ECLI:NL:RBOBR:2018:3317

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
C/01/317617 / HA ZA 17-114
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor onrechtmatig handelen jegens rechtshulpverlener

In deze zaak, die een vervolg is op een tussenvonnis van 7 februari 2018, heeft de rechtbank Oost-Brabant geoordeeld over de aansprakelijkheid van de gemeente Boxmeer jegens een rechtshulpverlener. De gemeente had maatregelen opgelegd die in strijd waren met het agressieprotocol, wat leidde tot schade voor de rechtshulpverlener. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld en is aansprakelijk voor de geleden schade. De rechtshulpverlener heeft verschillende schadeposten ingediend, waaronder advocaatkosten, eigen tijd, gemiste omzet, emotionele schade en imagoschade. De rechtbank heeft de vorderingen van de rechtshulpverlener beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de advocaatkosten niet volledig voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze onder de proceskostenregeling vallen. De schade door gemiste omzet werd geschat op € 950,-, terwijl de emotionele schade en imagoschade niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de gemeente veroordeeld tot betaling van € 1.200,- aan schadevergoeding en de proceskosten van de rechtshulpverlener, die in totaal op € 1.807,10 zijn begroot. De gemeente moet de opgelegde maatregelen binnen twee dagen na het vonnis opheffen en de aansprakelijkheid voor de schade is erkend.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/317617 / HA ZA 17-114
Vonnis van 11 juli 2018
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. A.M. Engelen te Velp Nb,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BOXMEER,
zetelend te Boxmeer, gemeente Boxmeer,
gedaagde,
advocaat mr. T.E.P.A. Lam te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 februari 2018,
  • de akte houdende uitlatingen van de zijde van [eiseres] ,
  • de akte uitlating van de zijde van de gemeente.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling van het geschil

2.1.
[eiseres] is bij tussenvonnis van 7 februari 2018 in de gelegenheid gesteld om de schade die zij heeft geleden als gevolg van de door de gemeente opgelegde maatregelen nader te onderbouwen. [eiseres] heeft in haar akte uiteengezet op welke punten zij schade heeft geleden en een onderbouwing van de gestelde schadeposten gegeven. Hier tegenover heeft de gemeente gemotiveerd verweer gevoerd.
2.2.
Anders dan de gemeente kennelijk meent, is in het tussenvonnis niet beslist dat de onderbouwing van de schade beperkt dient te blijven tot de schadeposten die [eiseres] toen heeft aangevoerd. [eiseres] ging in de dagvaarding uit van verwijzing naar de schadestaatprocedure. Daarvoor is voldoende dat de mogelijkheid dat schade is geleden aannemelijk wordt gemaakt. De schadeposten hoefden dus niet uitputtend gesteld te worden. Gelet op het oordeel van de rechtbank dat eventuele schade in deze procedure begroot kan worden en verwijzing naar de schadestaatprocedure niet aan de orde is, is [eiseres] in de gelegenheid gesteld om haar schade nader te onderbouwen. [eiseres] mag daarom haar schadeposten in dit stadium van de procedure aanvullen en nader onderbouwen.
2.3.
De door [eiseres] opgevoerde schadeposten en het daartegen gevoerde verweer zullen hierna puntsgewijs worden besproken.
Juridische kosten
2.4.
[eiseres] maakt aanspraak op een bedrag van € 10.943,74, zijnde de advocaatkosten die zij heeft moeten maken, berekend tot en met 5 maart 2018. Zij voert aan dat de gemeente aansprakelijk is voor alle schade die zij lijdt als gevolg van het onrechtmatige handelen van de gemeente en dat tot die schade ook de advocaatkosten behoren die zijn gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid.
Ter onderbouwing van deze schadepost heeft [eiseres] de facturen met specificatie overgelegd.
2.5.
