ECLI:NL:RBOBR:2018:3378

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 juli 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
01/860074-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door aanmerkelijk onoplettend rijgedrag

Op 13 juli 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 10 november 2017 te Helvoirt, waarbij een andere bestuurder om het leven kwam. De verdachte, een beroepschauffeur, reed met zijn vrachtauto door een rood verkeerslicht terwijl hij aan het telefoneren was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend had gehandeld, wat leidde tot het fatale ongeval. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet had geremd of zijn snelheid had verminderd bij het naderen van het verkeerslicht, dat al geruime tijd op rood stond. De officier van justitie had een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar geëist. De rechtbank legde echter een taakstraf van 240 uur op, met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor één jaar en een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het ongeval op zijn leven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860074-18
Datum uitspraak: 13 juli 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [1991] ,
wonende te [postcode] ( [gemeente] ), [straatnaam 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 mei 2018.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 november 2017 te Helvoirt, gemeente Haaren, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, N65, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te handelen als volgt:
verdachte is, - terwijl hij aan het telefoneren was - rijdende op de N65 en/of gekomen bij de kruising/splitsing van die N65 met de [straatnaam 2] – zonder snelheid te minderen, althans onvoldoende snelheid te minderen die kruising/splitsing opgereden terwijl het stoplicht voor hem, verdachte rood licht uitstraalde, terwijl een bestuurder van een bestelauto doende was die kruising/splitsing over te steken waardoor, althans mede waardoor een aanrijding en/of botsing ontstond tussen dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (vrachtwagen) en die bestelauto,
waardoor een ander (te weten de bestuurder van die bestelauto genaamd [slachtoffer 1] ) werd gedood.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag [1] :
Op vrijdag 10 november 2017 heeft er een aanrijding plaatsgevonden waarbij een door verdachte bestuurde [automerk 1] vrachtauto (kenteken: [kenteken 1] ) met aanhanger en een door het slachtoffer bestuurde [automerk 2] bestelauto (kenteken: [kenteken 2] ) betrokken waren. Verdachte reed op het kruispunt van de provinciale weg N65 met de [straatnaam 2] en [straatnaam 3] met de voorzijde van zijn vrachtautocombinatie tegen de linker voorzijde van de auto van het slachtoffer die vanaf de [straatnaam 2] linksaf de provinciale weg N65 op wilde rijden. Door de aanrijding werd de auto van het slachtoffer weggeslingerd, waarna de auto via de rechterberm op de rechter rijstrook na het kruispunt tot stilstand kwam. Het [slachtoffer 2] (hierna: het slachtoffer) is aan de gevolgen van de aanrijding overleden. Niet ter discussie staat dat verdachte op het moment van de aanrijding aan het telefoneren was met een vriend.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Verdachte is met onverminderde snelheid het kruispunt opgereden, terwijl andere weggebruikers op de rechter rijstrook remden en het verkeerslicht op de rijstrook van verdachte reeds 4,3 seconden rood licht uitstraalde. Verdachte heeft dit rode verkeerslicht kennelijk niet gezien, waarschijnlijk doordat hij een telefoongesprek aan het voeren was. De officier van justitie acht niet aannemelijk dat verdachte handsfree aan het bellen was, maar ook als dat wel zo zou zijn geweest dan is verdachte door het telefoongesprek afgeleid geweest.
De officier van justitie heeft bij het bepalen van de gradatie van schuld verder meegewogen dat verdachte beroepschauffeur is en een vrachtwagenrijbewijs heeft, zodat ten aanzien van hem als verkeersdeelnemer strengere zorgvuldigheidseisen gelden dan voor een gemiddelde verkeersdeelnemer.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte door rood is gereden en daarmee een – ernstige - verkeersovertreding heeft begaan. Op zichzelf is dit echter niet voldoende voor de bewezenverklaring van aanmerkelijke schuld in het verkeer in de zin van artikel 6 WVW. Hiervoor dient sprake te zijn van bijkomende omstandigheden die bijdragen aan de mate van verwijtbaarheid. Dergelijke omstandigheden zijn er niet. Verdachte was handsfree aan het bellen. Dit blijkt ook uit het feit dat de oortjes bij de telefoon zijn aangetroffen in cabine van de vrachtauto. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte op het moment van de aanrijding handelingen heeft verricht met zijn telefoon.
