ECLI:NL:RBOBR:2018:3196

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2018
Publicatiedatum
2 juli 2018
Zaaknummer
01/865136-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met bedreiging van geweld met vuurwapen in Cuijk

Op 2 juli 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met bedreiging van geweld. De verdachte heeft samen met anderen op 11 november 2017 in Cuijk onder bedreiging met een vuurwapen een hoeveelheid hennep weggenomen van twee slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van deze diefstal, waarbij hij de slachtoffers heeft bedreigd met een vuurwapen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 24 maanden had geëist, gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de impact op de slachtoffers en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit en heeft de overige tenlasteleggingen verworpen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken en is op tegenspraak gewezen na meerdere zittingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865136-17
Datum uitspraak: 02 juli 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1961] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
thans gedetineerd te: PI Zuid West - De Dordtse Poorten.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 12 februari 2018, 26 maart 2018 en 18 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 januari 2018.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij,
op of omstreeks 11 november 2017 te Cuijk
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een hoeveelheid hennep, in elk geval enig goed,
dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval een ander of anderen,
heeft weggenomen,
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door:
- aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en/of - (vervolgens) dit vuurwapen door te laden en/of - (vervolgens) dit vuurwapen te richten op (het hoofd van) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of - (vervolgens) op dreigende toon tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te zeggen dat zij moeten blijven zitten en/of niets moeten doen en/of nooit meer terug moeten komen, in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
Dit betreft een tenlastelegging in de zin van artikel 261 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. Na ontvangst en beoordeling van het eindproces-verbaal, zal de dagvaarding conform artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering in overeenstemming worden gebracht met de in de leden 1 en 2 van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Op zaterdag 11 november 2017 in Cuijk omstreeks 20.30 uur werden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onder bedreiging met een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp beroofd van een kilo hennep. Verdachte en zijn medeverdachte worden beschuldigd van betrokkenheid bij deze overval.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Hij acht hier met name van belang dat uit de aangifte blijkt dat een van de twee overvallers zich voorstelde met “ [voornaam verdachte] ” en gebruikt maakte van een Renault Scénic met [kenteken] die op naam van verdachte blijkt te staan. Bovendien komt het door aangever [slachtoffer 1] en getuige [slachtoffer 2] opgegeven signalement overeen met dat van verdachte. [slachtoffer 2] herkend verdachte ook als een van de daders tijdens een enkelvoudige fotoconfrontatie en bij een meervoudige fotoconfrontatie heeft [slachtoffer 1] de foto van verdachte aangewezen als de persoon die het meeste leek op een van de daders.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit conform hetgeen is opgetekend in het proces-verbaal van de zitting.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] volgt dat hij in Nijmegen een kilo hennep had gekocht en dit wilde verkopen. Op 11 november 2017 omstreeks 20.30 uur was met de koper afgesproken op de Berenkuil in Cuijk. Aldaar stapte twee mannen in de auto van [slachtoffer 1] , de eerste man was een dikke, niet al te grote man, met een nagenoeg kaal hoofd en ongeveer 50 jaar oud, die zich voorstelde als [voornaam verdachte] . De mannen aan wie ze de hennep wilden verkopen hebben hun beroofd en een van de mannen had een pistool bij zich en richtte dit op [slachtoffer 1] . De overvallers kwamen ’s-avonds (rond 20:30 uur) aanrijden in een Renault Scénic met [kenteken] . Bij de eerste afspraak om 15:00 uur waar door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een monster is getoond van de te verkopen hennep, stonden deze twee mannen bij dezelfde (geparkeerde) auto. [2]
Getuige [slachtoffer 2] heeft verklaard dat op 11 november 2017 twee mannen in de auto van [slachtoffer 1] stapten. De eerste was een blanke man, stevig postuur, kaal, 50 jaar oud, met een buikje en ongeveer 1.80 lang. [3] Deze man werd door de andere man aangesproken met de naam [voornaam verdachte] . [slachtoffer 2] beschrijft de auto als een grijskleurige Renault Scénic.
Uit de aangifte volgt dat een van de daders zich voorstelde als “ [voornaam verdachte] ”. Vaststaat dat verdachte deze voornaam heeft. De beschrijving die aangever geeft van deze persoon - een dikke, niet al te grote kale man van rond de 50 - komt overeen met het signalement van verdachte. Verdachte is ook de kentekenhouder van een Renault Scénic met het door [slachtoffer 1] genoteerde kenteken.
Daarbij komt dat getuige [slachtoffer 2] de foto van verdachte bij een enkelvoudige fotoconfrontatie heeft herkend als zijnde een van de daders. [4] Bovendien heeft aangever [slachtoffer 1] bij een meervoudige fotoconfrontatie de foto van verdachte aangewezen als de persoon die het meest leek op een van de twee daders. [5]
De verdediging heeft op zichzelf terecht aangevoerd dat aan een enkelvoudige bewijsconfrontatie, gelet op de aard daarvan, minder bewijswaarde toekomt. Voorts heeft de verdediging betoogd dat aangever [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij, ondanks de ter zitting door de officier van justitie getoonde standaardinstructie direct voorafgaande aan het tonen van de foto’s waarin – zakelijk weergegeven – staat dat men bij twijfel niemand moet aanwijzen, naar eigen zeggen het gevoel had dat hij een foto uit de set moest aanwijzen.
De herkenning door getuige [slachtoffer 2] en aangever [slachtoffer 1] staat echter niet op zichzelf, maar sluit aan bij en wordt ondersteund door de andere bewijsmiddelen in dit dossier zoals hiervoor besproken (te weten: verdachte voldoet aan het opgegeven signalement, heeft dezelfde voornaam als één van de overvallers en rijdt in de auto die is gebruikt door de overvallers).