Het verweer van de gemeente komt er, kort gezegd, op neer dat de gemaakte juridische kosten als vermeld in de specificaties geacht moeten worden te zijn inbegrepen in de proceskostenveroordeling. De proceskostenregeling voorziet in een vergoeding voor bepaalde verrichtingen, zodat die verrichtingen niet als vermogensschade kunnen worden opgevoerd, aldus de gemeente.
2.6.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De vordering van [eiseres] , die neerkomt op een integrale vergoeding van haar gemaakte kosten van rechtsbijstand, komt niet voor toewijzing in aanmerking. Deze vordering vindt geen steun in het recht. Artikel 6:96 lid 2 BW brengt mee dat kosten van rechtsbijstand ter verkrijging van voldoening buiten rechte volledig voor vergoeding in aanmerking komen, mits deze redelijk zijn. Volgt evenwel een procedure, dan geldt de wettelijke proceskostenregeling en worden de kosten van rechtsbijstand ter zake van het geding op basis van de liquidatietarieven vergoed.
De kosten van rechtsbijstand aan de zijde van [eiseres] vallen daarom onder de hierna uit te spreken proceskostenveroordeling, waarvoor de landelijk door de rechtbanken vastgestelde en forfaitair begrote liquidatietarieven gelden.
Eigen tijd
2.7.
[eiseres] maakt aanspraak op vergoeding van redelijke kosten voor eigen werkzaamheden. Zij begroot de schadepost op een totaalbedrag van € 3.312,53, waarbij zij uitgegaan is van een uurtarief van € 90,- incl. btw. Ter onderbouwing van deze schade heeft [eiseres] aangevoerd dat zij zelf veel tijd met de kwestie bezig is geweest en vele uren in deze zaak heeft gestoken.
2.8.
De gemeente voert hiertegen verweer, stellende dat de uren die [eiseres] in de behandeling van haar eigen procedure steekt voor haar eigen rekening dienen te komen. Daarnaast betwist de gemeente dat het uurtarief, dat door [eiseres] is opgevoerd, een redelijk tarief is voor de werkzaamheden van [eiseres] .
2.9.
De rechtbank oordeelt op dit punt als volgt.
Volgens vaste rechtspraak blijven de uren die een procespartij steekt in de behandeling van zijn eigen procedure voor zijn eigen rekening en is er geen aanleiding deze uren als kosten ten laste van de wederpartij te brengen. Dit betekent dat de gevorderde schade op dit punt niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Omzetderving
2.10.
[eiseres] vordert een bedrag van € 4.720,- aan gemiste omzet. Ter onderbouwing van deze schadepost heeft zij aangevoerd dat zij geen vast (uur)tarief voor haar cliënten rekende, maar met haar cliënten afsprak dat, als de zaak goed zou aflopen, de proceskostenveroordeling dan aan [eiseres] toekwam. [eiseres] weet niet hoeveel potentiele cliënten haar uiteindelijk niet hebben benaderd vanwege de opgelegde maatregelen. [eiseres] is in ieder geval door twee cliënten benaderd en die zaken heeft zij moeten afwijzen. [eiseres] schat dat zij in de periode vanaf datum maatregelen tot datum van het tussenvonnis 10 zaken tegen de gemeente is misgelopen. Verder gaat zij bij de berekening van de schade ervan uit dat zij in 5 zaken succes zou hebben gehad, wat in die zaken neerkomt op een proceskostenveroordeling van 2 punten van € 472,-.
2.11.
De gemeente voert, kort weergegeven, het volgende verweer.
[eiseres] stond destijds slechts 2 cliënten bij. Het is volgens de gemeente niet aannemelijk dat dit aantal in de periode dat de maatregelen van kracht waren zou zijn opgelopen of dat zij in opdracht van haar huidige cliënten in de betreffende periode tien zaken meer zou hebben kunnen voeren tegen de gemeente. [eiseres] heeft geen omzetgegevens overgelegd. Evenmin heeft zij aannemelijk gemaakt dat zij een bedrag van € 4.720,- aan omzet is misgelopen. Daarnaast is de door [eiseres] gestelde slagingspercentage op geen enkele wijze onderbouwd. [eiseres] had in een concreet geval ook kunnen verzoeken om een ontheffing van de maatregelen in een concreet geval. Dit heeft zij niet gedaan.
