ECLI:NL:RBOBR:2018:3368

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
SHE 18/1502
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.H. Dworakowski - Kelders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning voor de duur van zes maanden op grond van artikel 13b Opiumwet na aantreffen van harddrugs en wapens

Op 11 juli 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. B.J. de Jong, een voorlopige voorziening vroeg tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Best om haar woning voor zes maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde op een geweldsincident op 4 juni 2018, waarbij diverse wapens en een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs in de woning werden aangetroffen. De burgemeester had op 20 juni 2018 besloten tot sluiting van de woning, waarbij hij zich baseerde op het Damoclesbeleid van de gemeente Best en de ernst van de situatie, waaronder het aantreffen van 32,57 gram harddrugs en verschillende wapens.

Tijdens de zitting op 27 juni 2018 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van verzoekster en de burgemeester gehoord. Verzoekster voerde aan dat de sluiting niet noodzakelijk was en dat de burgemeester niet de bevoegdheid had om tot sluiting over te gaan, aangezien de aangetroffen hoeveelheid drugs niet voor verkoop bestemd zou zijn. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de burgemeester in zijn besluitvorming zorgvuldig had gehandeld en dat de sluiting van de woning proportioneel was, gezien de ernst van de situatie en de onrust in de buurt.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting op te leggen en dat de belangen van verzoekster en haar minderjarige zoontje niet zwaarder wogen dan het algemeen belang van de openbare orde. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en de eerder getroffen ordemaatregel opgeheven, met de overweging dat het bestreden besluit naar verwachting in stand kan blijven in de bodemprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/1502
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 juli 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster] , in [woonplaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. B.J. de Jong),
en
de burgemeester van de gemeente Best, de burgemeester
(gemachtigde: drs. M.W.C.C. van Rooij en M. Luisman).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester besloten om met ingang van 21 juni 2018 de woning met schuur en bijbehorend erf, gelegen aan [adres] (de woning), voor de duur van zes maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 20 juni 2018 (SHE 18/1502) heeft deze rechtbank een ordemaatregel getroffen, die inhoudt dat het bestreden besluit wordt geschorst.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2018. Verzoekster is naar de zitting gekomen, bijgestaan door haar gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Verzoekster woont met haar echtgenoot [echtgenoot] en achtjarige zoontje in de woning. Op 18 juni 2018 is door de politie Oost Brabant, basisteam de Kempen, een bestuurlijke rapportage opgemaakt. In die rapportage staat onder meer het volgende:
“Naar aanleiding van een geweldsincident gepleegd op 4 juni 2018, waarbij diverse wapens, waaronder een vuurwapen, gebruikt zijn, op het perceel [adres] , is er een strafrechtelijk onderzoek ingesteld door de politie.
(…)
In de woning werd een spoor van geweld en bloed geconstateerd en werden diverse wapens aangetroffen, te weten:
  • 1 boksbeugel.
  • 1 mes.
  • 2 vuurwapens, waarvan technisch onderzoek dient uit te wijzen of het “echte” wapens betreft.
  • 1 jachtgeweer, soort dubbelloops hagelgeweer met ingekorte loop.

Bij het aantreffen van [echtgenoot] in de tuin werd door de politie geconstateerd dat hij een witte enveloppe in zijn handen had en dat er op een van de handpalmen wit poeder lag dat hij onder zijn neus hield.

(…)
Op 8 juni 2018 werd er door een team van districtelijk rechercheteam Oost-Brabant een zoeking verricht op het perceel van [adres] . Daarbij werden navolgende goederen in beslaggenomen:
  • 4 vuurwapens, waarvan technisch onderzoek dient uit te wijzen of het “echte” wapens betreft.
  • 5 boksbeugels.
  • 1 demper van een vuurwapen.
  • 1 patroonhouder.
  • 1 airsoft wapen.
  • 1 mes.
  • Grote hoeveelheid patronen, waaronder hagelpatronen.
  • 1 luchtdrukgeweer.
  • 1 taser.
  • 5,76 gram amphetamine, indicatief getest.
  • 9,81 gram ketamine, indicatief getest.
  • 17 gram XTC, indicatief getest.

De drugs werden gevonden in een tas in het schuurtje, gelegen in de tuin van [de woning] .”