Het oordeel van de rechtbank.

Bewijsmiddelen.

1.
Het proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse, opgesteld door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , van 9 januari 2018, op p. 83 t/m 110.
Verbalisanten hebben op 10 november 2017, omstreeks 07.00 uur, geassisteerd bij de afwikkeling van het hierna bedoelde verkeersongeval.
De [automerk 1] , met [kenteken 3] met daarachter gekoppeld de aanhanger met het [kenteken 4]
, verder genoemd als [automerk 1] voertuigcombinatie reed over de linker rijstrook voor het recht doorgaande verkeer van de provinciale weg N65 te Helvoirt komende uit de richting van ’s-Hertogenbosch en gaande in de richting van Tilburg.
Op het door driekleurige verkeerslichten geregelde kruispunt van wegen gevormd door de N651 [straatnaam 2] en [straatnaam 3] kwam de [automerk 1] combinatie in aanraking met de [automerk 2] , met kenteken [kenteken 2] , die vanaf de [straatnaam 2] linksaf in de richting van ’s-Hertogenbosch wilde rijden.
De bestuurder van de [automerk 2] kwam hierbij te overlijden. (..).
Voor wat betreft de toestand van de wegen hebben wij geen bijzonderheden ontdekt die van belang waren in de oorzaak, de toedracht of de gevolgen van het ongeval. (..).
Wij zagen dat er twee rij/blokkeersporen de middenberm van de N65 in liepen.
Deze sporen liepen tot aan de [automerk 1] . Wij troffen de [automerk 1] voertuigcombinatie nagenoeg geheel aan in de middenberm van de N65.
De [automerk 2] troffen wij aan op de rechter rijstrook van de N65, voorbij het kruisingsvlak.
De [automerk 2] stond schuin op de rechter rijstrook met de achterzijde richting de rechter berm. (..).
In de rechterberm nabij kilometerpaal 9,1 rechts troffen wij een schuifspoor aan die in een boog door de berm liep. Deze bleek later te zijn afgetekend door de [automerk 2] .
Verbalisanten zagen dat de drukknoppaal van de verkeerslichten die in de middenberm had gestaan na het kruisingsvlak omver was gereden. (..).
De [automerk 1] voertuigcombinatie verkeerde in een voldoende rijtechnische staat van onderhoud en vertoonde (
de rechtbank begrijpt: geen)gebreken die eventueel de oorzaak of van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan, dan wel het verloop van het ongeval. (..).
De [automerk 2] verkeerde, voor zover na te gaan, in een voldoende rij technische staat van onderhoud en vertoonde geen gebreken, die van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan, dan wel het verloop van het ongeval. (..).
Verbalisanten zagen de linker voorzijde van de [automerk 2] was beschadigd en dat het linker voorwiel schuin naar binnen was gedrukt. De linkerzijde was tot en met het portier gedeukt en bekrast. Verbalisanten zagen ook dat het linker portier naar binnen was gedrukt. De ruit van het linker portier was gebroken. De voorruit was geheel vernield.
Verbalisanten troffen op de linker achterzijde van de [automerk 2] rond de wielkast een zwart veegspoor aan. (..).
Uit de tachograafgegevens bleek dat dat voorafgaand aan de aanrijding door de bestuurder van de [automerk 1] waarschijnlijk op cruise-control werd gereden met een snelheid van 84 kilometer per uur. (..).
Op de stopstreep die lag ± 82,85 meter voor het botspunt, reed de [automerk 1] nog tussen de 73-83 kilometer per uur. (..).
Het banden/veegspoor dat wij markeerden met bord 2, hebben wij aangenomen als het botspunt tussen de [automerk 1] en de [automerk 2] . (..).
Op basis van de actuele beschikbare gegevens beschouwde de schouwarts het overlijden als ‘niet-natuurlijk’.
2.
Het proces-verbaal Analyse van een verkeersdelict op basis van gegevens van een verkeersregelinstallatie, opgesteld door [verbalisant 3] , van12 december 2017, op p. 113 t/m 118 en de bijgevoegde schermafdruk op p. 119.
Verbalisant stelde op basis van de relatie tussen de rijrichting van de voertuigen en de kruispuntnummering vast dat de bestuurder van de vrachtwagen over de linker rijstrook van de N65 had gereden. (..).