2.12.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat [eiseres] , in de periode dat de maatregelen van de gemeente van kracht waren, enige cliënten heeft moeten afwijzen althans dat enige cliënten haar niet hebben benaderd vanwege die maatregelen. Als gevolg van de betreffende maatregelen kon [eiseres] haar cliënten niet deugdelijk bijstaan in een bezwaarschriftenprocedure bij de gemeente. De gemeente had [eiseres] immers de toegang tot het gemeentehuis ontzegd en de directe dienstverlening aan haar opgeschort. Dat betekende onder meer dat zij geen directe contacten kon onderhouden met medewerkers en bestuurders van de gemeente en niet in staat was haar cliënten bij te staan tijdens een hoorzitting in het kader van een bezwaarprocedure. Het verweer van de gemeente dat [eiseres] in een concreet geval om een ontheffing van de maatregelen had kunnen verzoeken, wordt verworpen. In de beslissing van de gemeente is niet vermeld dat het mogelijk was om ontheffing van de maatregelen te krijgen, indien daarom gevraagd zou worden. In de brief van 15 november 2016 is enkel vermeld dat [eiseres] , om de belangen van haar cliënt, de heer [naam cliënt] , niet te schaden, eenmaal de gelegenheid werd geboden om een gesprek met de klachtencommissie bij te wonen. [eiseres] kan daarom niet worden tegengeworpen dat zij in een concreet geval een ontheffing van de maatregelen had kunnen verkrijgen. Dat omstandigheid dat de gemeente gezorgd heeft voor ontheffing van de maatregelen in verband met een van de cliënten die [eiseres] destijds bijstond, zoals vermeld in het tussenvonnis, maakt het voorgaande niet anders.
2.13.
Met de gemeente is de rechtbank van oordeel dat de omvang van de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd. [eiseres] heeft geen inzicht gegeven in de omzetgegevens van haar praktijk. De rechtbank acht onvoldoende aanknopingspunten aanwezig om uit te gaan van het aantal misgelopen klanten dat [eiseres] opvoert. Wel heeft [eiseres] voldoende aangetoond dat zij een klant, die haar benaderd had, heeft moeten afwijzen en dat die klant uiteindelijk via een ander bedrijf gelijk heeft gekregen.
De rechter heeft op de voet van artikel 6:97 BW vrijheid bij het begroten van de schade(vergoeding), waarbij de wijze van begroting in overeenstemming dient te zijn met de aard van de schade. De rechter is daarbij niet gebonden aan de gewone regels van stelplicht en bewijs. Indien de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, dan wordt zij geschat. Nu is niet met zekerheid vast te stellen welke klanten [eiseres] , in de hypothetische situatie dat de maatregelen niet waren opgelegd, had gehad en in het verlengde daarvan welke omzet [eiseres] met die zaken had behaald.
Nu de omvang van de werkelijk geleden schade op dit punt niet exact is vast te stellen, zal de schade worden geschat. De rechtbank begroot de schade, met inachtneming van wat hiervoor is overwogen, naar redelijkheid en billijkheid op een afgerond bedrag van € 950,-.
2.14.
De rechtbank verwerpt het beroep van de gemeente op vermindering van de vergoedingsplicht op grond van artikel 6:101 BW. Op grond van deze bepaling wordt de vergoedingsplicht verminderd wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend. De gemeente stelt ten onrechte dat het aanbieden van verontschuldigingen voldoende was om de maatregelen ongedaan te maken. De gemeente eiste bij brief van 1 november 2016 immers dat [eiseres] daarnaast ook een verklaring zou ondertekenen (zie productie 4 bij dagvaarding en overweging 2.3 in het tussenvonnis van 7 februari 2018). De schadepost van € 950,- is naar het oordeel van de rechtbank niet ontstaan door enig handelen of nalaten van [eiseres] .