Naar aanleiding van de in deze rapportage vermelde bevindingen heeft de burgemeester bij brief van 18 juni 2017 aan verzoekster het voornemen kenbaar gemaakt om de woning voor de duur van zes maanden te sluiten. Op 19 juni 2018 heeft verzoekster een zienswijze ingediend, waarna verweerder het bestreden besluit heeft genomen.
2. De burgemeester heeft besloten dat de woning met schuur en bijbehorend erf wordt gesloten voor de duur van zes maanden. Daarbij heeft de burgemeester verwezen naar het “Damoclesbeleid gemeente Best (Handhavingsbeleid op artikel 13b Opiumwet)” (de beleidsregel). De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat door het aantreffen van een ruime handelshoeveelheid harddrugs en het verboden wapenbezit sprake is van een ernstig geval. De burgemeester heeft de belangen van verzoekster en haar gezin minder zwaar laten wegen dan het belang om de woning te sluiten op een zichtbare manier en de loop naar de woning te verbreken.
Het karakter van de procedure: een voorlopige voorziening
3. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort. Dat staat in artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met andere woorden: het besluit blijft van kracht, ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daarvoor is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel staat dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de bodemzaak (in dit geval de beslissing op bezwaar). De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die in een later stadium in een eventuele bodemprocedure over de zaak beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
Onverwijlde spoed?
4. Het bestreden besluit houdt in dat de woning van verzoekster spoedig zal worden gesloten en heeft dus tot gevolg dat zij die woning zal moeten verlaten. Hierdoor is sprake van ‘onverwijlde spoed’ in de zin van artikel 8:81 van de Awb.
Voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het aangevochten besluit
5. Verzoekster heeft aangevoerd dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen door de korte termijnen tussen het voornemen, de zienswijze, het bestreden besluit en de voorgenomen sluiting. Er is haar geen redelijke termijn gegund om te overleggen met haar raadsman en om haar zienswijze en bezwaren kenbaar te maken. Volgens verzoekster mag bij het bepalen van deze termijnen het geweldsincident niet betrokken worden.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat de gemeente op 18 juni 2018 het voornemen tot sluiting van de woning kenbaar heeft gemaakt. Daarbij is verzoekster in de gelegenheid gesteld om voor 20 juni 2018 een zienswijze in te dienen. Op 19 juni 2018 heeft verzoekster van die gelegenheid gebruik gemaakt. Op 20 juni 2018 heeft de burgemeester het bestreden besluit genomen, waarin is besloten de woning op 21 juni 2018 te sluiten.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester bij de afweging welke termijnen in dit geval moeten worden gehanteerd voor het uitbrengen van een zienswijze de hele ontstane situatie mag betrekken. De reden voor de sluiting is het aantreffen van de handelshoeveelheden drugs. Maar het voortvarend handelen is mede geboden door de onrust die is ontstaan in de buurt door het geweldsincident, waarbij de drugs is aangetroffen. De omstandigheid dat de echtgenoot van verzoekster vastzit, maakt niet dat die onrust is weggenomen. Op de zitting heeft de burgemeester ook verklaard dat signalen van de buurtbewoners zijn gekomen dat sprake was van drugshandel. De burgemeester heeft aangegeven dat hij dit in de bezwaarfase verder zal proberen te onderbouwen. Verder ging de burgemeester op het moment dat hij de termijnen stelde voor de zienswijze en de sluiting uit van de verklaring van verzoekster dat zij en haar zoontje bij haar ouders konden verblijven voor de duur van de sluiting. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester niet onzorgvuldig heeft gehandeld door korte termijnen te hanteren voor de zienswijze en de sluiting.
8. Verzoekster heeft ook aangevoerd dat de burgemeester niet de bevoegdheid heeft tot sluiting over te gaan. Volgens haar is maar een geringe hoeveelheid drugs aangetroffen, die niet bestemd was voor handel, maar waarschijnlijk voor eigen gebruik door de echtgenoot van verzoekster.
9. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen als in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
10. Vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is dat mag worden aangenomen dat drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking als de aangetroffen hoeveelheid groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik. Daarbij is in beginsel aannemelijk dat de drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn, als de maximale hoeveelheid voor eigen gebruik, te weten 0,5 gram bij harddrugs, wordt overschreden. Het is vervolgens aan betrokkene om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was (zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 14 maart 2018 en 4 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:738 en ECLI:NL:RVS:2018:1125).
