ECLI:NL:RBOBR:2018:3136

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
27 juni 2018
Zaaknummer
18_1369
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.H. Dworakowski - Kelders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen sluiting woning en bedrijfspand na brand in drugslaboratorium

Op 27 juni 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening. Verzoekers, beiden woonachtig in Oss, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Oss om hun woning en bedrijfspand voor de duur van 12 maanden te sluiten. Dit besluit volgde op een brand in het bedrijfspand, waar een drugslaboratorium was aangetroffen en xtc-pillen in de woning. De burgemeester had op 4 juni 2018 besloten tot spoedeisende bestuursdwang, waarna de verzoekers de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening vroegen. Tijdens de zitting op 14 juni 2018 werd de burgemeester vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl verzoekster zich liet bijstaan door haar advocaat.

De rechtbank overwoog dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet te bevelen, omdat er drugs waren aangetroffen in de woning en het bedrijfspand. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de verzoekers, waaronder de impact op hun minderjarige kinderen, voldoende waren meegewogen door de burgemeester. De verzoekers stelden dat de aangetroffen xtc-pillen voor eigen gebruik waren en dat de burgemeester ten onrechte een verband legde tussen de pillen en het drugslaboratorium. De voorzieningenrechter verwierp deze stelling, omdat verzoekers niet aannemelijk hadden gemaakt dat de pillen niet voor verkoop of verstrekking bestemd waren.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat de sluiting van de woning en het bedrijfspand gerechtvaardigd was op basis van de aangetroffen situatie en de relevante wetgeving. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 juni 2018, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/1369
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 juni 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekers]
, beiden in [woonplaats] , verzoekers
(gemachtigde: mr. W.A.J.A. Welten),
en
de burgemeester van de gemeente Oss, de burgemeester
(gemachtigde: mr. F.A. Pommer).
Procesverloop
Bij besluit van 4 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester zijn besluit tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang op schrift gesteld.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2018. [verzoekster] is naar de zitting gekomen en heeft zich laten bijstaan door haar gemachtigde. Namens de burgemeester is mr. P.W.B. Verhoeven naar de zitting gekomen. Hij heeft zich laten bijstaan door de gemachtigde van de burgemeester.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Verzoekers wonen aan de [adres] . Achter hun woning ligt een bedrijfspand ( [adres] ) waar zij ook eigenaar van zijn. Verzoekers hebben het bedrijfspand met ingang van 1 april 2018 verhuurd aan een derde. Op 24 mei 2018 vond een brand plaats in het bedrijfspand.
Op 25 mei 2018 heeft de burgemeester de woning van verzoekers, het bedrijfspand en het bijbehorende perceel aan de [adres] feitelijk gesloten.
In een op 28 mei 2018 door een inspecteur van de Eenheid Oost-Brabant opgemaakte bestuurlijke rapportage is, voor zover relevant, het volgende vermeld:
1. Aanleiding
Brand in een bedrijfspand aan de [adres] . Bij deze brand zouden vermoedelijk chemische stoffen zijn vrijgekomen.
(…)

3.Bevindingen

Onderzoek
Door medewerkers van de Landelijke Forensische Opsporing is ter plaatse een uitgebreid onderzoek ingesteld.
Aangetroffen situatie
Tijdens de doorzoeking in de woning gelegen aan de [adres] werden 17 XTC pillen aangetroffen. Deze pillen zijn middels een indicatieve test positief getest op de aanwezigheid van de werkzame stof MDMA.
Tijdens de doorzoeking in een bedrijfspand gelegen aan de [adres] werden de navolgende goederen aangetroffen
- 1 liter BMK
- 4,2 kilo Kwik Chloride
- 595 liter Tolueen
- 1400 liter Zwavelzuur
- 980 liter Methanol Methilamine
- 850 liter Methanol
- 850 liter Aceton
- 275 liter IPA
- 400 kilo Coustic Soda
- 8 dozen aluminiumsnippers
- 775 gram amfetamine
Daarnaast werden er een productieketel en apparatuur voor de productie van synthetische drugs aangetroffen.
(…)

