimen van aangetroffen hennepplanten bij de ontmanteling van een hennepkwekerij de politie voor kosten komt te staan.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel, dat voor de beantwoording van de vraag of de Politie Oost-Brabant in deze vordering kan worden ontvangen en vervolgens de vraag of deze toewijsbaar is, nader onderzoek noodzakelijk is. Immers, ongewis is - in deze strafzaak - of en in hoeverre en op welke grondslag een vordering met betrekking tot de door de politie gestelde schade in een civiele procedure kans van slagen heeft. Dit nadere onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren en daarom kan de benadeelde partij thans niet in haar vordering worden ontvangen.

Beslag.De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke beide feiten zijn begaan en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet dan wel het algemeen belang.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 57;
Opiumwet art. 10, 10a.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen zich en anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffenen
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen of gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C, van de Opiumwet gegeven verbodverklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straf:
T.a.v. feit 1, feit 2:

Gevangenisstrafvoor de duur van
2 jaarmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
T.a.v. feit 1:
 N
iet-ontvankelijkverklaringvan de benadeelde partij Politie Eenheid Oost-Brabant in de vordering. Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.

Onttrekking aan het verkeervan de inbeslaggenomen goederen, te weten: 45 jerrycans, 1 schrijfmap met pen, 1 HP Compaq computer , 1 stuk papier.

Verbeurdverklaringvan de inbeslaggenomen goederen, te weten: 1 computer, Samsung Galaxy tablet, 1 computer HP Altec Lansing, 1 computer Acer Aspire 5650, 1 kaart Vodafone, 1 GSM Nokia Rm-1134, 1 GSM Alcatel Fm.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A. Waals, voorzitter,
mr. I.L.A. Boer en mr. R.J. Bokhorst, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 25 januari 2018.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen blz. 868
2.Rapport NFI blz. 899-900
3.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 29 november 2017
4.[getuige] , blz. 911, getuige J.H. Ligtenbarg, blz. 921