Emotionele schade/ smartengeld ex art. 6:106 BW
2.15.
[eiseres] maakt aanspraak op een vergoeding van € 5.000,- vanwege de emotionele schade die zij geleden heeft als gevolg van de opgelegde maatregelen door de gemeente. [eiseres] voert, onder verwijzing naar een brief van de huisarts, aan dat de maatregelen een grote geestelijke en lichamelijke impact op haar welzijn hebben gehad.
2.16.
De gemeente voert, kort weergegeven, het volgende verweer.
Volgens de gemeente is er over het algemeen pas sprake van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, als de gebeurtenis resulteert in een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Zij heeft hierbij verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad.
De huisartsverklaring toont niet aan dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Evenmin is hiermee aangetoond, dat sprake is van aantasting van de persoon van [eiseres] . Verder betwist de gemeente dat eventuele psychische problemen aan de zijde van [eiseres] het gevolg zijn van het opleggen van de betreffende maatregelen.
2.17.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Ingevolge artikel 6:106 lid 1 sub b van het BW heeft de benadeelde, voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Onder aantasting in de persoon kan ook het toebrengen van psychische storingen vallen. Van een aantasting in de persoon zoals bedoeld in voormeld artikel, kan dus sprake zijn indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Voor het aannemen van een persoonsaantasting als bedoeld in voormeld artikel geldt een hoge drempel. Om van geestelijk letsel te kunnen spreken is niet voldoende dat sprake is van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen.
De rechtbank acht het aannemelijk dat [eiseres] zich, zoals ze ook ter zitting verklaard heeft, zwaar gekwetst en beledigd voelde door de opstelling van de gemeente. [eiseres] is er echter niet in geslaagd om aan te tonen dat zij zodanig onder het optreden van de gemeente heeft geleden dat sprake is van geestelijk letsel. De door [eiseres] overgelegde brief van de huisarts levert in dit kader onvoldoende bewijs op.
De gevorderde schade op dit punt komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
Imagoschade / aantasting eer en goede naam
2.18.
[eiseres] stelt dat zij imagoschade heeft geleden en vordert op dit punt een schadebedrag van € 5.000,-.
Ter onderbouwing van haar vordering heeft [eiseres] aangevoerd dat zij door de gemeente ten onrechte is neergezet als een vrouw en rechtsbijstandverlener die agressief kan zijn. Zij heeft daaraan toegevoegd dat de hele zaak breed is uitgemeten in de pers. [eiseres] meent dat zij daardoor imagoschade heeft geleden, en dat zij in haar goede naam en/of eer is aangetast door het onrechtmatig handelen van de gemeente.
2.19.
Het verweer van de gemeente komt er, kort weergegeven, op neer dat [eiseres] zelf de publiciteit heeft opgezocht. De publicaties in de media, en dus de vermeende imagoschade, is volgens de gemeente niet het gevolg van het opleggen van de maatregelen door de gemeente, maar het gevolg van het handelen van [eiseres] . Volgens de gemeente ontbreekt een causaal verband tussen de gedragingen van de gemeente en de vermeende imagoschade.
Daarnaast betwist de gemeente dat [eiseres] imagoschade heeft geleden, stellende dat de kwestie [eiseres] veel publiciteit heeft opgeleverd en [eiseres] wellicht nieuwe zaken heeft opgeleverd.
2.20.
Naar de rechtbank begrijpt, grondt [eiseres] deze vordering tot vergoeding van schade ook op artikel 6:106 lid 1 onder b BW. De rechtbank oordeelt op dit punt als volgt.