4.Conclusie

Gelet op de aangetroffen situatie werd het bedrijfspand aan de [adres] gebruikt voor de grootschalige productie van (meth)amfetamine en/of de opslag van grondstoffen (…).
2. Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester aan verzoekers meegedeeld dat hij de bedrijfswoning, het bedrijfspand en het bijbehorende perceel aan de [adres] op 25 mei 2018 heeft gesloten voor de duur van 12 maanden.
Karakter van de procedure: een voorlopige voorziening
3. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort. Dat staat in artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met andere woorden: het besluit blijft van kracht, ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daarvoor is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel staat dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de bodemzaak (in dit geval de beslissing op bezwaar). De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die in een later stadium in een eventuele bodemprocedure over de zaak beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
Onverwijlde spoed?
4. De voorzieningenrechter acht het belang van verzoekers bij het treffen van een voorlopige voorziening onder de gegeven omstandigheden voldoende spoedeisend.
Voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat de sluiting van het bedrijfspand door verzoekers niet wordt bestreden.
6. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
7. Tussen partijen is in geschil of de burgemeester bevoegd was om de woning en het perceel voor 12 maanden te sluiten. Volgens verzoekers zijn de 17 xtc-pillen die in de woning zijn gevonden oude pillen die voor eigen gebruik waren en dus niet bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking. Bovendien heeft de burgemeester ten onrechte een koppeling gemaakt tussen de in de woning gevonden xtc en het drugslab.
8. Gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs immers met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt aanvaardt de Afdeling dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs (het door het openbaar ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik) de aangetroffen hoeveelheid harddrugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het is vervolgens aan betrokkene om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid harddrugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:738). Verzoekers hebben naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat de 17 xtc-pillen die in hun woning zijn gevonden, bestemd zijn voor eigen gebruik. De stelling dat het zou gaan om oude pillen is niet met stukken of anderszins onderbouwd. Ook wanneer verzoekers hun stelling dat het gaat om oude pillen wel voldoende hadden onderbouwd, betekent dit nog niet dat de pillen om die reden niet voor handel bestemd zijn.
9. Ook kunnen de woning en het bedrijfspand naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden gezien als een geheel. De woning en het bedrijfspand liggen op hetzelfde (kadastrale) perceel. Dit perceel is in zijn geheel eigendom van verzoekers. Het bedrijfspand ligt direct achter de woning, op een afstand van ongeveer 12 meter. Het perceel is als één geheel omsloten door een poort. Vanaf de openbare weg is het perceel alleen toegankelijk via die poort. De uitgang van het bedrijfspand komt uit in de tuin. Het bedrijfspand kan dus ongezien worden binnengetreden via de woning en de tuin. Gelet op die omstandigheden en de relevante rechtspraak van de Afdeling op dit punt vormen de woning, het bedrijfspand en de tussenliggende tuin naar het oordeel van de voorzieningenrechter één geheel. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1193). De stelling van verzoekers dat in de woning xtc-pillen zijn gevonden terwijl in het bedrijfspand precursoren voor de productie van amfetamine aanwezig waren, maakt het voorgaande niet anders. Het bestaan van een relatie zoals hiervoor omschreven is gelet op de rechtspraak voldoende om te kunnen spreken van een samenhangend geheel.
10. Het betoog van verzoekers dat zij het bedrijfspand verhuurden aan een derde en dus niets wisten van het drugslaboratorium in het bedrijfspand kan evenmin slagen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is de omstandigheid dat iemand niet op de hoogte is van de aanwezigheid van drugs niet relevant voor het bestaan van de bevoegdheid tot sluiting. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:634). De stelling van verzoekers dat zij niet op de hoogte waren van wat er zich in het bedrijfspand afspeelde, laat de bevoegdheid van de burgemeester om op grond van artikel 13b van de Opiumwet tot sluiting over te gaan dus onverlet.
11. Verzoekers hebben verder aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat niet voldoende rekening is gehouden met hun belangen en die van hun kinderen. Zij hebben nu weliswaar tijdelijk onderdak bij de moeder van [verzoeker] , maar de kinderen moeten nu langer reizen naar school en kunnen niet meer afspreken met klasgenoten. De situatie is mogelijk schadelijk voor de (geestelijke) gezondheid van de kinderen. Ook zorgt de sluiting voor spanningen in de relatie van verzoekers. [verzoeker] kan geen gebruik meer maken van zijn kantoor aan huis. Ook is het financieel lastig om een andere woning te vinden met een hypotheeklast en het bedrijf van [verzoeker] dat niet goed loopt.
12. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester voldoende rekening gehouden met de belangen van verzoekers en van hun kinderen. Hij heeft zich ervan vergewist dat verzoekers en hun kinderen onderdak hebben bij de moeder van [verzoeker] en dat zij als gezin samen konden blijven. Bovendien is op de zitting namens de burgemeester gezegd dat de gemeente met verzoekers mee wil denken als zij met hun kinderen weg moeten op hun huidige verblijfsadres. Dit vanwege de stelling van verzoekers dat zij geen financiële middelen hebben waarmee een eventuele huurwoning betaald kan worden. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat verzoekers geen volledig inzicht hebben gegeven in hun financiële situatie. Bovendien is de omstandigheid dat [verzoeker] zijn bedrijf niet kan uitoefenen geen gevolg van de sluiting, maar van het lopende strafrechtelijk onderzoek waarbij de computer en een usb-stick in beslag zijn genomen.
13. De stelling dat de burgemeester niet heeft onderzocht of met een minder ingrijpende maatregel kon worden volstaan, volgt de voorzieningenrechter niet. De burgemeester heeft uitgebreid gemotiveerd welke omstandigheden hebben geleid tot een sluitingsduur van 12 maanden. Ook het betoog dat de sluiting in strijd is met artikel 10 van de Grondwet en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) kan wegens gebrek aan onderbouwing niet slagen. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat de bevoegdheid tot sluiting bij wet is voorzien.
14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Dworakowski - Kelders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. dr. B. Rijkers - de Kam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2018.
De griffier is ve rhinderd voorzieningenrechter
de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.