Uit het opgevraagde digitale logboek van het verkeersregeltoestel bleek mij dat er geen relevante storingen waren opgeslagen die bijgedragen konden hebben aan het ontstaan van het ongeval. Tevens bleken er geen lampstoringen te zijn geweest voor de verkeerslantaarns op de rijrichtingen van de bij het ongeval betrokken bestuurders. (..).
Gelet op het voorgaande beschikte verbalisant niet over aanwijzingen dat de verkeersregelinstallatie ten tijde van het ongeval niet behoren werkte. (..).
Verbalisant zag in het faselog een voertuig op richting SG0 02
(de rechtbank begrijpt: de vrachtauto van verdachte)de stropstreep passeerde, terwijl het verkeerslicht voor die richting minimaal 4,3 seconden rood licht uitstraalde. (..).
Ook zag verbalisant in het faselog dat een voertuig op richting SG 11
(de rechtbank begrijpt: de auto van het slachtoffer)de stropstreep passeerde, terwijl het verkeerslicht voor die richting minimaal 2,6 seconden groen licht uitstraalde. (..).
Voordat het verkeerslicht op rood sprong stond het 4,8 seconden op geel.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen uitlezen gegevens mobiele telefoon van verdachte, opgesteld door [verbalisant 4] , van 10 november 2017,op p. 43.
Verbalisant zag op de mobiele telefoon van verdachte dat op vrijdag 10 november 2017 om 05:53:53 een inkomend gesprek met het [telefoonnummer] en [omschrijving] plaatsvond. Dit gesprek heeft een duur van 6 minuten en 16 seconden.
Tevens zag verbalisant dat op de mobiele telefoon van verdachte op vrijdag
10 november 2017 om 06:00:44 uur een inkomend gesprek met het [telefoonnummer] en [omschrijving] plaatsvond. Dit gesprek heeft een duur van
4 minuten en 55 seconden.
4.
Het concept proces-verbaal verhoor van [getuige 1] , opgesteld door [getuige 1] , van 10 november 2017, op p. 14-15.
Verbalisant verhoorde getuige op vrijdag 10 november 2017 op de locatie N65 ter hoogte van hectometerpaal 9.1 aan de zijde van de rechter rijbaan te Helvoirt.
Ik bestuurde zojuist mijn bestelauto gekentekend [kenteken 5] en reed vanuit de richting ’s-Hertogenbosch over de N65 in de richting van Tilburg. Op de kruising met de [straatnaam 2] zag ik dat het verkeerslicht voor verkeer rechtdoor vanuit mijn richting op rood stond. Ik was al helemaal afgeremd. Vervolgens zag ik over de linkse rijstrook voor rechtdoor een vrachtwagen langs me rijden. Ik denk dat hij niet had afgeremd en dat hij dus naar schatting 80 kilometer per uur reed. (..).
Tegelijkertijd zag ik dat een rood bedrijfsbusje rechts van mij vanaf de [straatnaam 2] in Helvoirt rechtdoor het kruispunt overstak. Het rode busje werd vervolgens vol geraakt in de linkse flank ter hoogte van de bestuurdersdeur.
5.
Het proces-verbaal aanvullend telefonisch verhoor van [getuige 2] , opgesteld door [verbalisant 4] , van 15 november 2017, op p. 18 t/m 19.
Ik reed ongeveer 100 meter achter de vrachtwagen. Ik zag dat het verkeer op de rechter rijstrook begon te remmen. (..). Doordat ik dit zag begon ik zelf ook vaart te minderen. (..). Ik zag dat de vrachtwagen geen vaart verminderde. (..). Ik zag vervolgens dat de vrachtauto het verkeerslicht passeerde. Ik zag dat het verkeerslicht op rood stond. Vervolgens zag ik de aanrijding gebeuren. (..).
6.
Het proces-verbaal aanvullend telefonisch verhoor van [getuige 3] , opgesteld door [verbalisant 3] , van 7 december 2017, opp. 25 t/m 26.
In mijn spiegel zag ik dat er over de linker rijstrook een vrachtwagen aan kwam rijden.
(..). Ik zag vervolgens dat de vrachtwagen met volle vaart door het rode verkeerslicht reed. Het verkeerslicht stond op dat moment al minimaal 3 seconden op rood. (..). Ik zag dat de vrachtwagen zonder te remmen door het rode verkeerslicht reed, want ik zag helemaal geen remlichten bij de vrachtwagen.