11. Niet in geschil is dat in de woning in totaal 32,57 gram harddrugs is aangetroffen (5,76 gram amfetamine, 9,81 gram ketamine en 17 gram XTC). Die hoeveelheid drugs overschrijdt de maximale hoeveelheid voor eigen gebruik ruimschoots. Verzoekster is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de drugs niet voor handel zijn bedoeld. Dat de echtgenoot van verzoekster bij zijn arrestatie vermoedelijk drugs heeft gebruikt, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voldoende om aannemelijk te achten dat de aangetroffen drugs alleen voor eigen gebruik was. Evenmin is de omstandigheid dat er geen andere indicaties voor handel zijn (zoals gripzakjes, weegschaal etc.) in dit verband voldoende. Uit de rechtspraak volgt ook dat de omstandigheid dat iemand geen wetenschap had van de aanwezigheid van hard- of softdrugs niet afdoet aan de bevoegdheid van de burgemeester tot sluiten van de woning (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:634). Verder stelt de voorzieningenechter vast dat de burgemeester het aantreffen van verboden wapens en het geweldsincident niet heeft aangevoerd als grond voor de sluiting van de woning, maar enkel als verzwarende omstandigheden heeft mogen laten meewegen.
12. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was de burgemeester gelet op het voorgaande in beginsel bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.
13. Verzoekster heeft aangevoerd dat de sluiting niet noodzakelijk is om recidive te voorkomen. De woning is niet bekend in het criminele circuit als drugspand en er is geen sprake van een schending van de openbare orde. Daarbij bevindt haar echtgenoot zich in detentie en komt hij waarschijnlijk pas vrij als de sluiting van de woning alweer is opgeheven.
14. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester voldoende duidelijk heeft gemaakt welk doel met de sluiting wordt gediend. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Verzoekster heeft haar stelling dat geen relatie bestaat tussen de woning en het criminele circuit niet onderbouwd. Daarbij heeft de burgemeester van belang kunnen achten dat met de sluiting een signaal wordt afgegeven dat het gebruiken van een pand in strijd met de Opiumwet niet zal worden getolereerd.
15. Volgens verzoekster is onvoldoende rekening gehouden met de belangen van haar achtjarige zoontje. Zijn vader is gedetineerd en zijn moeder is verhoord op het politiebureau. In het dorp wordt hij veel aangesproken op het incident. Door de sluiting zal hij zes maanden niet in zijn eigen huis kunnen verblijven. Deze gebeurtenissen kunnen traumatiserend werken.
16. De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester bij het bestreden besluit een belangenafweging heeft gemaakt. Gelet op de ernst van de situatie heeft de burgemeester het algemeen belang dat is gediend met de sluiting van de woning zwaarder mogen laten wegen dan de belangen van verzoekster en haar minderjarige zoontje. In het bestreden besluit is de burgemeester ervan uitgegaan dat verzoekster en haar zoontje bij haar ouders konden logeren. Op 19 juni 2018 heeft verzoekster namelijk tegen medewerkers van Veilig Thuis en het Ondersteuningsteam gezegd dat zij daar zouden kunnen verblijven. Inmiddels heeft verzoekster een verklaring van haar ouders overgelegd, waarin hun bezwaren zijn verwoord tegen een langdurig verblijf van verzoekster en haar zoontje bij hun in huis. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt hieruit weliswaar dat deze oplossing niet ideaal is, maar blijkt niet dat verzoekster en haar zoontje daadwerkelijk geen opvang bij haar ouders kunnen krijgen. Ook is niet gebleken dat verzoekster geen netwerk heeft waar zij voor hulp bij opvang terecht kan. Verder heeft de burgemeester verklaard dat als geen opvang in eigen kring mogelijk is, opvang zal worden geregeld voor haar zoontje door Veilig Thuis. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat de sluiting van de woning een ingrijpende maatregel is, heeft verzoekster niet onderbouwd dat de sluiting van de woning op zichzelf dusdanige impact heeft dat het de ontwikkeling van het zoontje van verzoekster zal belemmeren.
17. De burgemeester heeft gemotiveerd dat het voorstel van verzoekster om haar woning voor een bepaalde periode regelmatig onverwacht te laten inspecteren door de politie, niet haalbaar is. De voorzieningenrechter volgt de burgemeester in zijn stelling dat hierdoor minder effectief de loop naar het drugspand eruit wordt gehaald en dat de signaalfunctie minder duidelijk is. De voorzieningenrechter heeft ook geen reden om te twijfelen aan de toelichting van de burgemeester op de zitting dat de controles voor de gemeente praktisch niet uitvoerbaar zijn.
18. De voorzieningenrechter volgt ook niet de stelling van verzoekster dat op basis van de aangetroffen drugs een sluiting van vier maanden genoeg is. Gelet op de ernst van de situatie, waarbij het geweldsincident als verzwarende omstandigheid kan worden gezien, heeft de burgemeester naar het oordeel van de voorzieningenrechter een sluiting van zes maanden proportioneel kunnen achten. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat de burgemeester op de zitting heeft toegezegd in bezwaar te onderzoeken wat het effect is van (de duur van) de sluiting op de ontwikkeling van het zoontje van verzoekster.
19. Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand kan blijven, zodat geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
20. De voorzieningenrechter overweegt dat bij de uitspraak van 20 juni 2018 bij wijze van ordemaatregel is bepaald dat het bestreden besluit wordt geschorst en partijen worden uitgenodigd om op een nader te bepalen datum en tijdstip op zitting te verschijnen. Nu de zitting is geweest en de voorzieningenrechter van oordeel is dat geen aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen, heft de voorzieningenrechter de voorziening op.

Beslissing

- heft de bij wijze van ordemaatregel getroffen voorziening tot opschorting van de
het bestreden besluit op;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Dworakowski - Kelders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.Th. van Maurik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2018 .
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.