Door de verdediging is ook gewezen op inconsistenties tussen de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] die maken dat aan deze verklaringen geen bewijswaarde kan worden gehecht. De rechtbank verwerpt dit verweer om de reden dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op de voor de rechtbank voor het bewijs relevante punten (met name het signalement) wel overeenstemmend hebben verklaard. Door de verdediging is tot slot aangevoerd dat de zoon van verdachte detzelfde school zit als getuige [slachtoffer 2] . Mogelijk is de criminele statuur van verdachte bij [slachtoffer 2] bekend en heeft hij daarom informatie verstrekt aan de politie die hij door middel van social media heeft verkregen.
De rechtbank volgt dit standpunt niet. Uit het dossier kan de rechtbank geen motief herleiden voor [slachtoffer 2] dan wel [slachtoffer 1] om verdachte valselijk te beschuldigen. De rechtbank verwerpt dit verweer daarom.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte een sluitend alibi heeft. De voormalig partner van verdachte, [betrokkene] , heeft op 6 december 2017 een verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris. Zij heeft in die verklaring het verloop van 11 november 2017 geschetst.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van [betrokkene] en de tijdlijn die daaruit is af te leiden niet uitsluit dat verdachte zich op 11 november 2017 rond 20:30 uur op de plaats delict bevond. [betrokkene] heeft immers niet voortdurend zicht gehad op de aanwezigheid van verdachte. Zij gaat uit van verdachtes normale wijze van het huis verlaten (niet via de achterdeur) en zijn mededelingen daaromtrent. Ook dat sluit de aanwezigheid van verdachte op de plaats delict in de avond niet uit. [betrokkene] verklaart dat verdachte tussen 12:00 en 21:00 bij haar is geweest. De rechtbank acht deze verklaring gelet op hetgeen hiervoor is besproken niet geloofwaardig en schuift deze terzijde. Ook het feit dat verdachte blijkens meerdere getuigen verklaring die avond zijn zoon en vrienden van zijn zoon naar een discotheek in Groesbeek heeft gereden, sluit, gelet op de door de getuigen genoemde tijdstippen, niet uit dat verdachte om 20:30 uur op de Berenkuil was
Medeplegen
Door de verdediging is aangevoerd dat geen sprake is van medeplegen.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Gelet op de intensiteit van de samenwerking tussen verdachte en de onbekende mededader gedurende een korte periode, de wezenlijke bijdrage die elk van hen bij de voorbereiding (in de middag) en de uitvoering van de overval (in de avond) op de auto van aangevers heeft gehad, de vaststelling dat zij zich beiden in de auto van aangevers bevonden op het moment dat de overval aanvang nam, is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat tussen verdachte en de onbekende handlanger, sprake is geweest van een dermate nauwe en bewuste samenwerking dat de rollen die zij hebben vervuld onderling inwisselbaar waren. De rechtbank merkt verdachte dan ook als medepleger van deze overval aan. Voor de rechtbank is derhalve niet van belang welke specifieke handelingen elk van de daders heeft uitgevoerd, omdat zij als medeplegers verantwoordelijk zijn voor de handelingen die elk van hen heeft verricht.
Conclusie
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, in combinatie met hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde feit, medeplegen van diefstal met geweld, wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
of 11 november 2017 te Cuijk tezamen en in vereniging met anderen, een hoeveelheid hennep, dat aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft weggenomen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- aan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en
- vervolgens dit vuurwapen door te laden en - vervolgens dit vuurwapen te richten op het hoofd van die [slachtoffer 1] en - vervolgens op dreigende toon tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te zeggen dat zij moeten blijven zitten en/of niets moeten doen en/of nooit meer terug moeten komen, in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geëist van 24 maanden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft aangegeven dat de eis te hoog is. Uitgegaan moet worden van het oriëntatiepunt voor straatroof. Daarbij tekent de verdediging aan dat de schok voor de beide aangevers, die zich bewust hebben begegeven op het criminele pad, minder groot is dan voor een omaatje in een steeg.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld. Dat geweld heeft bestaan uit het dreigen met een vuurwapen, richten op de personen van de aangever en getuige [slachtoffer 2] en het doorladen van dat vuurwapen. Dat is een ernstig feit dat grote impact moet hebben gehad op de aangevers en is ook ernstiger dan de gemiddelde straatroof.
Diefstallen veroorzaken overlast en schade. Uit verdachtes handelen spreekt minachting voor andermans eigendom. Een overval, zeker wanneer daarbij geweld wordt gebruikt, is voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. Overvallen leiden bovendien tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. Verdachte heeft met die gevoelens geen rekening gehouden toen hij besloot op een gewelddadige manier snel aan geld te willen komen. Verdachte heeft bij het plegen van het feit gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de aangevers.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn van jeugdige leeftijd en dat maakt verdachtes daad in beginsel laf. Daar doet wel enigszins aan af dat de aangevers zelf willens en wetens illegale handelingen verrichtten. De rechtbank zal dit tot uiting laten komen in de strafmaat.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank ook rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor diefstallen (waaronder ook met geweld) is veroordeeld en daarbij kennelijk niet of onvoldoende bereid is zijn gedrag te veranderen.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 47, 310. 312.

DE UITSPRAAK

De rechtbank verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf

diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met hetoogmerk om het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordtgepleegd door twee of meer verenigde personenDe rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf.

Gevangenisstrafvoor de duur van
18 maanden met aftrekovereenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter,
mr. J.J.A. Donkersloot en mr. M. de Vries, leden,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Meurs, griffier,
en is uitgesproken op 2 juli 2018.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, districtsrecherche
2.Proces-verbaal p. 146-150
3.Proces-verbaal p. 155-158
4.Proces-verbaal p. 178
5.Proces-verbaal p. 276-277