7.
Het proces-verbaal van bevindingen telefonisch verhoor [getuige 4] , opgesteld door [verbalisant 4] , op p. 50 t/m 51.
Ik heb deze ochtend zelf naar [verdachte] gebeld. (..). Het gesprek ging zoals altijd.
(..). Ineens hoorde ik een doffe klap. Daarna werd de verbinding verbroken. Ik heb [verdachte] niet iets horen zeggen of roepen.
8.
Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 4] en [verbalisant 3] van 25 januari 2018, op pag. 5 en pag. 7.
[verdachte] was op 10 november 2017 op de N65 te Helvoirt de bestuurder van een
vrachtauto, merk [automerk 1] , [kenteken 1] met daaraan gekoppeld een aanhanger met
[kenteken 4] . [persoon] was diezelfde dag op diezelfde locatie
de bestuurder van een bestelauto, [automerk 2] , met het [kenteken 2]
9.
Het proces-verbaal inhoudende de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 juni 2018.
Ik was aan het telefoneren met een vriend van mij, [betrokkene] . We spraken over van alles. Ik belde met mijn eigen [telefoonmerk] . Ik gebruikte oordopjes bij het bellen.

Bewijsmotivering.De rechtbank zal de vraag moeten beantwoorden of verdachte zodanig heeft gehandeld dat hij aanmerkelijke schuld heeft aan het ontstaan van het verkeersongeval. De schuld van verdachte moet in dat kader los worden gezien van de gevolgen (hoe verschrikkelijk ook) die het ongeval heeft gehad. Bij de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) komt het aan op het geheel van gedragingen, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet valt in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en/of onachtzaamheid en dus van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Naar vaste rechtspraak volstaat een enkel moment van onoplettendheid niet voor het bewijs van schuld in de zin van art. 6 WVW 1994 en dient in dergelijke gevallen sprake te zijn van bijkomende omstandigheden waaruit kan blijken dat verdachte tenminste aanmerkelijk tekort is geschoten in hetgeen van hem als verkeersdeelnemer in het individuele concrete geval mocht worden verwacht.

Van de zwaarste gradatie van schuld, roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 WVW 1994 in verbinding met artikel 175, tweede lid WVW 1994, is enkel sprake in uitzonderlijke gevallen waarin zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. De enkele vaststelling dat sprake is van strafverzwarende omstandigheden in de zin van artikel 175 lid 3 WVW 1994 (zoals dronken rijden of ernstige overschrijding van de maximaal toegestane snelheid), is op zichzelf niet toereikend voor het bewijs van roekeloosheid.
Beoordeling.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 en overweegt daartoe het volgende.
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte op vrijdag 10 november 2017 als bestuurder van de genoemde [automerk 1] vrachtautocombinatie door een rood verkeerslicht het kruispunt van de N65 met de [straatnaam 2] is opgereden, waarna een aanrijding is ontstaan met de auto van het slachtoffer (de genoemde [automerk 2] ). Het slachtoffer is aan de gevolgen van de aanrijding overleden.
Het dossier bevat geen aanwijzingen dat verdachte, voordat hij de stopstreep bij het verkeerslicht passeerde, heeft geremd of zijn snelheid heeft verminderd.
Uit de gegevens van de verkeersregelinstallatie blijkt dat het verkeerslicht op de linker rijstrook waar verdachte reed, minimaal 4,3 seconden op rood stond toen verdachte de stopstreep passeerde en daarvoor minimaal 4,8 seconden op geel heeft gestaan.
De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte voorafgaand aan het passeren van de stopstreep gedurende een tijdspanne van tenminste 9 seconden onvoldoende oplettend heeft gereden.
Uit de ruime tijdspanne waarbinnen verdachte het eerst gele en daarna rode verkeerslicht had kunnen en moeten waarnemen, volgt dat sprake is geweest van meer dan slechts een kort moment van onoplettendheid bij verdachte. Daartoe acht de rechtbank mede redengevend de verklaring van de [getuige 2] , waaruit volgt dat het verkeer op de rechter rijstrook begon te remmen, terwijl vaststaat dat verdachte zijn snelheid niet heeft verminderd.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, gelet op de hiervoor uiteengezette concrete omstandigheden, zodanig onoplettend heeft gereden dat sprake is van verwijtbaar onoplettend rijgedrag in de zin van artikel 6 WVW 1994.