De gemeente heeft haar stelling dat [eiseres] zelf de publiciteit heeft opgezocht onderbouwd door te verwijzen naar een proces-verbaal dat gemaakt is van de op 4 oktober 2017 gehouden hoorzitting van de klachtencommissie naar aanleiding van de betreffende kwestie (productie 17 bij akte). De heer [naam echtgenoot] , de echtgenoot van [eiseres] , trad hierbij op als haar woordvoerder. In het proces-verbaal is vermeld dat [eiseres] , ‘door wat er gebeurd is, de behoefte heeft om dit met iedereen te bespreken’. Verder wijst de gemeente erop dat uit de artikelen die zijn gepubliceerd op de websites van diverse media blijkt dat [eiseres] de pers zelf te woord heeft gestaan. [eiseres] heeft niet meer inhoudelijk gereageerd op de betreffende productie van de gemeente en de ingenomen stellingen op dit punt. [eiseres] heeft, conform artikel 2.11 van het procesreglement, wel de gelegenheid gehad om na de laatste akte van de gemeente een verzoek in te dienen tot het nemen van een conclusie of akte. Op grond van voormelde productie en de niet weersproken stellingen van de gemeente gaat de rechtbank ervan uit dat [eiseres] zelf een rol heeft gespeeld bij het naar buiten brengen van de betreffende gebeurtenis. Het voorgaande in aanmerking nemende, kan niet zonder meer sprake zijn van imagoschade als gevolg van de door de gemeente genomen maatregelen.
2.21.
[eiseres] stelt ook dat zij door de maatregelen van de gemeente in haar eer en goede naam is geschonden. Zoals hiervoor al is overwogen, komt op grond van artikel 6:106 lid 1 onder b BW niet-vermogensschade voor vergoeding in aanmerking indien de benadeelde in zijn eer of goede naam is aangetast. Onder schade in eer of goede naam is te verstaan de aantasting van het gevoel voor eigenwaarde en de waardering die men bij anderen geniet. Ook wanneer uitsluitend de handelende persoon en degene tegen wie de handeling is gericht kennis dragen van de handeling, kan er sprake zijn van aantasting van eer. De rechtbank merkt ook op dat voor het aannemen van een persoonsaantasting wegens schending van eer en goede naam niet vereist is dat sprake is van geestelijk letsel.
De rechtbank acht het aannemelijk dat [eiseres] als gevolg van de opgelegde maatregelen zich onheus bejegend heeft gevoeld door de gemeente en dat sprake is geweest van een gekwetst rechtsgevoel. [eiseres] kan dan ook worden geacht immaterieel nadeel te hebben geleden vanwege schending van haar eer en goede naam. In aanmerking genomen de aard en de ernst van de inbreuk, en de omstandigheid dat [eiseres] de maatregelen voor een beperkte duur heeft moeten dulden, acht de rechtbank een geringe schadevergoeding van
€ 250,- billijk. Dit bedrag zal aan schadevergoeding worden toegewezen.
Slotsom
2.22.
De conclusie van het voorgaande is dat - naast de gevorderde opheffing van de maatregelen en de gevorderde verklaring voor recht - in totaal een bedrag van € 1.200,- aan schadevergoeding zal worden toegewezen. In het tussenvonnis van 7 februari 2018 is reeds overwogen dat de vordering tot opheffing van de opgelegde maatregelen toewijsbaar is. Eveneens is overwogen dat de gevorderde verklaring voor recht dat de gemeente aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade als gevolg van de opgelegde maatregelen zal worden toegewezen.
2.23.
De gemeente zal als de gedeeltelijk in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 103,10
- griffierecht 618,00
- salaris advocaat
1.086,00(2,0 punten × tarief € 543,-)
Totaal € 1.807,10

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt de gemeente om binnen twee dagen na dit vonnis de jegens [eiseres] bij brief van 15 november 2016 opgelegde maatregelen onvoorwaardelijk op te heffen en opgeheven te houden;
3.2.
verklaart voor recht dat de gemeente aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade als gevolg van de door haar opgelegde maatregelen;
3.3.
veroordeelt de gemeente om aan [eiseres] een bedrag van € 1.200,- aan schadevergoeding te betalen;
3.4.
veroordeelt de gemeente in de proceskosten, aan de zijde van eiseres tot op heden begroot op € 1.807,10;
3.5.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.J. Hutten en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2018.