Voorts ziet de rechtbank zich – in het kader van de beoordeling van de schuldgraad – gesteld voor de vraag in hoeverre op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast is komen te staan dat verdachte op het moment van de aanrijding handelingen heeft verricht met zijn telefoon. Verdachte heeft vanaf het begin verklaard dat hij telefoneerde met gebruikmaking van zijn oordopjes en dus handsfree heeft gebeld.
Op basis van het uitlezen van de gegevens van de mobiele telefoon kan niet worden vastgesteld of de oordopjes tijdens de telefoongesprekken die verdachte kort voorafgaand aan de aanrijding voerde al dan niet in de telefoon zaten. Op grond van de gegevens uit zijn telefoon kan wel worden vastgesteld dat verdachte kort na de aanrijding met dezelfde telefoon naar zijn werkgever heeft gebeld. De verbalisant die de telefoon van verdachte na het ongeval in beslag nam, zag op het moment van inbeslagname dat de oordopjes niet op de telefoon waren aangesloten. Dit sluit echter niet uit dat verdachte de oordopjes na het ongeval uit het toestel heeft getrokken, zoals hij ter zitting heeft verklaard. Op het moment dat verdachte na de aanrijding naar zijn werkgever belde, was er in ieder geval geen noodzaak meer om handsfree te bellen.
De rechtbank kan op basis van de voornoemde omstandigheden niet vaststellen dat verdachte niet de waarheid heeft gesproken toen hij verklaarde dat hij handsfree aan het bellen was. De enkele omstandigheid dat verdachte een telefoongesprek voerde terwijl hij aan het rijden was, en dit ook als zodanig bewezen kan worden verklaard, draagt naar het oordeel van de rechtbank niet bij aan het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt.
De rechtbank komt daarom – anders dan de officier van justitie – tot het oordeel dat verdachte aanmerkelijk onoplettend heeft gereden. Dit betekent dat sprake is van de laagste categorie van schuld waarbij nog tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW 1994 kan worden gekomen.
In de omstandigheid dat verdachte beroepschauffeur is en een vrachtwagenrijbewijs heeft, ziet de rechtbank geen aanleiding tot een hogere mate van schuld te concluderen dan hiervoor vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte, als bestuurder van de [automerk 1] vrachtautocombinatie onoplettend is geweest bij het passeren van de stopstreep bij het (rode) verkeerslicht. Van elke verkeersdeelnemer wordt verwacht oplettend te zijn bij het naderen van een verkeerslicht en op te letten of het verkeerslicht, eerst op geel en daarna op rood springt. Onder de gegeven omstandigheden wordt van een beroepschauffeur niet meer oplettendheid verwacht dan van een andere gemotoriseerde verkeersdeelnemer.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 10 november 2017 te Helvoirt, gemeente Haaren, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, N65, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onoplettend te handelen als volgt:
verdachte is, – terwijl hij aan het telefoneren was – rijdende op de N65 en gekomen bij de kruising van die N65 met de [straatnaam 2] – zonder snelheid te minderen, die kruising opgereden terwijl het stoplicht voor hem, verdachte rood licht uitstraalde, terwijl een bestuurder van een bestelauto doende was die kruising over te steken, waardoor een aanrijding ontstond tussen dat voor hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (vrachtwagen) en die bestelauto, waardoor de bestuurder van die bestelauto genaamd [slachtoffer 1] werd gedood.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren. Bij het bepalen van haar eis heeft de officier van justitie onder meer rekening gehouden met:
- de gradatie van schuld, te weten zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag;
- de ernst van het feit, te weten dat het slachtoffer aan de gevolgen van de aanrijding is overleden;
- het uittreksel uit het documentatieregister van 25 mei 2018 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld;
- de strafvorderingsrichtlijn verkeersongevallen;
- de omstandigheid dat verdachte voor de uitoefening van zijn werkzaamheden als beroepschauffeur afhankelijk is van zijn rijbewijs.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf en/of een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen dienen te worden opgelegd. Voor het overige refereert de raadsvrouw zich ten aanzien van de strafoplegging aan het oordeel van de rechtbank.
In het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de aanrijding een enorme impact op verdachte heeft gehad, hetgeen ook blijkt uit de brief van 19 juni 2018 van de bedrijfsmaatschappelijk werker. Verdachte heeft verder zijn rijbewijs nodig voor de uitoefening van zijn werkzaamheden als beroepschauffeur en hij heeft door een melding van de politie aan het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) opnieuw praktijkexamen moeten doen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, let de rechtbank op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is zonder snelheid te verminderen en zonder acht te slaan op het rode verkeerslicht de kruising van de provinciale weg N65 met de [straatnaam 2] opgereden, waarna een aanrijding is ontstaan met de auto van het slachtoffer. Het slachtoffer is aan de gevolgen van de aanrijding op 24-jarige leeftijd overleden.
Aan de nabestaanden van het slachtoffer is onherstelbaar en onpeilbaar leed aangedaan. Dit is ook op indringende wijze gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen door de moeder, vader en verloofde van het slachtoffer. De familie en de vrienden van het slachtoffer zullen hem voor altijd moeten missen.
De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf recht kan doen aan het verlies en het verdriet dat het overlijden van het slachtoffer heeft veroorzaakt. In zaken als deze moet echter ook worden benadrukt dat voor de aard en omvang van de op te leggen straf niet alleen de gevolgen – die zeer tragisch zijn te noemen – bepalend zijn, maar allereerst ook de omvang van het schuldverwijt dat de aan de verdachte kan worden gemaakt. Zoals hiervoor is overwogen en onder ‘
De bewezenverklaring’is opgenomen, merkt de rechtbank, anders dan de officier van justitie, het rijgedrag van verdachte aan als aanmerkelijk onoplettend. Om die reden komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten, die als vertrekpunt dienen bij het bepalen van de straf. Voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij de bestuurder niet onder invloed van alcohol heeft gereden en waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld en/of onoplettendheid en waarbij het slachtoffer door de gevolgen van het verkeersongeval is overleden, wordt volgens deze oriëntatiepunten als uitgangspunt een taakstraf van 240 uren en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 1 jaar opgelegd.
De rechtbank ziet in de hierna te noemen omstandigheden aanleiding om in het voordeel van verdachte af te wijken van deze oriëntatiepunten. Uit de proceshouding en de verklaring van verdachte ter terechtzitting is gebleken dat hij ervan doordrongen is dat de aanrijding met het slachtoffer en de zeer ernstige gevolgen daarvan aan zijn schuld te wijten zijn en dat hij beseft dat de gevolgen van het ongeval voor de nabestaanden verschrikkelijk zijn.
Deze verklaring is op de rechtbank oprecht overgekomen. Dit blijkt ook uit de namens de verdachte aan de nabestaanden van het slachtoffer verstuurde brief.
Verdachte heeft zijn chauffeurswerkzaamheden vier weken voor de terechtzitting van
29 juni 2018 gedeeltelijk hervat. Verdachte heeft als gevolg van de aanrijding het CBR theorie- en praktijkexamen opnieuw moeten afleggen. De rechtbank beseft dat een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ingrijpende gevolgen voor verdachte zal hebben in die zin dat hij zijn baan als beroepschauffeur zal verliezen. Om die reden zal de rechtbank de op te leggen ontzegging van de rijbevoegdheid om motorrijtuigen te besturen geheel voorwaardelijk opleggen.
De rechtbank acht oplegging van een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis in combinatie met een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opleggen passend en geboden.
De rechtbank legt hiermee een lichtere straf op dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De reden is dat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – niet bewezen acht dat verdachte zich zeer onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen, maar dat hij zich aanmerkelijk onoplettend heeft gedragen.
Bovendien is de rechtbank van oordeel dat de straf die wordt opgelegd de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en alles afwegende in het onderhavige geval passend en geboden is.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 22c, 22d.
Wegenverkeerswet 1994 art. 6, 175, 179.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen:

Taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.

Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronderbegrepen) voor de duur van 1 (één) jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.E.L. Hendriks, voorzitter,
mr. A.W.A. Kap-Knippels en mr. W.B. Kok, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.J.A. Klaar, griffier,
en is uitgesproken op 13 juli 2018.
mr. W.B. Kok is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier mr. R.J.A. Klaar is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De bewijsmiddelen zijn opgenomen in het zaaksdossier van de politie Oost-Brabant, Tactische verkeersongevallen VOA Tactisch, afdeling Infrastructuur, genummerd PL2100-2017231840, aantal pagina’s: